N°. 50. 119e Jaargang. 1876. Maandag 28 Februari. Dit blad verschijnt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen. Prijs per 3/m. franco f 3,50. Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent. Advertentiën20 Cent per regel. Geboorte-* Trouw- Doodberichten enz.: van 1—7 regels 1,50; iedere regel meer 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. Kostelooze koepok-inenting en her-inenting. Rijks-belastingen. FEXJIIL.IL.ETOlSr, Het geluk en de ondergang van Roerhof. Middelburg, 26 Februari. - - Jl 1 V Door burgemeester en wethouders van Middel burg wordt het volgende bekend gemaakt: AANB^TEDING. De burgemeester en wethouders van Middelburg zullen, Vrijdag den 10en Maart 1876 'snamiddags te 6en uur, op het raadhuis der gemeente, in het openbaar aanbesteden het leveren van 1° 30,000 stuks eerste soort Waal straatklin kers; 2» 40,000 stnks dubbelbehakte Fauconval straatkeien 3° 24 M* Doorniksche riool-deksteenen. De voorwaarden zijn voor een ieder verkrijg baar bij den gemeente-bouwmeester, tegen betaling van 10 cent. Middelburg, 21 Februari 1876. De burgemeester en wethouders voornoemd, (Get.) SCHORER. De secretaris (Get.) G. N. DE STOPPELAAR. De burgemeester en wethouders van Middelburg maken bekend: dat het bureau van vaccinatie zitting zal hou den in het lokaal van het burgerlijk armbestuur, in de Oude Kerkstraat, wijk B n® 83iederen Vrijdag, 'snamiddags te half 4 uur, te beginnen den 3™ Maart a.tot -het kosteloos inenten en her inenten van koepokstof. Burgemeester en wethouders noodigen een ieder ten dringendste uit, om van dit heilzaam middel, ter voorkoming van de pokziekte, zooveel moge lijk gebruik te maken. Middelburg 18 Februari 1876. De burgemeester en wethouders voornoemd' (Get.) SCHORER. De secretaris, (Get.) G. N. DE STOPPELAAR. De burgemeester van Middelburg maakt bekend, dat bij hem ontvangen en aan den ontvanger der directe belastingen ter invordering is verzon den de door den provincialen inspecteur der directe belastingen enz. te Middelburg, den 22™ Februari 1876, invorderbaar verklaarde kohieren n° 9 en 10 voor de belasting op het personeel over het dienstjaar 187'/smet uitnoodiging aan ieder wien zulks aangaat, om na bekomen kennisgeving van zijnen aanslagten spoedigstè het door hem ver schuldigde te kwijtenmet herinnering tevens dat de bezwarenwelke dienaangaande mochten be staan, Dinnen drie maanden na heden behooren te worden ingediend; terwijl hij voorts de belastingplichtigen, die in den loop des dienstjaars een perceel verlaten, zon der daarin eenige roerende goederen of iemand in hunnen dienst achter te laten, indachtig maakt op de gunstige bepaling van art. 7 der wet op de personeele belasting van den 9™ April 1869 (St n* 59.) Hiervan is heden afkondiging geschied waar het behóórt. Middelburg, den 25™ Februari 1876. De burgemeester voornoemd, (Get.) N. C. LAMBRECHTSEN VAN R1TTHEM, LB. 6. Een tafereeltje uit het Amerïkaansclie leven. Naar het Engelsch van F. R. Stockton. {Vervolg.) In de keuken vond ik Pomona. Het was haar gelukt licht aan te steken en zich, op denhoogen rand van haar bed als op een eiland staande, ge heel aan te kleeden. Zij had zelfs haar strooien hoed opgezet en was bezig verscheidene dingen in een hengselmandje te pakken, dat zij aan haar lin kerarm had gehangen. „Kom, ongelukkige! kom, zoo snel ge kunt!" riep ik haar toe. „Begrijpt ge niet, dat dit huis deze boot, meen ik, een wrak is?" „Ja juffrouwmijnheer wil ik zeggen dat weet ik," antwoordde zij met een trouwhartigeu nadruk, „en ik geloof dat we spoedig in 't water zullen liggen." „Zooveel te gauwer moet ge maken dat ge aan wal komt," zei ik. Maar wat steekt ge daar in nw mand?" „Iets om te eten en mijne boeken," was haar ant woord; „ik zal allebei noodig hebben." Ik greep haar bij de schouders en schoof haar yoor mij uit op het dek, vervolgens over de ver* In onze nommers van den 10™ en 11™ dezer gaven wij een overzicht van hetgeen door den heer de Roo van Alderwerelt in het tijdschrift „Vragen des Tijds" was aangevoerd tot verdediging zijner meening: a dat voor de verbetering onzer landsver dediging op het oogenblik een aantal hervormingen en verbeteringen den^ voorrang behooren te heb ben boven de afschaffing der dienstvervangingb dat die afschaffing zelve niet beschouwd kan wor den, als eene verbetering van het gehalte des leger3 en zich niet verder behoort uit te strekken dan tot de opheffing der tegenwoordige eigenlijke rempla^anten, met behoud echter van de nommer- verwisseling. Met opzet onthielden wij ons van eenige tegen- bedenking, daar wij tegenover den man van het vak ook het woord aan de mannen van het vak wilden laten. Naarmate dezen echter hunne mee ning doen kennenis het onze plicht aan onze niet-militaire lezers de kennis niet te onthouden van hetgeen door deskundigen tegen de redenee ringen van den schrijver wordt ingebracht. Het Weekblad Pro Patria behandelde het opstel van den heer de Roo in twee artikelen welke door anderen gevolgd zullen worden dochom ze niet te oud en ons overzicht niet te lang te doen worden door ons reeds nu geresumeerd worden. Het blad bestrijdt geen enkele van de door den heer de Roo noodig geachte reorganisatiëndoch geeft niet toe dat, zoolang dat rlles niet geregeld is, de zaak der dienstvervanging zou moeten blij ven rusten. Het beeld door den heer de Roo ge bruikt, „alvorens te twisten over de vraag of wij brood of gebak zullen etenmoeten wij zor gen iétswat dan ookte eten te hebben," is niet juist. Veeleer zou men, om bij die beeld spraak te blijvenmoeten zeggen„Alvorens de bakker zijn deeg gaat kneden moet hij de vraag uitmaken wat hij in zijne trog zal doen meel waar alle bloem uitgezift en door zemelen vervan gen is (zooals bij ons tegenwoordig militiestelsel"), meel waar wat minder zemelen aan toege voegd zijn, en waar een weinig bloem in overge laten is (het stelsel dat de heer de Roo voorstaat), of meel zooals het van den molen gekomen is (het stelsel van de afschaffers der dienstvervan ging)?" Vele der door den heer de Roo aangevoerde punten staan tot de dienstvervanging in geen rechtstreeksch verband. „Mobilisatie en concentra tie uitbreiding van sommige wapens verbetering in aanvoering en oefeningverple- scbansing en toen over de steile loopplank naar beneden, en op die wijze kreeg ik haar eindelijk daar waar Emmy ons wachtte. Ik vond het lieve kind bedaard en wèl als een bundeltje op den grond gezeten, om zoo min mo gelijk vat aan den wind te geven. Zonder een oogenblik te verliezen ijlde ik nu met de beide vrouwen naar het huis van den melkverkooperj waar ik de goede lieden uit hun bed klopte, ('tgeen niet weinig moeite koste), waarna ik, Emmy en Pomona nu in veiligheid gebracht heb bende, naar de boot terugsnelde. Onze commensaal werkte als een kruier. Reeds had hq eene geheele vracht meubelen en huishou- delpke voorwerpen aan den oever tot een berg opgestapeld. Ik reikte hem dadelijk de behulpzame hand en een uur lang hielden wij ons, zonder veel woorden te wisselen, met de berging bezig, die inderdar.d groot bezwaar inhad. Veel werd er wel is waar gebroken, veel was uit den chaos niet meer te redden, maar wij deden wat onder de bestaande omstaudigheden mogelijk was en hadden reden over ons werk tevreden te zyn. Ondertussehen was de wind weêr heviger opge stoken en joeg de vloed de golven met nieuw geweld tegen de wanden der boot aan. Wij waren juist in de keuken bezig de kookkachel weg te ruimen, hetgeen wij ook, na de pijp en de pooten er af genomen te hebben, gelukkig hoopten to volbrengen, toen wy plotseling een vreeselijk ge kraak hoorden. Wy vlogen naar het dek en zagen ging enz., alles kan vóór en na de quaestie der dienstvervanging geregeld worden, al naarmate !t e'j'r dier onderwerpen in staat van wyzen komt. Slechts mag men aannemen, dat sommige er van, zoo niet alle, spoediger afgedaan zullen worden na dan voor de afschaffing: zoo bijv. de verpleging en aanvoeringhetzy omdat verbetering dan uit den aard der zaken voortvloeithetzy omdat na de invoering van persoonlijken dienstplicht een krachtiger publieke opinie tot regeling en afdoe ning dringen zal". Tevens merkt het Weekblad op dat de afschaf fing der dienstvervanging eerst na vijf jaren haar volle werking op de militie en nog weer vijf jaren later op de actieve schutterijen kan uitoefenen. Verklaart men dus de afschaffing thans voorbarig, dan wordt de afdoende verbetering van het leger misschien tot in 't oneindige verschoven. Geeft men echter toe dat de afschaffing tot verbetering leiden zal, dan is er bij geen mogelykheid eenige reden te bedenken waarom niet nu, maar wel later, tot dien maatregel moet worden overgegaan. Alles komt dus neder op de vraag: Is zij eene verbetering, ja of neen? Tot beantwoording dezer vraag worden de argu menten van den heer de Roo door de redactie van het Weekblad een voor een óf wederlegd, óf ge bruikt om het tegenovergestelde te be wyzen van datgene wat de bedoeling des schrijvers was. Wanneer de heer de Roo de overwinningen der Pruisische legers toeschrijft niet daaraan dat alle standen der maatscbappy in hun gelederen verte genwoordigd waren, maar aan de groote bekwaam heid der aanvoerders, dan zegt de redactie„Geef aan Wieniawski een slechte viool en hij zal er allicht beter op spelen dan een kermisvirtuoos deen zou; maar dat is geen reden voor den eerste om zich met zulk een gebrekkig instrument tevreden te stellen, evenmin als voor den laatste om niet naar verbetering van het zyne te streven. Niet de overwinningen der Dnitsche troepen zyn als argument gebruikt, maar hun beter gehalte." Beweert de heer de Roo dat 50,000 boeren, die tegen een stoot bestand zijn, voor een generaal meer waard zijn dan 50,000 heeren, dan antwoordt Pro Patria dat de quaestie met deze ver gelijking niet juist gesteld is. „De vraag is niet of wij ons leger geheel uit „heerenzoons" zullen samenstellen; maar of we er genoegen mede moe ten blijven nemen dat ons voor 1/5 der militie- plichtigen uit de betere standen gegeven wordt 1/5 uit de lagere en laagste standen, uit hen, die misschien meer aan de lueht en aan zwaar werk gewoon zijn, maar die door minder goede voeding en verpleging, door minder zorg voor hun licha- melyk welzyn, op den duur ook minder weerstands vermogen zullen hebben dan de beter gevoede en dat de tuin doorgebroken en in de kamer van den commensaal terecht gekomen was. Hy hield zich niet op met de ramp te betreuren, maar daalde de smalle trap af naar de plaats der verwoesting. Ik volgde hem, en by het schemer licht dar lantaren aanschouwden wij het jammer- lykste tooneel, waarop ooit een menschelijke blik gerust heeft. De grond, het bed, de commode, de waschtafel alles was overdekt met dikke lagen tuinaarde, rijkelijk met witte knollen door- mengd. Eindelyk zet hij nadenkend „Als wij nog tijd hebben, moesten wij een paar manden met die knollen naar den oever trachten te krygen." „Maar uwe meubelen en andere dingen?" vroeg ik. „O, die zijn toch in stukken en bedorvenant woordde hij kalm. Wij deden dus zelfs geen poging om daarvan iets te bergen, met uitzondering van zijn koffer, die wij in weinige minuten aan den wal hadden. Bij onze terugkomst zagen wij dat het water ook dit vertrek was binnengedrongen en alles herschapen had in een modderigen poel, aan wiens oppervlakte eenige witte knollen rondzwommen. Wij hadden gered wat te redden was en bleven, nadat ik Emmy verwittigd had dat wy in veilig heid waren, aan den oever de wacht houden tot dat de morgen aanbrak. Toen ik orde op de bewaring van de verschil lende zaken gesteld had, bracht ik Emmy naar een hötel dat niet zeer ver van deze plaats lag, beter verpleegde jongelui uit de hoogere standen, die wij, juist omdat zij in het dagelijksch leven minder gehard worden, niet aan den oorlog willen blootgesteld zien, dan nadat zy bij het leger geoefend en gehard zijn. Dat zal hun physiek goed doen, en is bij de schutterijen in geen geval mogelyk zooals by de militie." Groote geleerdheid, dit geeft Pro Patria den heer de Roo toe, is voor het beroep van soldaat juist niet noodigmaar natuurlijk oordeel en vlug heid van begrip zijn daar evenmin te verwerpen als voor het beroep van timmermanverver, kleermaker enz. Om die reden is het geenszins onverschillig of men een grooter aantal ontwik kelde jongelieden in de gelederen krygt, want vorming van het oordeel, ontwikkeling van het bevattingsvermogen zijn het doel van alle onder wijs. Bovendien is ook de moreele invloed van beter ontwikkelden op de lager staanden, die hen omringen, niet gering te achten. Wanneer de heer de Roo opgeeft, dat onder 437,000 ingeschrevenen in Duitschland zich 86,000 en meer jongelieden aan hun dienstplicht onttrek ken, en dat als bewijs aanvoert voor de vrees dat de afschaffing der dienstvervanging wel eens op den onwil der dienstplichtigen kon afstuiten, dan vraagt het Weekblad of die 86,000 dan alle lieden zyn, die by machte zouden zijn zich een rempla- §ant te koopenof zy niet veeleer te zoeken zyn onder de massa landverhuizers, die als een gevolg der sociale verhoudingen in Duitschland, jaarlykg hun vaderland verlaten om elders fortuin te gaan zoeken, en of de zware druk van den dienstplicht in Duitschland te vergelijken is met hetgeen die bij ons te lande wezen zou? De heer de Roo was ook van gevoelen dat de krijgstucht onder de afschaffing der dienstvervan ging lijden zou. De onderofficieren, ja zelfs de officieren, zouden moeite hebben om hunne zede- lyke en verstandelyke meerderheid te handhaven tegenover de jongelieden uit de meest ontwik kelde klassen. „Ziedaar, zegt Pro Patria, het krachtigste argument vóór ons beginsel door een tegenstander in het helderste licht gesteld. Hier wordt nu met zooveel woorden erkend: dat het peil van ons leger lager is dan het met persoon- ïgken dienstplicht zou kunnen zyn, dat het beste wat we hebben zelfs, ons officierskorps, bij 't bestaan van persoonlyken dienstplicht beter zou moeten zijn dan het nu is." „Wel verre dus van te zeggen: laat ons kennis en ontwikkeling buiten de gelederen honden, want als wij se er inbrengen, moeten wij onze kaders en ons offieierskorps ook verbeteren, zeggen wy breng zoo spoedig mogelyk de ontwikkelde jonge lieden in de gelederen, opdat zij tot verbetering van het geheel dwingen en noodzaken." en ging de stad in om eene woning voor ons te zoeken, deze maal in een vast op den grond staand gebouw; met andere woorden, ik nam kamers in een kosthuis. Daar bracht ik Emmy in den loop van den namiddag over en zag tot myne blydschap dat zij weldra in een diepen en rustigen slaap herstel voor de vermoeienissen en angsten der laatst ver- loopen twintig uren vond. Ik ging nog eenmaal op weg, den weg naar Roerhof, om een laatsten blik op de zoo zonderlinge en toch zoo lieve woning te werpen, die zoo lang ons verblyf was geweest. Mijn hart was bedrukt toen ik den oever volgde en mij herinnerde hoe dikwijls ik dien weg gewan deld had, en hoe ik voortaan aan zijn einde het geluk niet meer zou vinden, dat mij gedurende den zomer eiken avond had gewacht. Ik vergat alles wat misschien niet zoo was geweest als het had behooren te zijn en dacht alleen aan het goede, aan het geluk van Roerhof, dat nu voor altijd had schipbreuk geleden. Een schoone najaarsdag was het, die op den storm van den afgeloopen nacht was gevolgd. Toen ik onze oude woonplaats in 't gezicht kreeg, leverde zij een droevig schouwspel op. Het vaar tuig stak aan de oeverzijde ver omhoog, en aan den anderen kant liep het dek zoo steil neêr, dat ik, het nu bij daglicht ziende, verstomd stond dat wy nog zooveel hadden kunnen redden. Toen ik dichter bij kwam hoorde ik eene stem. Ik stond stil en luisterde. Wyd en zijd was geen

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1876 | | pagina 1