N°. 57. 119e Jaargang. 1876. Dinsdag 7 Maart. Dit blad verschijnt d a g e 1 ij k s T met uitzondering van Zon- en Feestdagen. Prijs per 3/m. franco f 3,50. Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent. Advertentiên20 Cent per regel. Geboorte- Trouw- Doodberichten enz.: van 1—7 regels 1,50} iedere regel meer 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.' Middelburg, 6 Maart, FEUILLE TOUNT. De zonde van prinses Sita. A 3 HET WETSVOORSTEL-MOENS. Vervolg Het overzicht der veranderingen welke door het wetsvoorstel in de wet van 1857 worden gebrachtliep in ons vorig opstel tot aan art. 30 der wet. In het hoofdstuk „kosten van het onderwijs" worden door den heer Moens belangrijke wijzigingen voorgesteld. Bij art. 32, waarin de verschillende kosten gespecifi ceerd worden, voegt het wetsvoorstel twee cate gorieën: kosten „voor het schoonhouden der schoollocalen" en kosten „der bibliotheek, ten behoeve der leerlingen aan elke school te ver binden." De eerste post was reeds in het wets ontwerp- van Keenen opgenomen, maar werd, toen de wet van 1857 tot stand kwam, daaruit gelicht, dewijl men voor moeilijkheden in de uitvoering vreesde. Vermoedelijk heeft de heer Moens echter in de practijk ondervonden dat het gemis eener wetsbepaling tot minstens even veel bezwaren aanleiding gaf, waarom hij voor stelt daarin voor 't vervolg te voorzien. De kosten voor de schooi-bibliotheken zijn eene nieu wigheid, welke naar het ons voorkomt uitstekende gevolgen hebben kan. Wil het lezen, dat in de scholen geleerd wordt, iets meer zijn dan eene onvruchtbare verstandsinspanning, wil het een middel zijn tot vorming en ontwikkeling van geest en gemoed, dan moet de lust om te le zen opgewekt worden. Daartoe kunnen school bibliotheken onder het opzicht van den onder wijzer uitstekende hulpmiddelen wezen. Op art. 32 volgt in het wetsvoorstel een nieuw artikelwaarin het stelsel van gedeelte lijke betaling der kosten van het onderwijs door het rijk geregeld wordt. De uitgaven voor iedere openbare school van gewoon lager onder wijs zullen jaarlijks door den inspecteur, in overleg met de districts-schoolopzieners op een minimum geraamd en door tusschenkomst van den minister van binnenlandsche zaken aan de gemeentebesturen en aan gedeputeerde staten medegedeeld worden. Wanneer de gemeenten op hare begrootingen dat minimum uittrekken, dan zal de helft daarvan betaald worden door 6. Een verhaal uit de groote wereld in Bohemen. Vervolg In den vasten-tijd keerden zoowel de Sukdola- ky's als prins Palm naar hunne kasteelen terug, en de wegwelke die beide bezittingen verbond, zag den prins dag aan dag zoo te paard als in rijtuig. Zelfs voor den ongeduldigen bruidegom vloog de tijd tamelijk snel omde jacht en de liefde schon ken aan de anders al te trage uren vleugelen. Het werd de snippentijd, en uit Praag, Weenen en Parijs kwamen kostbare geschenken voor Sita aan. Menig gelukkig oogenblik, waarin het lief tallige meisje hare erkentelijkheid niet ontveinsde, gaf den prins een voorsmaak van het gelukkige leven dat hem wachtte. Eindelijk was ook de afkondiging der geboden achter den rug, de na tuur herleefde, Paschen was gekomen en des Dins dags na dat feest zegende de pastoor van Sukdol des morgens vroeg in de slotkapel prins Palm en Sita in. Na het ontbijt ging het paar dadelijk op reis naar Boven-Italië, om den voortijd aan de bekoorlijke oevers der Alpenmeeren door te brengen. Het was reeds in den hooitijd, toen de prins en het rijk, nadat het totaal verminderd zal zijn met hetgeen ten laste van anderen komt of op andere wijze gevonden wordt (na aftrek dus van schoolgeld en andere inkomsten van wege het onderwijs). Op de toelichting van dit belangrijk artikel komen wij nader terug. Alleen zij hier nog opgemerkt dat bij deze regeling alleen het ge woon lager onderwijsgelijkelijk voor allen bestemd, bedoeld wordt en het meer uitge breid lager onderwijs buiten beschouwing ge laten is. Art. 3335 blijven ouveranderd. Het heffen van schoolgeld en het vaststellen van het bedrag daarvan blijft dus aan de gemeenten overgelaten. Ook blijft aan dezen de taak om „het schoolgaan der kinderen van bedeelden en overmogenden zooveel mogelijk te bevor deren." Van leerplicht of eenige andere doortastende hervorming, die naar onze over tuiging in eene goede wet op het onder wijs eenmaal tot beginsel verheven moet wor den is in het wetsvoorstel geen sprake. Bij de bedoeling van den voorstellervoorziening in hetgeen dadelijk noodig en uitvoerbaar is, behoefde daaraan dan ook niet gedacht te worden. Het tegenwoordig artikel 36, dat ontlasting bedoelt van die gemeentenwelke door de kosten van het onderwijs te zwaar gedrukt worden, en de verlichting van dien druk op draagt aan rijk en provincieieder voor de helftvervalt. Het nieuw artikel bepaalt dat gemeentenwelke de helft der kostendie volgens het voorafgaand artikel nog tot haren last komen, niet dragen kunnendaarvan voor een gedeelte ontheven kunnen worden op voor dracht van gedeputeerde staten. Het rijk be taalt ook die tegemoetkomingde provincie heeft er niets meer mede te maken. De 3e4" en 5e titels der wet van 1857 blijven onveranderd. Daartoe belmoren de drie artikelen, op de bekwaamheid en bevoegdheid van bijzondere onderwijzers betrekkelijkde voorschriften omtrent de akten van bekwaam heid voor onderwijzers en die betreffende het toezicht op het onderwijs. Het stelsel der plaatselijke school-commissiëndistricts-school opzieners en provinciale inspecteurs blijft dus in .zijn geheel. In de laatste bepalingen van het wetsvoorstel wordt het vroeger reeds met een woord ver- de prinses naar Klepysty terugkeerden. Palm zag er als een deftig man in zijne beste levensja ren uit en op de vroeger somtijds bleeke wangen van Sita vertoonde zich thans dikwijls een vlam mend rood, hare wel eens matte oogen glinsterden nu soms als van een verborgen vuur. Een vroolijker vrouwtje was er echter niet; als een vlinder hup pelde zij over de grasperken van het park en als een zilveren klokje klonk hare stem achter de heggen, waar zij haar gemaal placht te verrassen. Hem en zijne zuster was zij innig dankbaar voor de liefderijke zorgen, die beide haar wijdden; zij zag dat zij haar niet uit het oog verloren en gevoelde dat zij beider gedachten vervulde. Soms kwam het haar zelfs wel voor, dat zij hunne be langstellende blikken wat te lang op haar lieten rusten, alsof men eene of andere mededeeling van haar verwachtte, maar dan schreef zij dit toe aan eêne bovenmatige zorg voor hare gezondheid, die zij wel moesten gehoord hebben, dat van jongs af zwak was geweest, en zij had er beiden des te liever om. Toen Sita moeder zou worden, droegen broeder en zuster de jonge vrouw als op de handen en behandelden haar als een kind dat men tot eiken prijs bederven wil. Nauwelijks kwam een wensch bij haar op, of l3a had dien reeds begrepen, en voordat Sita hem uitgesproken had was hij door den prins of de gravin vervuld. Het streelde de eigenliefde der prinses dat zij blijkbaar het voor werp van alle gedachten, de drijfveer van alle handelingen was van personen, tegen welke zij melde overgangstijdperk van tien jaren gere- geLd. Gedurende dien tijd mogen kweeke- lingen (van 16 tot 19 jafen oud) nog als hulponderwijzers in de dagschool werkzaam blijvenindien zij in bet bezit zijn van een schriftelijk bewijs van aanvankelijke geschikt heid af te geven door den distriets-sehoolop- ziener, in overleg met den hoofdonderwijzer bij wien zij werkzaam zijn of hunne opleiding genoten hebben. Hun wordt echter een trak tement van minstens ƒ300 toegekend. Hun benoeming geschiedt door den gemeenteraad, op voordracht van den schoolopziener en den hoofdonderwijzerbij wien zij werkzaam zijn. De provinciale inspecteur stelt gedurende het overgangstijdperk, in overleg met den districts-schoolopziener en met burgemeester en wethouders der gemeenten, jaarlijks vast hoe groot op iedere openbare school het aantal hulponderwijzers minstens wezen moet en hoe- vele kweekelingen daarvoor in plaats mogen treden. Van deze vaststelling bestaat voor de gemeentebesturen hooger beroep bij den minis ter van binnenlandsche zaken. De overgangs-bepaling van het wetsvoorstel betrekkelijk hulponderwijzersdie thans nog aan het hoofd van scholen gesteld zijnwerd door ons reeds medegedeeld. Het slot-artikel stelt de in werking treding van het voorstel vast op den len Januari 1877met welken datum alle vroegere verordeningen worden afgeschaft, voor zoo ver ze met de nieuwe wet in strijd zijn. Met hetzelfde tijdstip wor den ook do kweekelingen ontslagen, die niet volgens het hooger vermelde artikel gedurende het overgangstijdperk werkzaam mogen blijven, en vervallen de subsidiënvolgens de vroegere wet van wege het rijk en de provinciën aan de gemeenten verleend. Ziedaar in zijn hoofdtrekken het voorstel, dat volgens de woorden van den ontwerper dienen moet om de wetgevende macht in de gelegenheid te stellen, onafhankelijk van de meer omvattende wetswijziging die later volgen moetalthans datgene te doen „wat zonder onberekenbaar nadeel voor de ge- heele maatschappij niet langer ongedaan kan blijven." Bij de gebrekenwelke de keer Moens wegnemen wilbestaat werkelijk peri- culum in mora. Die noodzakelijke verbeterin gen af te scheiden van een toekomstig wets ontwerp, waarvan het tijdstip van indiening nog voor korten tijd met zekere schuwheid had opgezien. Weldra werden die onbegrensde teeder- hoid van haar gemaal en de even onbegrensde voorkomendheid harer schoonzuster haar tot eene ware behoefte; de treffende bewijzen daarvan, die haar aanvankelijk hadden verrast, begon zij nu te verwachten, ja zelfs (in stilte althans) als eene haar toekomende hulde te vorderen, en ten slotte vond zij het geheel in den regel, dat haar persoon de spil was, waar alles om draaide. Aldus verliep het najaar, Kerstmis ging voorbij en de carnevalstijd brak aan. Van eene reis naar Praag kon dit jaar geen sprake zijn. Midden in dien carnevalstijd schonk zij haar gemaal een zoon, die bij den doop den naam Engelbert ontving. De vader wa3 verblijd een erfgenaam voor zijn fideicommis te hebben; uren bracht hij bij den wieg van den zuigeling door en luisterde angst vallig naar elke ademhaling. Tegen de bedienden werd de prins, die zich anders zeer op een afstand hield, vriendelijk en tegemoetkomend, de armen bedacht hij mild, en de pastoor van Klepysty deed zeer verstandig, dat hij juist bij de plechtig heid van den doop de gelegenheid waarnam om den prins opmerkzaam te maken, dat de kerk wel eenige reparatiën en verfraaiingen noodig had. De prins willigde vriendelijk al de verzoeken van den pastoor in en beloofde uit eigen beweging het oude beschadigde altaarstuk, dat de H. Familie voorstelde, door een werk van een der levende meesters te doen vervangen. In Mei kwam de heer Werich, een schilder van nog onbekend en welks aanneming daarna ge heel onzeker is, dat is het doel van den voor steller. „Hij acht zich verplicht aan de ver tegenwoordiging de gelegenheid aan te bieden Omindien zijne voorspelling (omtrent de ver traging welke het regeeringsontwerp ondervin den zal) vervuld mocht worden, althans de ergste schade te ontgaan, welke daarvan het gevolg zou wezen." Aan de regeering blijft dus het gewichtigste deel der taak. Yan een wedloop, van concur rentie tusschen kamer en minister, gelijk bij de spoorweg-wetbehoeft hier geen sprake te wezen. Worden de voorstellen van den heer Moens aangenomen dan kan de regeering ze in haar ontwerp overbrengenworden ze onverhoopt verworpendan leveren ze aan de regeering eene vingerwijzing. Uit de beraad slagingen kan het ministerie zien wat de meer derheid verlangt, gelijk het voorstel zelf voor de regeering reeds een belangrijke aanduiding bevat van hetgeen tot de verbetering van den tegenwoordigen toestand door eene onderwij s- specialiteit als de heer Moens noodig wordt geacht. Haar werk wordt dus door zijn voor stel verlicht, het wordt haar niet uit de han den genomen. Voor een zoo gewichtig onder werp als de regeling van het lager onderwijs, kan zulk eene samenwerking niet anders dan als nuttig en wenschelijk beschouwd worden. De toelichtingendoor den heer Moens aan zijne voorstellen toegevoegd, resumeeren wij later. De jl. Zaterdag avond namens het Natuurkundig gezelschap door den heer P. D. Koning alhier gehoudene volksvoordracht was boeiend en belang rijk tevens. Hij ving aan met de opmerking, dat het zeer moeilijk is voor eene enkele lezing, die per winter van het genoemde Natuurkundig ge zelschap uitgaat, een geschikt onderwerp te vinden. Het bleek evenwel alras, dat hij die moeilijkheid glansrijk heeft .weten te overwinnen, want het door hem gekozen onderwerp had voor allen die hem hoorden, jammer dat het aantal hoorders niet grooter was! eene bijzondere actualiteit. Hij hield namelijk eene improvisatie over de samen stelling van het hier in aanbouw zijnde droge dok. Na eene oppervlakkige beschouwing daarvan kwam hij tot eene meer nauwkeurige waarneming der verschillende deelenterwijl hij vervolgens de natuurkrachten behandelde, welke worden aange naam, uit de residentie naar Klepysty, om de kerk te leeren kennen voor welke de prins hem eene schilderij besteld had. Hij maakte kennis met den prinsnam diens uitnoodiging om eenige dagen op het kasteel te blijven vertoeven gaarne aan en ging met hem naar het park, om aan de prinses, die zich op het oogenblik daar bevond, voorgesteld te worden. Het was een middag met helderen zonneschijn de boomen zaten vol bloesemseene atmospheer van geuren omringde ze; gegons en gezang klonken allerwege tusschen het gebladerte. Uit het blin kende groen van een grasperk schoten eenige slanke berken hoog naar den lichten voorjaars hemel op en beschaduwden eene uit takken ge- vlochtene bank. Hier zat de jonge moeder in een lichtblauw morgenkleed, dat haar in schilder achtige plooien omgaf. Op haar schoot had zij den zuigeling en voor haar stond de voedster, eene aardig uitziende vrouw in landelijke kleeding, die een rooden appel voorhield aan het kind, dat er lachend de armpjes naar uitstrekte. De beide mannen bleven onwillekeurig onder het geboomte staan, om een oogenblik dit tafereel te bewonderen. „Dat is de H. Familie zelve," zei de schilder tegen den prins, die dit met een lachje van welgevallen beantwoordde. Zij traden nader en nu veranderde het tooneel. Nadat de prins den gast had voorgesteld, nam hij zijn erfgenaam op den arm en wiegde hem heen en weêr. De zorg om den schilder te onderhouden liet hij aan de prinses over. Deze deed daar ook

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1876 | | pagina 1