UGHT. N°. 56. 119e Jaargang. 1876. Maandag 6 Maart. etfcen. NST ierikzee. EWEG GOES, n Zierikzee Dit blad verschijnt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen. Prijs per 3/m. franco f 3,50. Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent. Advertentiën: 20 Cent per regel. Geboorte- Trouw- Doodberichten enz.: van 1—7 regels 1,50; iedere regel meer 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.' Middelburg, 4 Maart, tegen Mei of meden de 25 wasch. lodigdadres benoodigd bij t IS 76, des er MARLET, DEBT) E eling Noord ordering van ;k, geeft uit (ill REGISTER VOOR* e druk. olgen. Prijs Na de uit- m oorende Ko- 'ten, n uitvoerig n door druk, f 0.80. n is in eiken et verwijzing icht van tth tn t$9raar r. V. .1,3,30, 6,30 plaats 1 u.) 2, 4,30, 7,30 ,30 nm. x ,45 x rtgene 'smor. erugnm.12,™ x 2,30 - 2,30 2,30 t TTERDAM, t. tterdam smor. 10,u. smid. 12,x 12, smor. 10,— x 10, x 10,- 10,-X 10,x n 10, n S.39 6.45 4.60 4.35 3.5 6.— 6.46 7.57 *8.30 *8.47 *9.27 *9.52 10.— 9.40 10.4 10.15 10.25 50 10 26 7.35 8.20 8.42 9— 10 Ö'X Door burgemeester en wethouders van Middel burg wordt het volgende bekend gemaakt: NATIONALE MILITIE. Eerste Zitting van den Militieraad. De burgemeester en wethouders van Middelburg, brengen ter kennis vim de lotelingen dezer ge meente, behoorende tot de lichting van het jaar 1876dat de militieraadop Maandag den 20™ Maart 1876de3 voor middags te 9£ uur in het gewoon lokaal in de Abdij zitting zal houden om uit spraak te doen omtrent de verschenen vrijwilligers voor de militie en de lotelingen, die redenen van vrijstelling hebben ingediend, op grond van de bepalingen der wet van den 19™ Augustus 1861, (Staatsblad n° 72)alsmede omtrent de lotelingen, dievolgens de artt. 55 en 56 der wetniet tot den dienst der militie kunnen worden toegelaten en omtrent alle overige lotelingen; dat bij art 54 dier wet is bepaald, dat geeue vrijstellingaangevraagd wegens ziekelijke gesteld heid of gebreken of wegens gemis aan lengte, wordt verleend wanneer de betrokken loteling niet voor den militieraad is verschenenzijnde dit evenwel niet toepasselijk op den loteling, die wegens ziekten of gebreken buiten staat is voor den militieraad te verschijnendaar dezevolgens art. 89 der wet, geneeskundig zal kunnen worden onderzochtop de plaatswaar deze zich bevindt weshalve de lotelingendie om bovengemelde redenen vrijstelling van den dienst der militie ver langen en zijdie zich als vrijwilligers voor de militie hebben aangeboden, worden aangemaand, om op den bepaalden tijd voor den militieraad te verschijnen en zich niet te veriaten op het ont vangen van een oproepingsbiljetdaar het niet ontvangen van dit biljet niet ontheft van de ver plichting tot bet verschijnen voor dien raad. Hiervan is afkondiging geschied waar het be hoort, heden den 3™ Maart 1876. De burgemeester en wethouders voornoemd, (Get.) SCHORER. De Secretaris, (Get.) G. N. DE STOPPELAAR. Aanbesteding. De burgemeester en wethouders van Middelburg zullen, Vrijdag den 10™ Maart 1876, 's namiddags te éen uur, op het raadhuis der gemeente, in bet openbaar aanbesteden, bet leveren van: 1°. 30,000 stuks eerste soort Waal-straatklinkers; 2°. 40,000 stuks dubbelbebakte Fouconval straat- keijen 3°. 2Jr M'. Doorniksche riool deksteenen. De voorwaarden zijn voor een ieder verkrijg baar bij den gemeente-bouwmeester, tegen betaling van 10 cent. Middelburg, 21 Februari 1876. De burgemeester en wethouders voornoemd; (Get.) SCHORER. De secretaris, (Get.) g; N. DE STOPPELAAR. Nationale militie. Zee-militie. De burgemeester en wethouders van Middelburg, gelet op art. 150 der wet op de nationale militie van den 19™ Augustus 1861, (Staatsblad n°. 72). Noodigen de lotelingendie verlangen bij de zeemilitie te dienen uitom zich daartoe voor den 1™ April a. ter gemeente-secretarie aan te melden. Hiervan is afkondiging geschied waar het behoort, den 3™ Maart 1876. De burgemeester en wethouders voornoemd, (Get.) SCHORER. De secretaris, (Get.) G. N. DE STOPPELAAR. Rijks-belastingeii. De burgemeester van Middelburg maakt bekend: dat bp hem ontvangen en aan den ontvanger der directe belastingen ter invordering is verzonden het door den provincialen inspecteur der directe belastingen enz. te Middelburgden 1™ Maart 1876invorderbaar verklaarde kohier n°. 7 van het patentrecht voor het dienstjaar 1875/8, met uitnoodiging aan ieder wien zulks aangaat, om na bekomen kennisgeving van zijn aanslag, ten spoe digste het door hem verschuldigde te kwijten, met herinnering tevens, dat de bezwaren, welke dien aangaande mochten bestaan, binnen drie maanden na heden behooren te worden ingediend. Hiervan is heden afkondiging geschied waar het beboort. Middelburg, den 2™ Maart 1876. De burgemeester voornoemd, (Get.) SCHORER. het wetsyoorstel-moens. Het voorstel van den heer Moens is eene gedeeltelijke herziening der wet van 1857 en Jieeft ten doel omzonder die punten aan te roeren over welke het grootst verschil van gevoelen bestaat, en die dus tot tijdroovende beraadslagingen aanleiding moeten geven, da delijk te kunnen overgaan tot de wegneming der gebreken, welke door niemand ontkend worden. Wij 'gelooven de bedoeling van den voorsteller te ondersteunen door, zonder zelfs te wachten tot de niet zeer vlugge landsdruk kerij ons al de vellen druks, die tot het voorstel behoorenheeft doen toekomenonze lezers het herzieningsontwerp in hoofdtrekken en beteekenis te doen kennen. Voor nadere bespreking zal het oogenblik van zelf later aanbreken. Eerst echter dient de vraag beantwoord, waarom thans een wetsvoorstel wordt ingediend, op het oogenblik dat de regeeringnaar zij verzekert en naar men uit enkele harer hande lingen kan opmaken, bezig is eene herziening voor te bereiden? Die vraag is ook reeds door de politieke tegenstanders van den keer Moens op den voorgrond gesteld en zal sche ring en inslag zijn der exceptiënwaarmede men zijn voorstel op de lange baan zal zoeken te schuiven. Het wachtwoord van den minister Heems kerk is, van zijn optreden af, geweest: Eerst de wet op het hooger onderwijs. Met die opvatting kan men vrede hebben en ook de heer Moens legt er zich bij neder. Maar dat de minister zijn parool in zoo strengen zin uitvoert dat hijalvorens het hooger onderwijs van de baan is, zelfs geen woord over zijne plannen wil reppen, zoodat de zoo hoogst wen- schelijke voorbereidende gedachtenwisseling, ook buiten de kamer, onmogelijk wordt, is reeds een eerste bezwaar. Dat verder, in af wachting van het door een geheimzinnig duis ter omgeven regeeringsontwerp, niets, volstrekt niets gedaan mag worden om in de ergste, door ieder erkende bezwaren te voorzien, staat ongeveer gelijk met de handeling van iemand die, brand in zijn huis ontdekkende, rustig blijft zitten wachten tot de brandspuiten aanrukken en inmiddels verzuimt de emmers water, die hij onder zijn bereik heeft, op de vlammen te werpen. Bij de nu bestaande slechte vooruitzichten voor den onderwijzers stand wordt het gebrek hoe langer hoe grooter en de putdie men in de toekomst te dempen zal hebben, hoe langer hoe dieper. Ieder jaar dat men daarin vroeger voorziet, is een jaar winst. Te méér klemmen deze redenen, wanneer men, gelijk de heer Moens doet, den blik ves tigt op den weg dien het regeeringsontwerp volgen moet. Hijzelf was in December jl. optimistisch genoeg om aan te nemen dat het nog bij de tweede kamer zou kunnen ingediend worden gedurende het Paasck-reces, en dus vóór Mei. Nu echter Maart in 't land is en de kamer nog midden in de suikerwetten vastgekleefd zit, zal het ontwerp, wil het de hooger-onder- wijs-wet eerst uit den weg geruimd zien, nog wel veel later inkomen. Dan moet het in de afdeelingen onderzocht en van weerskanten de verslagenmemoriën van beantwoording enz. uitgebracht worden. In het najaar komt de staatsbegrooting weder het eerst in behande ling, zoodat men, zonder profeet te zijn, ge rust kan voorspellen dat wij aan de hand der regeering in dit jaar tot geen verbetering komen zullen. In 1877 zou er misschien wat van kunnen komen. Dan echter zijn weder de verkiezingen voor de helft der kamerleden op til en de hemel weet wat er, met dat vooruitzicht, van een zoo naar kruit ruikend onderwerp als eene wet op 'tlager onderwijs terecht zon komen! Dus in 1877 ook niet, of, indien er dan iets van komt, misschien eene wet die zulk eene partijkleur dragen zou, dat haar herziening andermaal tot parool der partijen verheven en de opgewondenheid permanent gemaakt zou worden. Is het dan wonder dat de heer Moens nu nog juist van dit vredo-jaar 1876 gebruik ti ,t maken om het meest noodzakelijke af te doen Dat hij niet langer talmen wil, getuigt voor zijn plichtgevoel als volksvertegenwoor diger en als inspecteur van liet lager onderwijs, en wel zonderling lijkt ons de tegenwerping van hen, die beweren dat juist de landsbe trekking, die de heer Moens .bekleedt, hem van het doen van een voorstel had moeten tegen houden. Wie zal anders voor de goede zaak opkomen, als het niet gedaan mag worden door iemand, wien door zijne betrekking het lager onderwijs tot werkkring aangewezen is? De partij van het talmen, toekijken en berusten vindt zich beter gediend met de houding van den heer Verheijen. Deze houdt redevoeringen waarin hij verklaart„Dagelijks word ik over stelpt èn van de zijde van belanghebbende ouders, èn van de zijde van gemeentebesturen, èn van de zijde van het staatstoezicht, met het verzoek toch hulp (in bestaande vacaturen) te willen aanwijzen, en pour tout potagekom ik met ledige handen want hulp kan ook ik niet verleenen." (Zitting van 9 Dec. 1874). Maar als een voorstel gedaan wordt om het aantal rijks-kweekscholen uit te breiden, dan stemt hij tegen! Dat heet in 't conservatieve woordenboek fatsoenlijk, delicaat, betamelijk, passend tegenover „'s konings ministers." Maar gelukkig zijn er nog anderen, die het algemeen belang hooger stellen dan het certificaat van délicatesse, hun van dien kant uitgereikt. Het hoofdbezwaar van den bestaanden toe stand kan met éen woord worden uitgedrukt: onderwijzersnoodwelke voor een deel het gevolg is van geldnood. Men moge het betreu ren dat ongeveer 90.000 kinderen in Neder land groot worden zonder eenig onderwijs te ontvangen, dat nog een veel grooter aantal een onderricht ontvangt, zoo ongeregeld en onvol doende dat het als vormend element voor hun volgend leven bijna zonder waarde is, zoo lang de toestand blijft zooals nu, moet men het in zekeren zin een geluk achten dat zoovele kin deren van de school wegblijven. Kwamen zij allen op, het onderwijs zon voor hen, die thans op de schoolbanken te vinden zijn, nog ontoe- reikender worden dan het is. Daarom stelt het voorstel-Moens op den voorgrondverzeke ring dat een voldoend aantal bekwame onder wijzers nu en in de toekomst beschikbaar zij, en in de tweede plaats ontheffing, voor een gedeelte, der gemeente-kas van de kosten voor de lagere school, opdat het „voldoend onder wijs", dat volgens de grondwet overal gegeven moet worden, niet langer uitsluitend afhanke lijk zij van de financiëele hulpmiddelen der gemeenten en van de opvattingen der gemeente raadsleden. De eerste vier artikelen der wet van 1857, vaststellende de vakken waarin onderwijs gegeven wordt, de onderscheiding tusschen school- en huisonderwijs en de vereischten der schoollokalen uit een hygiënisch oogpunt, wor den door het voorstel-Moens onaangeroerd ge laten. Uit art. 5, waarin de verschillende ran gen van onderwijzers worden opgenoemd, worden de kweekelingen weggenomen. Voortaan (dat wil zeggen na verloop van een overgangstijd perk van 10 jaren) mogen jongelieden van 1619 jaren alleen tot eigen vorming, onder opzicht der onderwijzers onderricht geven. Als zelfstandige hulponderwijzers (in Drenthe zijn er zelfs geweest die aan het hoofd van scho len stonden!) mogen zij niet meer optreden. Hun leeftijd is die der voorbereiding voor de gewichtige taak die hen wacht, niet die der vervulling van die taak. De artikelen 611 der wet, regelende de bevoegdheid om als onderwijzer werkzaam te zijn en de strafbepalingen tegen de overtreding daarvan, blijven onveranderd. Art. 12, dat zich nu bepaalt tot het voorschrijven van min- stens tweê rijkskweekscholen voor onderwijzers, wordt door den heer Moens uitgebreid tot minstens 10 kweekscholen voor onderwijzers en 3 voor onderwijzeressen. De normaallessen tot opleiding van onderwijzend personeel blijven behouden, en voor de opleiding van kweeke lingen door onderwijzers „van openbare of daarmede gelijk gestelde soholen" kan eene toelage worden toegekend. Gemeentelijke in richtingen tot opleiding worden voor de helft door het rijk bekostigd. Al deze instellingen staan onder toezicht der inspecteurs. Het voorgesteld aantal kweekelingen, enz; is niet nit de lucht gegrepen, maar op eene berekening der werkelijke behoefte gegrond. Wij komen op die berekening evenals op de andere toelichtingen van den heer Moens, later terug. Art. 1317 blijven onveranderd, daaronder de belangrijke omschrijving der openbare scho len „toegankelijk voor alle kinderen zonder onderscheid van godsdienstige gezindte." In art 18 wordt het aantal hulponderwijzers vast gesteld op éen indien het getal leerlingen 3160 bedraagt, op 2 voor 61120, op vier voor 121160 kinderen en voorts voor ,ellte 40 kinderen éen meer. Op scholen van meer dan 120 kinderen moet minstens éen hulponderwij zer akte hebben als hoofdonderwijzer. De wijziging van art. 19 is bestemd om vol doening te geven aan het ontelbaar aantal adressen, uit zoovele gemeenten ingezonden, waarin op de behoefte van verhooging der traktementen gewezen werd. Als minste jaar wedde wordt bepaald: voor een hoofdonder wijzer ƒ1000, voor een hulponderwijzer met hoofdonderwijzersakte 800 en voor een hulp onderwijzer ƒ500. De hoofdonderwijzer zal bovendien vrije woning, zoo mogelijk met tuin, of vergoeding voor beide genieten. Art. 21, even als later de 3e alinea van art. 51 vervalt. Hulponderwijzers zullen voortaan in gëen geval meer aan het hoofd van scholen mogen staan. Zij die thans als zoodanig werk zaam zijnmoeten binnen zes maanden 6f de hoofdonderwijzersakte halen öf ontslagen wor den. In het laatste geval genieten zij van rijkswege hun traktement als wachtgeld. De bepalingen omtrent de benoeming, be vordering en het ontslag der onderwijzers, die omtrent de ambten welke zij bekleeden mogen, omtrent hnn pensioen (dat naar evenredigheid van hun traktement berekend en dus, tegelijk met dit, van zelf verhoogd wordt) blijven on veranderd. Evenzoo het, zoovele voetangels en klemmen bevattend art. 23. Zoowel de „christelijke en maatschappelijke deugden" als de „eerbied voor de godsdienstige begrippen van andersdenkenden" en het „godsdienstig on derwijs buiten de schooluren" worden door den heer Moens, gedachtig aan het qui s'y frotte s'y pique, onaangeroerd gelaten. Aan het toe komstig regeeringsontwerp, dat de „wijzigingen in paedagogischen zin", welke men van som mige zijden zoo ernstig zegt te verlangen, zal moeten bevatten, blijft de taak om die sfinxen te omarmen en zich onbeschadigd weer nit die omarming los te rukken. Wordt vervolgd.) Het heden uitgegeven Provinciaal blad van Zee land n°. 28 bevat het besluit van gedeputeerde staten van 3 dezer n°. 7, houdende bepaling van het aandeel der gemeenten in de lichting voor de nationale militie van het jaar 1876. Door commissarissen der stoomvaartmaatschappij Zeeland wordt, naar het Vaderland meldtheden avond in het paleis van Z. K. H. prins Hendrik eene vergadering gehouden, waarin waarschijnlijk besluiten betrekkelijk den stoomvaartdienst van Vlissingen op Engeland genomen zullen worden.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1876 | | pagina 1