N®. 74. 119e Jaargang. 1876. Maandag 27 Maart. Dit blad verschijnt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen. Prijs per 3/m. franco f 3,50. Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent. Advertentiên20 Cent per regel. Geboorte- Trouw- Doodberichten enz.van 1—7 regels f 1,50 iedere regel meer f 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. "WatersnoodL. Zij die zich vóór 1 April 1876 op deze courant abonneerenontvangen de nog in dit kwartaal verschijnende nom mers van het blad gratis. Middelburg, 25 Maart, De Grondwet en de bijzondere school. Bij het bureau dezer courant is heden nog ont vangen van J. E f 2.50; met de vroegere opga ven f 492.80. De onpartijdigheid, waarmede onze verslag gever in ons nommer van Woensdag jl. in zijn verslag van de bijeenkomst der Ylissing- sche afdeeling van „Volksonderwijs", het woord gegeven heeft aan de voorstanders van het bijzonder onderwijs, noopt ons op het toen mede gedeelde terug te komen. Niet dewijl die onpartijdigheid op zichzelve met onze inzich ten niet strookte. Om den strijd te doen ken nen, dien ook wij helpen voeren, is het niet ondienstig dat nu en dan ook het woord der tegenpartij vernomen wordt. Maar onze plicht is het zorg te dragen dat, wanneer hier eischen opgesomd zijn, welke zich den naam „Christe- lijk-nationaal" toeëigenen, ook niet verzwegen blijve wat tegen die eischen ingebracht wordt door ons, die èn van den naam van „Christe nen" geen afstand verkiezen te doen, èn onze aanspraak handhaven een deel uit te maken van de „Nederlandsche natie." Door den heer van Otterloo kon dit, na zijne uitvoerige rede en aan het einde dus van een vermoeienden avond, niet volledig gedaan worden. Daarom nemen wij nu zeiven het woord, te voren reeds verschooning vragende aan diegenen onzer lezers, die zieh beklagen mochten dewijl door ons niets nieuws in het midden zal worden gebracht. De strijd is oud; hij duurt reeds bijna een menschenleeftijd. Geen wonder dus, indien de wapenen van beide partijen bekend zijn. Alleen lijkt het soms alsof bij het jonger ge slacht de heugenis der slagen verloren dreigt te gaan, door de oudere strijders reeds gele verd. Daarom ook kan eene herhaling van wat aan velen .bekend is, haar nut hebben. In de eerste plaats zij het terrein van het debat omschreven. Dat terrein is voor ons, behoeven wij het nog te zeggen? geen ander dan de feitelijke toestand, door de Grond wet van 1848 in het leven geroepen. Deze Grondwet zegt in haar 194e artikel: „De in richting van het openbaar onderwijs wordt, met eerbiediging van ieders godsdienstige be grippen, door de wet geregeld. Er wordt overal in het rijk, van overheidswege, voldoend openbaar lager onderwijs gegeven." Ziedaar onze geloofsbelijdenis in de onder- wijs-quaestie. In het licht van dit Grondwets artikel, klinkt de stelling zonderling, te Vlis singen opgeworpen: „de neutrale school kan uit den g.ard van haar beginsel in Nederland nooit de eigenlijke volksschool zijn." Wij, die eerbied voor de wetten van den staat niet slechts prediken, maar toegepast willen zien, vragen: Indien dat neutraal onderwijs, neu traal omdat het „ieders godsdienstige begrippen moet eerbiedigen," de eigenlijke volksschool niet wezen kan, heeft dan de Grondwet het recht voor te schrijven dat het „overal en van overheidswege'' gegeven zal worden? Indien niet, dan is het ook plicht zoodra mogelijk eene verandering der grondwet te bewerken. Wordt die eenmaal voorgesteld, dan verandert ook het terrein van het debat. Dan moet de geheele discussievèor en in 1848 gehoudenopnieuw gevoerd worden en zullen wij daaroverover hetgeen de Grondwet van het in godsdienstig opzicht zoo ver uiteenloo- pende Nederlandsche volk ten aanzien van het onderwijs bepalen moet, weder bijeenkomsten gaan beleggendebatten voeren en betoogen leveren. Maar zoolang de eisch van grond wetsherziening als een „vernageld kanon" ach terwege gelaten wordt, kunnen wij geen ge- dachtenwisseling over het onderwijs aanvaar den op eenigen anderen grondslag dan eer lijke en volkomene uitvoering van de Grondwet. De Grondwet dan verlangt1° openbaar on derwijs, voor kinderen van elke godsdienstige belijdenis toegankelijk. Hieruit volgt van zelf dat de scholen zeiven volgens de Grondwet godsdienstloos moeten zijn. Nam de Grondwet de mogelijkheid aan dat er slechts kinderen van éen belijdenis op de school zouden komen, dan viel er niets bij zonders te eerbiedigen. Dan kon de christe- lijk-gereformeerdekatholieke of israelitische onderwijzer naar goedvinden zijne kerkelijke begrippen aan zijne leerlingen inprenten. Men leze nu weder niet dat dit godsdienste loos onderwijs ongodsdienstig of anti-godsdien stig wezen moet. De opvoedende kracht van het onderricht, dat aan kinderen van 6 tot 12 jaren gegeven wordthangt ten slotte af, niet van de voorschriften eener wet, maar van den persoon en het karakter des onderwijzers. Een zachtmoedig, menschlievend man, een kinder vriend, vrijdenker op het stuk van godsdienst, zal aan de kinderen, omdat zij van hem hou den en gewillig naar hem luisteren, tal van goede lessen kunnen geven zonder aan iemand aanstoot te geven. Een ander, zoo rechtzinnig als men wil in de eene of andere kerkleer, maar een stug en onvriendelijk man, menschen- hater en wereldverachter misschien uit kracht zijner godsdienstige begrippenzal geen goed hoegenaamd in de school kunnen stichten, om dat de kinderen „bang" voor hem zijn, omdat hij de, niet aan te leeren, maar aangeborene gave mist van de harten tot zich te trekken en de gemoederen te openen voor zijne verma ningen. Evenzoo zal de onverschillige, de gees- telooze, de door andere zorgen gedrukte leeraar machteloos zijn tegenover zijne kudde, onver schillig of de wet hem al dan niet toelaat vóór den aanvang der school een gebed "op te zeggeneen psalm te doen zingen, of bij het onderwijs de bijbelsche geschiedenis te behan delen. Art. 194 der grondwet verlangt: 2° dat het onderwijs voldoende zij. Dat het nu niet aan dien eisch beant woordt mogen wij, na alles wat daarover ge zegd en geschreven is, bij onze lezers bekend veronderstellen. De maatregelen, welke thans' aan de orde zijn om het onderwijs dat vol doende gehalte te doen bereiken, zijn mede dikwijls genoeg uiteengezet. Kortheidshalve verwijzen wij daaromtrent naar het medege deelde in onze nommers van den 6en en 7en dezer, over het .wetsvoorstel van den heer Moens. Bij de vervulling van dezen grondwettigen eisch treedt ons echter een bezwaar in den weg. Het vaak genoemde art. 194 der Grond wet bevat ook deze woorden het geven van onderwijs is vrij." Als een gevolg dier vrijheid, bestaan nevens de openbare scholen bijzondere. Zoodra nu door hendie aan de Grondwet haar volle uitvoering willen geven, de eisch gesteld wordt om het van overheidswege gege ven wordende onderwijs voldoende te maken, roepen de voorstanders van het bijzonder on derwijs in koor: Dat moogt gij niet doen, want als de overheid, met al hare hulpmidde len, bare scholen zóo goed maakt; als zij, die geen winst behoeft te behalen, daarbij het bedrag van haar schoolgeld alleen regelt naar de belangen-van het onderwijs zelf, dan krij gen onze bijzondere scholen geen leerling meeren wordt voor ons de mededinging onmogelijk. Ziedaar hetgeen de woordvoerder van het bijzonder onderwijs te Vlissingen uitdrukte in deze stelling: „Een goed ingericht volkson derwijs eischt dat de staat b^j zijne zorg voor het onderwijs er ook voor zorge dat de neu trale school geen voorrecht geniete. Alzoo wèl voldoende moet het openbaar onderwijs zijn (gij hebt immers eerbied voor de Grondwet maar niet zóo voldoende dat het uwe bijzondere school overschaduwt. Eilie- ve, waar is de grens? Hoe slecht moet de gemeenteschool wel zijn, om toe te laten dat het bijzonder onderwijs daarnevens bloeie? Wij zien geen kans die vraag te beant woorden. Daarom houden wij ons aan de een voudige, eerlijke opvatting der Grondwetvol doend onderwijs is goed onderwijs, dat, door alle kinderen in Nederland genoten, hen zal doen opgroeien tot menschen, toegerust met althans zeker minimum van kennis en ver standsontwikkeling. De bespreking van een paar populaire voor beelden in het debat te Vlissingen gebezigd en sterk op het elfect berekendblijft ons voor heden over. Men heeft gevraagdStel dat de staat bakkerijen oprichtte waar ieder zich vrij van brood kon voorzien en dan zeide de andere bakkers laat ik vrijhun vak uit te oefenen. Zou dat vrijheid zijn? De quaestie is in dit voorbeeld niet zuiver gesteld. Wij antwoorden met eene tegenstel ling, Stel dat de bakkers door winzucht gedrevenhet brood zoodanig vervalschten en door onderlinge samenspanning het zoodanig op prijs hielden, dat het èn voor de volksge zondheid nadeelig èn voor een groot deel des volks niet verkrijgbaar werd. Stel dat uit het onhoudbare van dien toestand eindelijk eene volksovertuiging geboren was, dat de staat de zorg voor het leveren van goed brood op zich nemen moest. Stel dat die verplichting van den staatna heftigen tegenstand van bakkersmeel- en surrogaatverkoopersin de Grondwet geschreven was. Stel eindelijk dat vervolgens de bakkers voor den dag kwamen met den eischMaak uw brood toch niet te goed en te goedkoopwant dan kunnen wij niet blijven bestaan. Dan zou immers het antwoord moeten zijnTracht eerst de Grond wet te veranderenmaar vergeet niet dat die Grondwet het gevolg is geweest der gebleken noodzakelijkheid en dat zij tot stand gekomen is na jarenlange beraadslaging met alle belang hebbenden. Niet anders is het met de Walchersche havenwerken.. Indien in eene wet geschreven stondde scheepvaart zal door de meest geschikte middelen naar het zeegat van Vlissingen en het kanaal door Walcheren ge lokt wordenen de andere zeehavens kwamen met het verzoek om de gelegenheden in Zee land toch niet al te gunstig te maken, dewijl anders geen schip meer elders binnen zou vallendan zou weder geantwoord moeten wordenVerander eerst de wet. Maar bedenk dat die wet tot stand is gekomen op de wijze en onder alle waarborgen van den constitutio- neelen regeeringsvorm, en dus niet dan nadat de zaak van alle zijden besproken en over wogen was. Men vergunne ook onsna deze bewijzen uit het ongerijmde, eene anecdote, al ware het slechts als eene uiterste poging om aan deze uitgeputte stof nog eenige frischheid bij te zetten. In de vorige eeuw,zoo verhaalt men, wendde een jong Fransch letterkundige zich tot den markies d'Argenson om eene uetrekking. De minister bood hem een post aan, tegen eene geringe bezoldiging. De letterkundige verlangde meer, beriep zich op zijne talenten, op de rechtvaardigheidop de verplichting van den staat om veelbelovende jongelieden de gelegenheid te verschaffen om vooruit te komen. De minister bleef onverbiddelijk. Mon seigneur, ïl faut pourtant que je vive, riep de sollicitant eindelijk in wanhoop uit. Je n'en vois pas la nécessité, klonk het koele, hooghar tige antwoord van den markies. Datzelfde antwoord zou de staat kunnen geven aan hen die verlangen dat hij, door zijne zorg, aan het bijzonder onderwijs het leven mogelijk make. Het is echter zoo erg niet gesteld. De heer van Otterloo heeft reeds betoogd- dat het bijzonder onderwijs, ondanks al de staatszorg welke aan de openbare school verzekerd is, kan in stand blijven en bloeien. De mogelijkheid der mededinging, welke ook ons wenschelijk voorkomt, blijft dus niet uitge sloten. Maar wanneer verlangd wordt dat, om die mededinging mogelijk te maken, het ge halte van het openbaar onderwijs laag gehouden worde, dan blijft ons antwoord: licht eerst uit de Grondwet deze woorden: „Er wordt overal, van overheidswegevoldoend openbaar lager onderwijs gegeven," In de heden namiddag gehouden zitting van den gemeenteraad van Vlissingen is de verorde ning op het pensionecren en op wachtgeld stellen van gemeente-ambtenaren en bedienden in haar geheel in stemming gebracht, doch vèrworpen met 7 tegen 5 steramen. Voor stemden de heeren Verkuijl Quakkelaar, de Kruijff, Ockers, van Uijo Pieterse en Mortier. Voorts is na langdurige discussie besloten, het schoolgeld op de school voor meer uitgebreid lager onderwijs voor jongens, hoofdonderwijzer de heer Stuart, niet te verminderen, maar op f 65 'sjaars te laten. De jaarwedden der hulponderwijzers en hulp- onderwijzeressen zijn nader geregeld als volgtdie van de eerste hulponderwijzeres op de school voor gewoon en meer uitgebreid lager onderwijs voor meisjes (hoofdonderwijzeres mcj. Bijleveld) vast gesteld op 600die van de tweede hulponder wijzeres op dezelfde school op f 550; die van de hulponderwijzers der lagere school met akte als hoofdonderwijzer op f 6C0; die van de overige hulponderwijzers en hulponderwijzeressen op/550. Tevens is besloten die hulponderwijzers welke door het gemeentebestuur zijn aangewezen om als eersten hulponderwijzer den hoofdonderwijzer zoo noodig te vervangen, eene toelage van f 25 's jaars te verleenen. Aan burgemeester en wethouders is opgedragen een adres aan' de tweede kamer te richten ten gunste van het behoud van het kantongerecht te Viissingen. Op voorstel van de plaatselijke schoolcommissie is besloten aan burgemeester en wethouders op te dragen om, mocht het wetsvoorstel van den heer Moens door de staten-generaal worden aangenomen, een adres aan de regeering te richten met verzoek om Vlissingen in aanmerking te willen nemen als plaats van vestiging van een der nieuwe rijks kweekscholen voor onderwijzers. Maandag wordt de zitting voortgezet. De minister van marine brengt ter kennis van belanghebbenden, dat wegens de verplaatsingvan den lichtop3tand op het bastion der Westerhaven te Vlissingen dat licht met den avond van den 27™ dezer maand, tijdelijk zal worden vervangen door een gewoon helder brandend lantaarnlicht aan den ouden opstand geheschcn en naar alle zijden wit van kleurzoodat gedurende dien tijd geene verkleuring zal plaats hebben in de richting van de Nolleplaat. In eene vergadering van ingelanden der ver- eenigde polders van Ossenisse, deze wéék ge houden, is voorloopig besloten aan de verdediging van den zeedijk groote verbeteringen te doen.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1876 | | pagina 1