N°. 75. 119e Jaargang. 1876. Dinsdag 28 Maart. Dit blad verschijnt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen, Prijs per 3/m, franco f 3,50. Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent, Advertentiën20 Cent per regel, Geboorte- Trouw- Doodberichten enz.: van 1—7 regels f 1,50] iedere regel meer f 0,20, Groote letters worden berekend naar plaatsruimte, Watersnood.. Zij die zich vóór 1 April 1876 op deze courant abonneerenontvangen de nog in dit kwartaal verschijnende nom- iners van het blad gratis. Middelburg, 27 Maart, De openbare school en de natie. FEXJII-.XjEITOlsr. li. De hulpprediker van Brentburn, MIDDELBIIRGSCHE COLRAMT. W Sedert eergisteren is aan het bureau dezer cou rant nog ontvangenOpbrengst der gehoudene collecte te West-Kapelle f 26.20 (waaronder van X 4.25); Hotel Antbeunissen ƒ15.75; J. D. ƒ1; Bus in het koffiehuis van W. C. de 'Kat f 2het koffiehuis W. W. 2.70.J-. Te zamen f 47.65£met de vroegere opgaven f 539.95 In ons vorig opstel weerlegden wij de op de bijeenkomst te Ylissingen opgeworpen stel ling: „Een goed ingericht volksonderwijs eischt dat de staat zorg drage, de neutrale scholen geen privilege te doen genieten." Wij noem den die stelling ongegrond, dewijl de Grondwet uitsluitend het openhaar onderwijs tot een voorwerp van staatszorg maakt en het bijzon der onderwijs daarnevens geduld, doch voor de instandhouding daarvan den staat geenerlei grondwettige verplichting opgelegd wordt. De strijd is hiermede van onzen kant eigen lijk uitgeput, daar het denkbeeld eener grond wetsherziening door de tegenpartij (thans) niet op den voorgrond gesteld wordt. Niettemin blijft ons, zonder den voet buiten het afgeba kende terrein te zetten, de bespreking over van eenige bezwaren tegen de openbare school, te Ylissingen samengevat in de, door ons reeds in het voorbijgaan vermelde stelling„De neu trale school kan, uit den aard van haar beginsel, in Nederland nooit de eigenlijke volksschool zijn." Uit den aard van haar beginsel. Bestaat er een specifiek-Nederlandsche karak- Naar liet Nngelsch van Mevrouid Oliphant. {Vervolg.) „Ik weet niet wat ik van de jongste Juffer St. John zeggen moet," sprak hij. „Deze ilguur is goed geteekend, maar met de lucht en de Perspec tief is het verschrikkelijk gesteld. Ik vreG3, dat ik niets van haar zal kunnen maken." Op het booren van deze woorden vergat G wily dat zij slechts eene leerlinge was; zij wierp de hoeken neer die zij in den arm had, en vlc >og zonder iets te zeggen de deur uit, die zij ha. rd achter zich toetrok. Haar plicht zou zijn geweer d eene neiging te maken, de boeken zacht naast juffrouw Blandy neer te leggen, nogmaals te nei gen en op dezelfde wijze, behalve dat zij achteruit behoorde te gaan zooals men ten hove doet, in stilte de kamer weer te verlaten. Ik behoef dus de uitdrukking van ontzetting niet te beschrijven, die zich op juffer Blandy's gelaat vertoonde. „Die meisjes zullen mij nog den dood aandoen," riep zij uit. „Heeft men ooit zulke wilde kraaien gezien? Zij zijn erger dan jongens!" Dit was het verschrikkelijkste wat juffrouw Blandy nog tertrek, waardoor het onmogelijk wordt gemaakt dat kinderen van 6 tot 12 of 14 jaren de eerste kundigheden leeren en de daarbij te pas komende lessen van zedelijkheid ontvangen op scholen waar, noodzakelijkheidshalve, alle godsdienstig onderwijs uitgesloten wordt Het Neder- landsche volk is een godsdienstig volk, hooren wij zeggen. Zooveel te beter. Want indien dat waar is, dan zal de godsdienstzin der ouders, de heilige ijver der kerkleeraars.gemakkelijk aanvullen wat in dit opzicht aan de volksschool mocht ontbreken. Het kind brengt toch slechts eenige uren van den dag, weinige jaren van zijn leven op de school door, en van dien tijd wordt nog een aanmerkelijk deel ingenomen door het zuiver formeele leeren, waarhij van godsdienstige of zedekundige vermaningen geen sprake kan zijn. Wanneer dan de godsdienst zin bij ons volk zoo ingeworteld is, wanneer het kind gedurende de overige uren van den dag, de overige jaren van zijn jongelingstijd, den godsdienst kennen leert als een werkzame kracht in het leven zijner ouders, als eene heilige waarheid in den mond zijner geestelijken, dan waarlijk zal zijn gemoed voor dien mach tigen invloed van voorbeeld en prediking niet gesloten blijven, al heeft het op de school ook niets over, maar ook niets tegen den godsdienst geleerd. Men vertrouwt echter misschien de onder wijzers niet. Men vreest dat de gemeente school, in strijd met de wet en ondanks het toezicht van schoolopziener en gemeenteleden, eene soort van samenspanning tegen den gods dienst smeden zal. Maar welk denkbeeld maakt men zich dan toch van ons onderwijzend personeel Maken zij met hun duizenden (volgens het wetsvoorstel-Moens zullen er min stens 12,000 benoodigd zijn) geen deel nit van het Nederlandsche volk, welks godsdienst zin men zoo roemt Meent men dat de man nen en vrouwen, die zich aan het lager onder wijs wijden, zoodra zij den voet in de gemeen teschool zettenopeens vijanden van den godsdienstbelagers van den Nederlandschen volksaard zullen worden? Of twijfelt men misschien zelf aan de waar heid van hetgeen men zegt? Wil men den godsdienstzin, die bij de volwassenen mogelijk in kracht vermindert,- bij de kinderen op de school doen aankweeken? In dat geval zon den wij aan de toekomst van den godsdienst ooit gezegd had. „Als hare tante er niet op staat dat zij blijft teekenen, zon het best zijn dat zij er maar van afzagals zij toch zoo weinig aanleg bezit." Op dit oogenblik kwam Cecily huiten adem weer binnenstuiven; heur haar golfde op den wind en met haar kleedje bleef zij hangen aan het slot der deur, die zij met een slag achter zich toewierp. „Kijk!" riep zij uit: „Zie dit eer.s in, voor dat gij zegt dat Mab geen talent heeft," en bij die woorden wierp zij het blauw gelinieerde schrijf boek op tafel, dat hare zuster thans bijna volge- teekend had. Met fonkelende oogen stond zij voor hen beiden, maar op 't zelfde oogenblik herinnerde zij zich eenige ondeugende bladen in dat hoek, zoodat zij, aanmerkelijk gedempt, de hand uitstak om het weer terug te nemen. „Zie maar de eerste bladen in, niet de laatste, als 'tu belieft," sprak zij op een beslisten, ofschoon smeekenden toon. Had Juffrouw Blandy alléén op den rechterstoel gezeten, 'tis te vreezen dat zij slechts weimgacht zon geslagen hebben op dit beroep op haar oor deel; doch de oude teekenmeester was een zacht vriendelijk man, gelijk oude beoefenaars der kun sten zoo dikwijls zijn (want de kunst is nog méér dan de letteren menschelijk), en bovendien zag de jonge smeekeling er in hare geestdrift allerbekoor lijkst uit, hetgeen tot zijn gevoel als man en kun stenaar te gelijk sprak. Het eerste blad gaf den ouden man dadelijk het bewijs dat hij naar het i laatste niet behoefde te kijken en in een oogenblik c loorzag hij de vergissing die hij begaan had en wanhopen. Want men schept zich zonderlinge illasiën, wanneer Ken zich verbeeldt, zelfs door de meest zorgvuldige opkweeking, veel onder wijzers te zullen verkrijgendie voor hun persoon beantwoorden aan het denkbeeld, dat men zich van een godsdienstig gevormd onder wijzer maakt, laat staan geschikt zijn om hunne leerlingen naar dat ideaal te vormen. Ziehier wat do, minister van der Brugghen omtrent dat punt eens verklaarde. „Ik hen jaren langzeide deze Christen-staats man in de zitting der tweede kamer van den 2en Juli 1857, mede aan het hoofd geweest eener normaalschool voor Christelijke onder wijzers. Ik heb er toe medegewerkt om onder, wijzers te vinden, die volkomen geschikt waren om mijne denkbeelden omtrent Christelijke opvoeding te realiseerenen ik moet verkla ren dat ik ze schaars gevonden heb, die aan de vereischten geheel beantwoordden." Over dit denkbeeld, de school als middel tot aankweeking van een godsdienstigen zin hij de kinderen, zou nog veel te zeggen zijn. Wij zullen het er echter thans bij laten en ons wenden tot een der duidelijker omschreven grieven, welke tegen de openbare school, uit hoofde harer neutraliteit, zijn ingebracht. De vaderlaudsche geschiedenis, zegt men, kan op de gemeenteschool niet tot haar recht komen. De tachtigjarige oorlog, met de figu ren van Willem I, Alva, Filips II enz., moet voor een deel oppervlakkig behandeld worden. Wij zouden het bezwaar hegrijpen indien van een academischen cursus in de geschiede nis sprake was, of wanneer op de eene school bank dr. Nuyens, op de andere de heer Groen, op de derde prof. Fruin gezeten waren. Dan zou het zeker moeilijk vallen den tachtigjari gen oorlog te verhalen zonder in netelige quaes- tiën te geraken. Maar men heeft te doen met kinderen, aan wie gedurende eenige uren in de week lessen in de geschiedenis gegeven moeten worden. Voor een deel zijn die lessen weder zuiver formeel: het van huiten leeren van jaartallen, feiten en namen is een onaan genaam, maar onvermijdelijk deel ook van dit onderricht. Voor het overige,maar laat ons ook voor deze zeer oude quaestie aan het oude arsenaal de wapenen ontleenen, die nog niets van hunne kracht verloren hebben. „Ik beschouw, zeide de heer Noltnenius den 30en Juni 1857 in de tweede kamer, de reden waarom hij er in vervallen was. Hij doorliep de eerste bladzijden met blijkbaar genoe gen en goedkeuring. „En zijn dat dus uw zusters teekeningen vroeg hij lachend, onder herhaalde vriendelijke knikjes. Toen hij kwam aan eene teekening van Anna, de meid in de pastorie, die waarschijnlijk in juffrouw Blandy's oogen een meer gepast voorwerp zou zijn om te karikaturiseeren dan heeren en dames, toonde hij die aan haaren zelfs zij, ofschoon nog vervuld met ergernis over Cecily's gedrag, kon zich niet onthouden van lachen. „Is dat wezenlijk door Mabel gedaan?" verwaardigde zij zich te vragen. Waarlijk niet kwaad, zooals gij zegt, mijnheer Lake, en veel beter dan ik verwacht had." „Beter! 'tis kapitaal!" zei de teekenmeester, terwijl hij het boek sloot en aan Cecily teruggaf. „Ik zie dat er in geschreven is," vervolgde hij met een veelbeteelcenenden blik„neem het maar weêr meê; ik zal juffrouw Mabel morgen spreken. En nu, juffrouw Blandy, zullen wij onze zaken verder afdoen, als ge 't goed vindt," eindigde hij, om aan Cecily tijd te laten met haar gevaarlijk boek te ontsnappen. Juffer Blandy werd door deze krijgslist overrompeld en Cecily, inwendig bevende bij de gedachte aan 't gevaar waaraan zij ontkomen was, verwijderde zich zeer onderda nig, na eerst de boeken, die zij in hare overijld heid neergeworpen had, netjes op de tafel te hebben opgestapeld. Zij liep echter niet vrij van eene vermaning, waarin ironische toespraken met een plechtig beroep op hare betere gevoelens afwissel een onderwijzer als bepaald ongeschikt voor zijn vak, als hij voor kinderen uit de volks klasse geen tafereelen uit de vaderlandsche geschiedenis kan voordragen en die als opvoe dingselement gebruiken om liefde voor vader land en koning in te prenten en gevoelens van nationaliteit op te wekken, zonder bepaald op godsdienstig terrein te komen. Wanneer hij niet over den 80jarigen oorlog kan spreken als over een bevrijdingsoorlog van Spanje's heerschappij, wanneer hij Willem I, zonder hem te verguizen of op te hemelen, niet kan voorstellen als een man die, van billijkheid doordrongen, niet kon dulden dat iemand om zijne godsdienstige begrippen vervolgd werd, en hij hem niet als een voorbeeld van ver draagzaamheid of als stichter van een vrijen staat kan voorstellen, dan bewijst dat niets tegen de wet, maar zeer veel tegen den meester. Of zou men willen dat op lager ouderwijs-scholen een stelselmatig of vol ledig beredeneerd onderwijs in de vaderland sche geschiedenis werd gegeven, waarbij zelfs de meest ingewikkelde en teedere punten cri- tisch behandeld werden?" Nog een citaat eindelijk, over het ook te Vlissingen aangevoerde verband tusschen onder wijs en opvoeding. Stelt men den eisch dat het kind op de school opgevoed worde, dan zal de openbare school daar niet aan voldoen, niet echter wegens hare neutraliteit, maar om dat geene school ter wereld in staat is om de indrukken te geven, die op andere wijze in het kinderlijk gemoed moeten opgewekt worden. Ziehier wat de heer Blaupot ten Cate (zitting van 2 Juli 1857) daarvan zeide: „Tot de zorg voor een kind behoort de zorg voor eene veelzijdige ontwikkeling. Onder de middelen daartoe behoort wat aan het kind gegeven wordt 1° door de huiselijke opleiding, 2° door de opleiding van den godsdienstleeraar, 3° door de opleiding in de lagere scholen. Het onderwijs op de lagere scholen behoort dus tot de opvoeding. Maar is er gebrek in de opvoeding te huis of door den godsdienst leeraar, dan moet men trachten daar het gebrek te verbeteren, maar daarom nog niet te veel eischen van het derde territoir, dat ik zuiver wil houdenvolgens de Grondwet en volgens de eischen van onzen constitutioneelen staat, waar geen heerschende godsdienst is.... Als men klaagt: de jeugd ontvangt niet den, 'tgeen heete tranen aan Cecily's oogen ont- lokte, maar haar, zooveel ik weet, geen verder kwaad deed. Aldus werd Mab's talent eindelijk in het insti tuut van de juffrouwen Blandy erkend. De oude teekenmeester schudde vriendelijk het hoofd over haar. „Gij neemt met ons allen een loopje jonge dame, en spaart niemand," zei hij„maar 'tis zoo geestig gedaan, dat ik het u vergeeftot straf echter moet gij hard werken, nu ik weet wat gij doen kunt. Laat dat boek van u maar aan nie mand anders dan mij zien; juffrouw Blandy zou het zoo goed niet opnemen als ik." „Och, goede mijnheer Lake, vergeef het mij," zei Mab, vol berouw; „ik zal het nimmer weêr doen!" „Nimmer weêr, tot den volgenden keer," zei hij, het hoofd schuddende; „maar hoe het zij, wees voorzichtig, want het is een gevaarlijk talent." {Worclt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1876 | | pagina 1