N°. 63.
119e Jaargang.
1876.
Dinsdag
14 Maart.
Dit blad verschijnt dagelijks,
met uitzondering van Zon- en Feestdagen.
Prijs per 3/m. franco f 3,50.
Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent.
Advertentiën20 Cent per regeL
Geboorte- Trouw- Doodberichten enz.: van 1—7 regels 1,50j
iedere regel meer f 0,20.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
Middelburg, 13 Maart.
FEUIT iT lETOHST.
a
De hulpprediker van Brentburn.
De beraadslagingen in de tweede kamer over
het hooger onderwijs, die Woensdag jl. zijn aan
gevangen hebben het in drie zittingen tot de
afdoening der eerste vijf artikelen van het wets
ontwerp gebrachtwaarvan er echter nog een
in petto is gehouden. Naar dien voortgang te be
rekenen zal de wet met hare 151 artikelen, waarop
reeds een vijftigtal amendementen zijn aangekon
digd, nog wel niet spoedig van de agenda ver
dwenen zijn.
Kamer en regeering schijnen echter gelijkelijk
doordrongen van den wensch om het gewichtige
werk, zoo het slechts eenigszins mogelijk is, tot
een goed einde te brengen. De eerste spreker bij
de korte algemeene beschouwingende heer Rom-
bach, tot de regeering een beroep richtende op
het gemeen overleg en op die voorwaarde zijne
medewerking toezeggende, voegde de waarschu
wing er bij „Niets demoraliseert meer eene ver
gadering, dan de onmacht om organieke wetten tot
stand te brengen." En de minister van binnen-
landsche zaken gaf van zijn standpunt als een
terugslag op die woordentoen hij zeide„Ik
hoop dat het gemeen overleg zal leiden tot waar
deering van het voorstel der regeering in elk
geval tot overeenstemming in het noodige en tot
onderlinge verdraagzaamheid in het twijfelachtige."
In de tot nq toe aangenomen artikelen heeft
het gemeen overleg nog niet bijzonder veel te
doen gehad. Artikel 1 van het wetsontwerp be
vatte eene bloote definitie van het hooger onder
wijs. Daarover ontstond een korte strijddie op
nieuw aantoonde hoe moeilijk alle definitiën zijn.
Het koninklijk besluit van 2 Aug. 1815 noemde
als het doel van hooger onderwijs: „den leerling
tot een geleerden stand in de maatschappij voor
te bereiden." Die omschrijvingwelke het hoo
ger onderwijs verlaagt tot het enkele middel
om eene broodwinning te verkrijgen, werd als
eenzijdig en bekrompen afgekeurd. De heer
Lenting stelde daar tegenover zijne geheeljidealis-
tische bepaling: „Hooger onderwijs is de opleiding
en vorming tot zelfstandige beoefening der weten
schappen." De regering hield het midden tusschen
de twee, met haar artikel: „Hooger onderwijs
omvat de vorming en voorbereiding tot zelfstan
dige beoefening der wetenschappen, en totjhet be-
kleeden van maatschappelijke betrekkingen waar
voor eene wetenschappelijke opleiding vereischt
wordt." Andere leden verklaarden zich tegen
iedere definitie. „Ik geloof, zeide de heer
Geertsema, dat het in de practijk weinig zal
Naar het Engelsch van Mevrouw Oliphant.
{Vervolg.)
Esther mocht in haar soort eene vrouw van
genie beeten, geen dichterlijk of letterkun
dig genie, maar een huishoudelijk, 't geen even
goed was. Met tweehonderd pond 'sjaars wist
zij rond te komeD, gelijk niet velen met drie- of
viermaal dat bedrag. Verkwisten kon zij niet en
te kort komen scheen even onmogelijk. Zij be
stuurde het huishouden zonder hinderlijke zuinig
heid, zonder ongepaste uitsparing, maar maakte
er een vroolijke, aangename, goed voorziene om
geving van, terwijl zij altijd binnen de perken
van haar inkomen bleef. Ik kan niet zeggen hoe
zij het deed, evenmin als ik kan verklaren hoe
Shakespeare Hamlet heeft geschreven, 't Ging
hem gemakkelijk van de hand en haar ook;
doch als men hun geheim maar wist zou ieder
een even groot dichter wezen als hij, eene even
knappe huishoudster als zij. St. John was vol
maakt gelukkig, misschien zelfs een weinigje ge
lukkiger dan toen hij eiken avond naar haars
afdoen of de definitie al of niet in de wet wordt
opgenomen. De strekking, de richting, de omvang
van het hooger onderwijs worden gewis door gansch
andere invloeden beheerscht." De heer Godefroi
voegde er bij„De definitie in het besluit van
1815 maakte van de hoogescholen uitsluitend vak
scholen. Niettemin heeft het wetenschappelijk
gehalte van het onderwijs nooit onder die prozaï
sche definitie geleden. Ik zie er dus het practische
nut niet van in."
Waarschijnlijk zagen dan ook de meeste leden
het practische nut niet in om er lang over te
redeneeren. „Het maakt mij warm noch koud,"
zeide de heer Jonckbloet nog. En zoo behaalde
de regeering met 46 tegen 19 stemmen de weinig
betwiste overwinning.
Art. 2, weder eene definitie bevattende, die van
openbare scholen voor hooger onderwijs, opge
richt en onderhouden door gemeenten en het rijk,
en van bijzondere scholen, werd zonder discussie
goedgekeurd. Evenzoo art. 3, de bepaling inhou
dende dat vfeemdelingen 'sltonings vergunning
noodig hebben om hooger onderwijs te geven. Op
den eersten dag van het debat was de kamer ge
naderd tot art. 5waarin de 15 verplichte en de
2 facultatieve vakken werden opgenoemdwelke
aan de gymnasiën onderwezen zouden worden.
Bij dit artikel lieten de verschillende voorlief
den stokpaardjes willen wij ze niet noemen,
der leden zich hooren. De heer Teding van Berk
hout kwam voor stijlleer, de heer Gratama voor
redeneerkunde en uiterlijke welsprekendheidde
heeren Viruly en de Bruyn Kops voor staathuis
houdkunde en kennis der staatsinstellingen op;
de heer van Eek hield een warm pleidooi voor
verplicht onderwijs in gymnastiek en andere
lichaamsoefeningen, dat bij de geweldige inspan
ning', die tegenwoordig van de hersenen der jon
gelieden gevergd wordtwel behartiging verdiend
had. De meest ingrijpende wijziging werd echter
door den heer van der Kaay voorgesteld. Tegen
over de 15 vakken van het ontwerp verlangde
deze er slechts zes: Grieksche, Latijnsche en
Nederlandsche taal- en letterkunde, geschiedenis,
wis- en aardrijkskunde. Het overige zouden de
gemeentebesturen naar behoefte, en goedvinden
kunnen regelen. De heer Tak ondersteunde dit
amendement krachtig. Het was althans, zeide hij,
een duidelijk stelsel: degelijke voorbereiding tot
universitair onderwijs, met vrijheid om voor het
overige de plaatselijke behoeften te raadplegen
terwijl het wetsontwerp geheele stelselloosheid
verried.
De regeering liet op voorstel der commissie van
rapporteurs een paar vakken vallen. Den radica
len maatregel van den heer van der Kaay bestreed
zij met kracht. Nog enkele vakken stemde de
vaders pastorie wandelde. De gedachte dat hij
slechts tijdelijk hulpprediker was en zijn dominé
beter kon worden en terugkomen, of erger kon
worden en sterven, verstoorde zijne gemoedsrust
geen oogenblik. Waarom zou het niet voortdurend
blijven gaan zooals het nu ging? waarom zou er
ooit iets bijzonders gebeuren? Nu en dan sprak
hij van de beproevingen des levens in zijne kalme
preekjes, maar hij wist er persoonlijk niets van
en geloofde er nog minder aan. Het scheen hem
toe alsof zijn kalm bestaan, zijn stil geluk vast
stond als de grondzuilen der 'wereld en nimmer
zou eindigen.
Het is dan ook niet mogelijk te verklaren hoe
dit kalme paar aan twee zulke levendige schep
seltjes kwam als de beide meisjes, wier geschiede
nis wij zullen verhalen. Van Esther's oude min
had men wel is waar fabelachtige historiën ge
hoord omtrent de wildheid, die deze jonge dame
in de dagen harer prille jeugd zou hebben aan
den dag gelegd, doch zij waren te Weston altijd
als apócrief beschouwd. De aard harer kinderen
gaf nu echter een schijn van waarheid aan die
vertelsels. Zij waren de levendigste meisjes in
het geheele dorp Brentburn. Van 't oogenblik
harer geboorte af durfden zij alles, deinsden voor
niets terug, lieten zich door niets temmen en
wisten niet wat vrees was. Soms voelde de moe
der eenigen spijt dat zij geen jongens waren, maar
dan dacht zij aan haar man en nimmer drukte zij
dat leedwezen in woorden uit. Juist door hare
vlugheid waren de meisjes gemakkelijk te onder
kamer af, doch in hoofdzaak werd het artikel
teu slotte aangenomen in den geest der regeering
"en der commissie van rapporteurs. Behalve de
zes hooger genoemde vakken zijn nu de Fransche
EngelscheHoogduitsche talende schei- en na
tuurkunde en natuurlijke historie verplicht; het
Hebreeuwsch eu de gymnastiek (een wonderlijke
combinatie!) facultatief geworden.
Evenals met hare omschrijving in art. 1, verkreeg
dus ook hier de regeering op den middenweg tus
schen twee uitersten eene sterke meerderheid, (het
amendement-van der Kaay verkreeg slechts 16
stemmen). Zou het met de geheele wet zoo gaan
Kwamen in de wet sléchts, zooals tot dus
verre het geval geweest is, punten van betrek
kelijk ondergeschikt belang, punten die niemand
„warm of koud" maken, ter sprake, dan zou de
loop, dien de eerste vier artikelen genomen heb-
beu, misschien eene profetie voör de overige kun
nen wezen. Maar er liggen ernstiger struikel
blokkeu in den weg.
Een daarvan heeft de regeering uit eigen be
weging opgeruimd. In art. 7, dat heden of morgen
aan de orde komt, stelde zij oorspronkelijk voor
eene aansluiting van het gymnasiaal onderwijs
aan de twee laagste klassen der hoogere burger
scholen, waardoor de gymnasiale cursus van zeven
tot vijf jaren teruggebracht zou worden. Dit
stelsel, waarvan verlaging en bederf der klassieke
studiën de gevolgen zouden zijn, vond zoo alge
meen afkeuring dat de -commissie van rapporteurs
voorstelde tot den enkelen gymnasialen cursus
van zeven jaren terug te keeren, met extra-onder-
wijs gedurende de twee laatste studiejaren in wis-
en natuurkunde, voor hen die daaraan behoefte
hebben. De minister Heemskerk heeft in dit
opzicht aan het gemeen overleg gehoor gegeven
en zijn aansluitiugs-systeem laten varon.
Bij art. 6 is een strijd te wachten met den
heer Jonckbloet, die, nevens de gemeente-gymna-
siënook enkele rijks-gymnasiën als model-scholen
wil doen oprichten, teneinde tevens in de behoefte
aan gymnasiën te voorzieu in die gemeenten be
neden de 20,000 zielen, welke volgens de wet
niet tot de oprichting daarvan verplicht zijn, en
waar het gymnasiaal onderwijs niettemin goede
vruchten zal kunnen dragen.
Wat het lot van dit voorstel zijn zal, is moeilijk
te voorspellen. De heer Jonckbloet heeft voor
zijn denkbeeld den steun van Thorbeckeeen
groote autoriteit zeker op het gebied van hooger
onderwijs, die mede de behoefte aan eenige rijks-
gymnasiën erkende. Intusschen is, teneinde op
de quaestie niet vooruit te loopen, uit de omschrij
ving „gymnasia zijn gemeentelijke instellingen"
in het aangenomen artikel 5)het woord
„gemeentelijke" reeds geschrapt.
richten; zij leerde ze dus hare eigen wijze van
huishouden en hare stelregels van zuinigheid, voor
zooveel kinderen die begrijpen konden; verder on
derwees zij haar het lezen en schrijven en leerde
ze op de oude piano de noten. Dit was alles
waartoe haar de tijd gelaten werd, want zij stierf
toen Cecil twaalf en Mab elf jaar oud was. Haar
dood sloeg St. John als met versuffing; hij kon
'tniet gelooven en niet vatten. De ramp trof hem
als een bliksemstraal't was ondenkbaar, onmogelijk,
en toch moest hij er zich in schikken, gelijk ieder
ander. En zoo kalm was zijne ziel, dat hij er
zich allengs ook in leerde schikken, weêr rustig
werd, en zich een pad baande van het kerkhofhek
naar haar graf, gelijk hij zich een pad gemaakt
had naar haars vaders deur. Alles gaat voorbij
behalve de eigenaardigheden van den mensch, die
alle rampen en lotwisselingen overleven. De ge
meente van Brentburn, die evenals hij een oogen
blik versuft had gestaan, kon hare bewondering
niet ontveinzen toen zij zag hoe geduldig hij den
slag droeg„als een echt Christen" zeiden de
menschen. Ik geloof dat hij alleen zichzelf was;
maar hij was een goed Christen tevens.
De twee kinderen kwamen in den loop der na
tuur almede hare droefheid te boven; zij hadden
uitbarstingen van kinderlijke smart en dan weêr
een onuitsprekelijk verlangen naar de heengegane
moeder, maar na een poos gevoelden zij zich weêr
gelukkig, want het leven moet zich door deze
natuurlijke berusting beschermen, of er zou geen
leven meer zijn. De vrienden en gemeente-leden
De bezwaren tegen de wet zullen echter in
gewicht toenemen naarmate men er verder in
doordringt. Onmiddellijk na de gymnasiën volgen
de gemeentelijke athenaëa. Bij dit hoofdstuk
stelt de commissie van rapporteurs Voor, aan het
eenige thans bestaande athenaëum, dat te Amster
dam, het recht toe te kennen om examens af te
nemen en doctorale graden te verleenen, dat de
drie rijks-hoogescholen tot dusverre alleen bezit
ten. Als voorwaarden daarvoor verlangt de com
missie dat de omvang van het onderwijs en de
eischen voor de examens te Amsterdam zullen
overeenstemmen met -die der rijks-hoogcscholen,
dat twee der vijf curatoren door den koning be
noemd en de aanstelling der hoogleeraren door
den koning bekrachtigd zullen worden, en dat de
examens en promotiën in het openbaar zullen
geschieden.
Een volgend artikel der commissie van rappor
teurs stelt, als onvermijdelijk gevolg van het aan
Amsterdam te verleenen recht voordezelfde
rechten toe te kennen aan andere gemeentelijke
athenaea „bij afzonderlijke wet, op de voorwaar
den daarbij vast te stellen."
Deze wijziging is, in hare gevolgen, het gewich-
tigste der bij de wet te berde komende strijd
punten. Aan den eenen kant vindt men het belang
van Amsterdam, in de kamer krachtig vertegen
woordigd, waarbij zich de clericale partijen aan
sluiten, die zich reeds verblijden in het vooruitzicht
van eenmaal hun eigen „vrije" universiteiten te
zullen bezitten, waar eene wetenschap geleerd zal
worden, die passen moet in het kader der voor
schriften van den paus of van het rechtzinnig
protestantsch kerkgeloof. Aan dien kant zullen
zich misschien enkele (wij hopen niet vele) libe
ralen scharen die, terwille van den klank „vrij
heid van onderwijs", dezelfde fout zullen begaan
als de liberalen in Frankrijk onlangs begingen,
toen zij de ultramontanen in de gelegenheid
stelden om bijzondere universiteiten jop te rich
ten, met dezelfde rechten als die van den
staat. Aan de andere zijde staat tot dusverre
de minister, die het eenige juiste en veilige be
ginsel handhaaft: vrijheid van onderwijs zooveel
men wilmaar het recht van examineeren en
promoveeren alleen aan de rijks-hoogescholen die,
boven eiken invloed van kerk of gemeente ver
heven, alleen bij machte zijn de vaan der weten
schap zóo hoog te houden als de vooruitgang der
wetenschap zelve vordert. In dien strijd hopen
wij dat de meerderheid der kamer aan de zijde
der regeering en deze aan haar beginsel getrouw
blijven zal.
Nog later in de discussie komt de quaestie van
het behoud der drie hoogescholen en die van het
behoud der „godsdienstwetenschap" als faculteit
van St. John betoonden zich ten zijnen opzichte
zeer hulpvaardig, vooral waar het op het geven
van raad aankwam, dien hij dringend noodig had.
Wat hij nu doen moest was in elk huis van het
dorp het onderwerp der gesprekken en de alge
meene slotsom der overweging was, dat hij eene
gouvernante moest nemen. Dat was juist wat hem
passen zou: eene fatsoenlijke vrouw van middel
bare jaren, die geen trouwplannen in 't hoofd
had, geen dame met pretentiën, maar iemand die
zich geheel zou belasten met de opvoeding der
meisjes (welke door hare moeder, die arme ziel,
maar al te zeer aan zich zeiven waren overgela
ten) en die ook een oogje op de huiselijke aan
gelegenheden zou houden. Overigens moest zij
beschaafde manieren hebben, maar moet niet al te
veel dame zijn, want dan zou zij misschien de
meer nederige werkzaamheden, die zij toch ook
behoorde te verrichtenniet willen waarnemen.
Mevrouw Ascott, op dea huize ter Heide, wist
toevallig iemand, zooals mijnheer St. John en zijne
meisjes moesten hebben. St. John nam van zijn
kant de raadgevingen der dames uit zijne gemeente
met dankbaarheid aan, onder de klagelijke bekente
nis dat hij volstrekt niet wist wat hij doen moest.
En zoo gebeurde het dan, dat juffrouw Brown
zes maanden na den dood van mevrouw St. John
op de pastorie kwam. Zij deed zich werkelijk niet
al te veel als dame voor. Zij was niet oud en niet
jong haar tint en hare oogen waren grijs gelijk haar
kleedje en op schoonheid kon zij geen aanspraak
maken, terwijl zij nu en dan aan zenuwpijnen leed#