N°. 88. 119e Jaargang. 1876. W oensdag 12 April. Dit blad verschijnt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen. Prijs per 3/m. franco f 3,50= Afzonderlijko nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent. Advertentiën20 Cent per regel. Geboorte- Trouw- Doodberichten enz.; van 1—7 regels f 1,50} iedere regel meer f 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. Middelburg, II April. FETJILLiETOIT- 22. De hulpprediker van Brentburn. miI a—1—MÉÉHÉIillÉMtÉÜIÉÉIÉB O— De heer m'. A. Kerdijk trad Zaterdag jl. in de Rotterdamsche afdeeling van Volksonderwijs op ter verdediging van het wetsvoorstel-Moens. Hij prees dat voorstel voornamelijk aan omdat het zich tot het volstrekt noodzakelijke bepaalt en hij zon, met het oog daarop, zelfs nog een paar pun ten van ondergeschikt belang er uit willen doen vervallen. Deze punten warende voorziening in de kosten van het schoonhouden der schoollo kalen en de oprichting van schoolbibliotheken. Hoe belangrijk ook, behooren die bepalingen niet tot den dadelijken eiseh van het oogenblik en daarom zouden zij, van het standpunt waarop de heer Moens zich geplaatst heeft, kunnen achter wege blijven. De spreker drong vervolgens aan op een alge meen petitionnement, teneinde te bevorderen dat de tweede kamer dadelijk na het Paasch-reces het Wetsvoorstel ter hand neme zoodat nog dit jaar, het jaar waarin de regeling van het hooger onder wijs tot stand zal worden gebracht, ook de meest noodzakelijke verbeteringen in de volksschool mogen worden ingevoerd. Staande de vergadering werd een door het be stuur der afdeeling opgemaakt adres voorgelezen en reeds dadelijk door de talrijke aanwezigen on derteekend. In dat adres wordt instemming be tuigd met het reeds door het hoofdbestuur van volksonderwijs" ingediende verzoekschrift; wordt het wetsvoorstebMoens met vreugde begroet en de spoedige aanneming daarvan aanbevolen met het oog zoowel op den toestand waarin het volks onderwijs verkeert als op bet booge volksbelang dat daarbij betrokken is. Te Arnhem zal in de volgende maand eene vergadering worden belegd, ter bespreking van het stemrecht. Deze bijeenkomst gaat uit van bet Algemeen Nederlandsch werkliedenverbond. Omtrent het overlijden van generaal Pel be vatten de laatst aangekomene Indische bladen nog slechts weinig bijzonderheden. Te Batavia heeft zich eene commissie van kolonels gevormd tot het oprichten van een gedenkteeken voor den over leden bevelhebber. De officieele Javasche courant schrijft het volgende. „In den avond van den 24®n Februari jl overleed plotseling ten lij uur in het bivak hij de kam pongs Ponga en Lanara (Atchin) de generaal- Naar het Engelsch van Mevrouw Oliphant. {Vervolg.) Moeielijker is het Mildway's gewaarwordingen te beschrijven toen hij plotseling deze nieuwe wereld binnentrad. Hij werd er geheel door over rompeld, want hij wist niets van den hulpprediker. Zoo hij een enkele gedachte aan zijn voorganger wijdde, gold die den officieelen predikant, die, na zijn leven lang buiten Engeland vertoefd te heb ben, in een plaatsje aan de golf van Napels ge storven was. Hij kon zoo iets begrijpenhet land te verlaten om de kunst van nabij te bewonderen, antiquiteiten op te sporen, Pompeji te bezichtigen, klassieke uitgaven met eigen oogen te aanschouwen en aesthetische genoegens te smaken was volkomen te begrijpen voor iemand die zijne opleiding te Oxford had genoten. Maar wat was dit, wat hij hier aanschouwde Die oude man, die zoo vriende lijk was en zoo zachtmoedig, was zijn mindere, want was hij zelf niet de benoemde predikant, terwijl mijnheer St. John slechts de hulpprediker was? En echter stond die man zoo ver boven hem in jareu en ondervinding en in al die zaken, die on- majoor van het Nederlandsch-Indisch leger J. L. J. H. Pelmilitair en tevens civiel bevelhebber te Atchin. Johannes Ludovicus Jacobus Hubertus Pel, zoon van Jacobus Pel en Maria Gijsberta de Goeij, den 10®n Januari 1823 ie Maastricht geboren, trad op achttienjarigen leeftijd in 1841 als soldaat bij het wapen der infanterie van het Nederlandsch leger in militairen dienst. Na achtereenvolgens den graad van korporaal, fourier en sergeant-majoor te hebben behaald, vertrok hij in 1846 naar Indiëwaar hij in Juni 1848 tot 2®n luitenant bij de infanterie benoemd werd. In 1853 tot len luitenant en in 1857 tot kapitein bevorderd, Dam hij in dien rang in 1859 deel aan de beide Bonische expeditien, bij de 2e expeditie als toegevoegd aan den chef van den staf. In 1865 tot majoor bevorderd, werd hij in Janu ari 1869 belast met de betrekking van directeur der militaire school te Meester-Corneliswelke hijtengevolge zijner bevordering tot luitenant kolonel slechts tot April 1870 kon waarnemen. Na in laatstgenoemden rang gedurende ruim een jaar te zijn belast geweest met het kommandement van Palembang werd hemwegens ziekteeen tweejarig verlof naar Nederland verleendvan welk verlof bij in 1873 terugkeerde. Nauwelijks was hij twee maanden plaatselijk kommandant te Soerabaija of hij werd bij de 2® expeditie tegen het rijk van Atchin als komman dant van het 14® bataljon infanterie bij de 2® bri gade ingedeeld. Door het buiten gevecht raken zijner heide brigade-kommandanten bij den staf dier brigade overgeplaatst, zag hij zich in Febru ari 1874 tot kolonel bevorderd. Bij den terugkeer van de hoofdmacht der expe ditie in April 1874viel hem de onderscheiding te beurt van met het militair en civiel gezag te Atchin te worden belast. Volkomen berekend voor deze zwaarwichtige taak, gelukte het hem onze militaire positie te Atchin door het herhaaldelijk afslaan van den vijand, door het némen van diens omKotta-Radja gelegen versterkingen en door het overwinnen van de menigvuldige moeielijkheden, waarmee hij be stendig te kampen had, van lieverlede zoodanig te bevestigen, dat een tweetal maanden geleden tot eene offensieve bewegiDg op groote schaal kon besloten worden. Na den vijand eene reeks van gevoelige neder lagen te hebben toegebracht en de Westelijk en Zuidelijk gelegen VI, IV en IX Moekims veroverd te hebben, rukte hij den 13en dezer Oostwaarts tegen de XXVI Moekims op, waar hij zijn krachtig en beleidvol optreden door een even schitterend succès aanvankelijk bekroond mocht zien. Het eind van zijn programma nabijbezweek der de menschen van gelijken stand de meerder heid verzekeren. Waarom was hij hier als hulp prediker? en waarom keek dat meisje hem met zuik een kwalijk verholen misnoegen aan? en waar had dat andere meisje zoo goed leeren tee kenen? en waar kwamen die twee kinderen van daan, die zoo weinig op de andere geleken en die zijne jonge vijandin met zulk eene vaart opgepakt en weggebracht had, in plaats van om de kinder meid te schellen, zooals ieder ander zou hebben gedaan? „Ik merk dat gij naar het meublement ziet," zei St. John; „het behoort mij niet toe, met uitzon dering van de kleeden, die vrij versleten zijn. Al het andere is het eigendom van mijnheer Chester, ik verwacht iederen dag bericht, wat er meê ge daan moet worden. Ik denk dat men het zal laten verkoopen. Indien gij er iets van noodig hadt Mildway maakte zijns ondanks een gebaar van afgrijzen, dat Mab deed lachen. „Gij denkt toch zeker niet, papa, dat mijnheer Mildway die bergen mahoniehout noodig heeft?" riep zij uit. „Cecily was het met mij eens dat bijv. dat stuk daar op een katafalk, eene graf- dompe gelijkt." „Wat is er op aan te merken?" vroeg St. John onnoozel. Ik heb het altijd voor een mooi stuk ge houden. Tegenwoordig maakt men de meubelen zoo sterk en massief niet meer. Die arme Chester 't Was een man van smaak, mijnheer Mildway waarom lacht gij, kinderen? Daarom hield bij bij eensklaps ten gevolge van de bovenmatige zorgen en inspanning in de laatste twee jaren, vaarin bij zich bovenal kenmerkte door zijne voor- beeldelooze toewijding aan den dienst van den staat. Door den koning achtereenvolgens vereerd met het ridderkruis 3® klasse en het kommandeurskruis der militaire Willemsorde, en bij keuze tot gene- raal-majoor bevorderd, mocht bij nog kortelings bij telegram de betuiging ontvangen van Zr. M'. bijzonder welbehagen. Verliezen koning en vaderland in generaal-majoor Pel den voornaamsten grondlegger van het Neder- landsche gezag in het voormalige rijk van Atchin waartoe hem door het welslagen van de 2® expe ditie en vooral door den val van den kraton de weg was bereid, het dappere Indische leger, dat hem met onbegrensd vertrouwen aanhing, ziet zich een uitstekend krijgsoverste ontvalleneen waar toonbeeld van militaire deugden." De luitenant-kolonel H. F. Meijerchef van den staf der expeditionaire troepen in Atchinschrijtt in een door het Handelsblad opgenomen particu lieren brief, omtrent de treurige gebeurtenis het volgende „We waren den 24®" dezer gekomen tot een kampong Touga, nabij een modderachtige rivier gelegendie we over moesten. Het leggen van een loopbrug onder vijandelijk vuur hield lang aan, zoodat eerst 'savonds een bataljon infanterie met twee stukken geschut over waren, en de generaal bevel gaf om aan beide zijden van de rivier te blijven bivakkeeren. Daar we van alle zijden beschoten werdenbleef de generaal in een vouwstoel, gekleed, zitten, met zijn beenen op een anderen voor hem staanden stoel uitgestrekt. Dat deed hij trouwens meer te velde. De generaal was dien dag meer dan gewoonlijk opgeruimd, had 's avonds goed gegeten en vroolijk gesproken, en mijdie een weinig onwel was en niet gegeten had, aangeraden om maar te gaan liggen. Ik vleide mij naast hem op den grond neder, doch kon niet slapen en woelde heen en weêr. Om 11 uren 'snachts richtte ik mij op, om wat frissche lucht te scheppen, toen ik eensklaps zag, dat de gene raal van zijn stoel opstond en op den tegenover staan den ging zitten, het hoofd op de borst liet hangen en kermde: God, God wat een pijn. Hij klaagde over pijn op de borst en bovenarmen. Met behulp van den luitenant-adjudant de Jongh, trok ik den generaal de uniform uit en vleide hem op een veldbed neder, waarop onmiddellijk om den dokter werd gevraagd. Eer deze was gekomen, vroeg de generaal mij zijn wollen hemd uit te trekken, omdat hij het al meer en meer benauwd kreeg. Ik richtte hem op met zijn hoofd zoo veel van Italië, waar hij wegens zijne zwakke gezondheid verplicht was te wonen. Die menschen, die zooveel aan de kunst doen, zijn meestal zenuw achtig; het minste, wat er voorkomt, heeft invloed op hen. Cecily, schenk mijnheer Mildway nog een kopje thee." „Ja, papa", antwoordde Cecily, met een blik op den bezoeker, die dezen lichtelijk op de gedachte had kunnen brengen, dat zij vergift in zijn kopje zou doen. „Gij hebt gezegd, als ik u wel begrepen heb, dat gij voornemens waart naar Londen te ver trekken en daarom uwe bagage aan 't station hadt laten staan?" ging St. John voort. „Waarom zoudt ge hier den nacht niet willen overblijven? Er is veel dat ik u zou willen toonen, bijv. de kerk en de school, ea verder zou ik u kennis willen doen maken met sommigen van mijne ge meente. Cecily, er is immers wel een bed voor mijnheer Mildway beschikbaar?" Cecily zag naar haar vader met een snellen blik op, die half smeekend, half verwonderd was en te gelijk van onwil getuigde, alsof zij zeggen wilde: „Hoe kunt ge nu zoo iets doen?" Daarop antwoordde zij aarzelend: „Bedden zijn er, maar ik weet niet of ze genoeg gelucht zijn, of zij wel bruikbaar zullen wezen." Vreemd genoeg was het, maar hoe meer weerzin zij scheen te gevoelen om hem als logé te houden des te meer begeerte voelde Mildway om te blijven „Het is zeer vriendelijk", sprak hij, „maar ik schaam mij nu, dat ik mij op deze wijze aan u tegen mijn borst geleund, hij kermde nog eenige woorden van pijn en gaf kort daarop in mijn armen den geest. Een beroerte had een einde gemaakt aan zijn leven. Ge kunt nagaan hoe wij gisteren waren in dat ellendige bivak." i ■-?! Door een groot aantal studenten der hoogeschool te Groningen is schriftelijk geprotesteerd tegen de openbaarmaking der berisping, door curatoren der hoogeschool tot den hoogleeraar van der Wijck gericht wegens zijne in de couranten geplaatste berekening van het aantal studeerenden te Groningen. (Zie ons nommer van den 7®» dezer). De studenten hebben tevens hunne genegenheid en achting voor den heer van der Wijck bij die gelegenheid te kennen gegeven. De professoren der academie hebben zich van hun kant bij dit protest tegen de openbaarmaking van den brief der curatoren aangesloten. De N. Rott. Ct. doet echter heden terecht opmerken dat niet deze openbaarmaking de hoofdzaak is, maar dat het schoolmeesterachtig berispen van een hoogleeraar door de curatoren zijner hoogeschool, wegens het openlijk uitspreken van feiten, welke niet naar den zin zijn van cura toren, eene daad is die in de eerste plaats afkeuring verdient. Onze Haagsehe correspondent schrijft ons het volgende „Het wetsontwerp op het hooger onderwijs is dan eindelijk, al is 't niet zonder kleerscheuren gebeurd, door de tweede kamer heengekomen, zoo dat de minister thans volgens zijne belofte zich met het overwegen van de in de onderwijswet noodige herzieningen zal kunnen bezighouden. Tijd en gelegenheid zijn daartoe gunstighet Paaschreces geeft namelijk tijd genoeg, en de heer Moens heeft eene soort leiddraad ten beste gege ven, die met het resultaat der beraadslagingen van de elf inspecteurs een, zoo uit een politiek als technisch oogpunt, onwaardeerbaar licht zal geven op het veld van onderzoeking, dat de minister van binnenlandsehe zaken thans binnen treedt. „De eerste dagen van het Paaschreces, voorna melijk de stille week der overdenkingen, zullen echter eerst aan andere overwegingen kunnen ge wijd worden. Mij dunkt na eiken termijn van den parlementairen strijd zal eene regeering zich al licht de vraag stellen hoe ze uit den strijd gekomen is; ze zal zich betastenarmen en beenen uitstrekken, wonden en builen tellen om naar de uitkomst dezer diagnose te bepalen of ze den strijd zal voortzetten of eindigen, of wel buitengewone middelen tot krachtversterking aanwenden. Nu er in de laatste heb durven opdringen. Ik vrees, dat het voor mejuffrouw zeer lastig zou zijn." „Lastig! Er is geen sprake van lastl Cecily zou zoo ongastvrij niet wezen", zei de hulppredi ker, ten volle aan de gulheid van zijn hart toege vende. „Kindlief, 'tis mooi en warm weêr en mijnheer Mildway is jonghij behoeft niet bang te zijn voor rheumatiek. zooals de oudjes in de gemeente. Ik zal met hem naar het station gaan om zijn valies te balen en hem onder weg nog het een en ander laten zien. Geef Betsy hare orders." „Ik zal zorgen dat alles in orde is", antwoordde zij, met meer beteekenis in hare woorden dan na tuurlijk of noodig was. Zij voegde er ook geen woord bij, om haar vaders uitnoodiging te onder steunen. Dit besliste de zaak. Had zij bij Mildway even eens aangedrongen, dan zou hij misschien onver schillig zijn gebleven; maar nu zij dat niet deed, kreeg hij de overtuiging dat het volstrekt noodig was dat hij bleef. „Misschien zal ik u die groep nog zien afwerken", voegde hij Mab toe, die, evenals haar vader, opgeto gen was door de nieuwheid van zulk een bezoek. „O, ik zal hen nooit meer in denzelfden stand krijgen", antwoordde zij. „Als papa niet zoo plot seling binnen was gekomen, waardoor hij hen wakker maakte en bovendien mijn licht bedierf—" „Het was gedeeltelijk mijne schuld", zei Mild way; „maar ik dacht niet, dat ik in de tegenwoor digheid van eene artiste zou komen." „O, vlei mij niet", zei Mab blozende. „Ik zou

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1876 | | pagina 1