BUITENLAND Ingezonden Stukken. Thermometerstand. Staten-G-eneraal. Algemeen Overzicht. Belgische brieven. onttroonden koning van Napels, Frans II, woont in diezelfde streek op eene villa. Onder de Fransohe verkiezings-avonturen van den laatsten tijd is het volgende een van de grappigste. Een candidaat had zich ongelooflijke moeite ge geven om zich bij de „heeren kiezers" een witten voet te verschaffen. De muziek-vereenigingen had hij aan nieuwe instrumenten geholpen, de bran weermannen aan nieuwe uniformen, de scholen aan nieuwe landkaarten, de kerk (niet te ver geten) aan nieuwe kerkgewaden en blinkende versieringen. Ook had hij, zelf een groot lie hebber van de jacht zijnde, aan verschillende nota- biliteiten van allerlei stand hazen en ander wild present gezonden. Het een met het ander berekende men dat hem wel een honderd duizendtal franken gekost had. Zooveel toewijding, meende de maire van een der steden in het district, mocht niet geheel onvergol den blijven. Hij geloofde niet beter in den smaak van den politieken Nimrod te kunnen vallen dan door het aanleggen van een groote.... berenjacht. Een beer, die vroeger op de kermissen dienst ge daan had, werd aangekocht, in een boseh gebracht en vervolgens de candidaat, met een aantal andere jagers uit den omtrek, tot de feestelijkheid uit- genoodigd. Niet zonder opzet, daar men het genot niet te kort wilde maken, duurde het eenige uren vóór men het verscheurendedier op het spoor geraakte. Eindelijk kwam het uit het kreupelhout te voor schijn, juist op de plaats waar de candidaat, kalm en onverschrokken, hem stond op te wachten. Op het oogenblik dat hij echter het geweer aanlegde, richtte de beer, die zich waarschijnlijk een zijner oude kunsten herinnerde, zich plotseling op zijne achterpooten op en begon gracieuselijk een polka te dansen! Of de candidaat nog geschoten heeft wordt niet gemeld. Wel echter dat hij bij de verkiezing nog geen honderd stemmen kreeg. Tarsus, de stad van den apostel Paulus, welke thans bijna 20,000 inwoners bevat, is door een brand bijna geheel in de asch gelegd. Men schat de schade op ruim een millioen gulden. 2d Feb. 's av. 11 u. 40 gr. 25 's morg. 7 u. 38 gr. 's midd. 1 u. 44 gr. 's av. 6 u. 42 gr. TWEEDE KAMER. De minister van binnenlandsche zaken heefteen nadere nota van wijzigingen in het wetsontwerp op het hooger onderwijs ingediend. Zij betreffen de slotbepalingen der artikelen 134 en 135die aldus zullen luiden „Gedurende den termijn van vijf jarente reke nen van het in art. 133 vermelde tijdstip, wordt aan elke der drie universiteiten onderwijs gegeven in de vakkenvermeld in art. 163 1° van het organiek besluit van 2 Augustus 1815 en worden de graden van candidaat en van doctor in de godgeleerdheid verkregen op de wijzevermeld in de artt. 82 en 83 van dat besluitmet inacht neming der wijzigingendaarin bij art. 5 van het koninklijk besluit van 15 November 1820 gebracht, n, voor zooveel het Evangelisch Lu^hersch kerk genootschap betreft, met inachtneming der artt. 10, 11 en 13 van het reglement, vastgesteld bij het koninklijk besluit van 25 November 1845. „Op de hoogleeraren in de godgeleerdheid zijn de artt. 36—38 42 -47 49 52 65 -73,111 en 112op de studenten in de godgeleerdheid de artt. 37 40 41, 54-58 73, 74, 111—113 dezer wet van toepassing. „Het getal der prijsvragen in art. 40 vermeld, wordt, ten behoeve der studenten in de godge leerdheid met twee vermeerderd. „Art. 135. Op het in art. 133 vermelde tijd stip worden aan de dan bij de hoogescholen te LeidenUtrecht en Groningen in dienst zijnde hoogleerarendie den leeftijd van 70 jaren nog niet bereikt hebbendoor Ons de vakken aange wezen waarin zij onderwijs zullen geven. „Zij, aan wie geen vakken worden aangewezen, of die tégen de aanvaarding der hun toegewezen vakken bedenkingen hebbenwelke door ons ge grond worden geacht, behouden de door hen op gemeld tijdstip genoten jaarwedde als wachtgeld tot hun 70e jaar" (tenzij zij inmiddels eene be trekking aanvaarden tot gelijk of hooger bedrag). „De op het in art. 133 vermelde tijdstip bij de hoogescholen te Leiden, Utrecht en Groningen in dienst zijnde hoogleeraren in de godgeleerdheid behouden gedurende den termijnbedoeld bij art. 134, de hun vóór het in eerstgemeld artikel vermelde tijdstip aangewezen vakken. Na afloop van dien termijn ontvangen zij, die den leeftijd van 70 jaren nog niet bereikt hebben, als wacht geld tot dien leeftijd de jaarwedde en het trakte ment als concionatur academicus, op het tijdstip van het in werking treden dezer wet aan de be trekking van hoogleeraar in de godgeleerdheid verbonden." (Dat wachtgeld vervalt als boven gemeld). De hoogleeraren in de godgeleerdheid, benoemd in deü loop van den bij art. 134 bedoelden ter mijn, ontvangen, na afloop van dien termijn, indien zij den leeftijd van 70 jaren nog niet bereikt heb ben, als wachtgeld tot dien leeftijd, gelijk bedrag als de jaarwedde en het traktement als concionatur academicus, op het tijdstip van het in werking treden dezer wet aan de betrekking van hoog leeraar in de godgeleerdheid verbonden. „Do tijd, gedurende welken de in dat artikel ivermclde wachtgelden wórden genoten, rekent mede voor aanspraak op pensioen. „Geen wachtgeld van een der hoogleeraren, in dat artikel bedoeld, gaat de som van f 3000 'sjaars te boven," Het wetsontwerp tot wijziging van de artt. 20 en 46 der wet op het notarisambt strekt om, ter wijl een herziening der wet op belangrijke punten bij het departement van justitie in bewerking is, met 't oog op de nieuwe hovenwet een maatregel van urgentie in te voeren. De minister heeft ge meend het stelsel van die artikelenwelke toch wijziging vereischten, niet opnieuw in de wet te moeten huldigen en ten aanzien van de bekendma king en de legalisatie van de handteekening der notarissen eenvoudiger bepalingen voor te stellen, die in beginsel geheel overeenstemmen met de artt. 29 en 68 van het ontwerp der staatscommissie van 1867. De wet moet zorgen, dat de notaris zijn hand teekening bekend stelle bij de rechtbank van het arrondissement waar hij zijn bediening uitoefent, opdat er een bevoegde rechterlijke autoriteit zij, die de echtheid van die handteekening waarborge, als die waarborg door bijzondere wettelijke bepa lingen wordt vereischt of door belanghebbenden om andere reden wordt verlangd. Verder behoeft zij niet te gaan. Bij een algemeene bepaling legalisatie gebiedend voor te schrijven in alle ge vallen, waarin het door den notaris uitgegeven stuk wordt gebruikt buiten een min of meer uitgebreid ressort, waarin zijn handteekening door een wet telijke fictiedie niet van willekeur is vrij te pleiten, wordt geacht bekend te zijn, is onnoodig en onraadzaam. De tegenwoordige rechtsbepaling, die zoodanig algemeen voorschrift inhoudt, mist behalve voldoenden rechtsgrond, ook voldoende sanctie. Aan belanghebbenden zal het dus in het vervolg worden overgelaten om, al naarmate dit in bijzon dere gevallen al of niet wordt vereischt of om welke reden dan ook door hen wordt verlangd, al of niet de legalisatie der handteekening van den notaris op door hem uitgegeven stukken van de door de wet aangewezen autoriteit te vragen. Wie eergisteren in de Pruisische kamer van af gevaardigden den heer Windthorst, uit Bielefeld, het woord had hooren voeren zou zich hebben kun nen verbeelden een der liberale leden van de Ne- derlandsehe tweede kamer te hooren. De „geachte afgevaardigde" had tot de regeering de vraag ge richt hoever de voorbereidende werkzaamheden voor -de wet op het onderwijs, die in art. 26 der grondwet is toegezegd en die de regeering in de vorige zitting voor de tegenwoordige had toegezegd, zijn gevorderd. „Toen voor 2± jaar, zeide hij, de verkiezing voor leden van de kamer waren af- geloopen was het een vaste hoop van alle liberale kiezers en van allen die het tegenwoordige minis terie willen steunen, dat de termijn van het man daat niet zou voorbijgaan zonder dat de vurig verlangde wet op het onderwijs zou zijn tot stand gekomen. Deze verwachting is teleurgesteld, de onderwijswet zal niet worden ingediendwij zullen met ledige handen tot onze kiezers terugkeeren en verplicht zijn hen rekenschap te gevenwaar om de onderwijswet niet is tot stand gekomen.'1 Uitvoerig besprak de heer Windthorst verder de moeilijkheden van het tot stand komen der onder wijswet en de dringende behoefte-daaraan. Hij erkende dat de krachten van den minister gevor derd waren op het gebied van den kerkelijken strijd, waarvoor hij den dank van het vaderland verdient, en voor het ondorwijs heeft hij wel het dringendst noodzakelijke gedaanmaar aan alle hervormingen en verbeteringen op dat gebied, ontbreekt de wettelijke grondslagwat vooral de onder wijzersstand ondervindt, 't Is zeker een moeilijke taak die van den minister wordt gevorderd, want de school moet van de kerk worden losgemaakt, de leerstof moet worden vastgesteldhet verplichte onderwijs moet worden georganiseerdde positie van de onderwijzers en het toezicht moeten worden geregeld, enz. enz. Maar hij kan op de hulp der kamer rekenen. Met de gezonde opvoeding der jeugd zal ook het laatste overblijfsel der feudale macht vallen, en daarom verzet de feudale partij zich zoozeer tegen de regeling van het onderwijs. De elementen, waarover wij ons thans beklagen zijn de vruchten van het tegenwoordige stelsel van onderwijs; laten wij het eens met een ander stelsel beproeven, „ik geloof te kunnen beweren dat aan dien boom der kennis ook andere vruchten zullen groeien." Moge de minister daaraan denken, zich niet op het dwaalspoor laten brengenmaar het hoofddoel van zijn ministerieele werkzaamheid vast in het oog vatten; daardoor zal hij zich een onvergankelijk monument stichten in de harten der Duitschers I Gij hebt volkomen gelijk, antwoordde de minis ter; ik ben het in hoofdzaak geheel met u eens dat een nieuwe onderwijswet een dringende behoef te is, doch om een goeden wettelijken grondslag te krijgen is noodig, dat de zaak uit alle mogelijke gezichtspunten worde bekeken en alle gegevens voor een goede regeling verkregen zijn. Dit nu is nog niet het geval. Het is mij nog niet mogen gelukken in alle opzichten het met mij zeiven eens te worden en het verlangde materiaal te ver krijgen. Zijn lang betoog over deze zaak besloot hij echter met de verzekering, dat in de volgende wetgevende periode een wetsontwerp zou worden aangeboden en hij hoopte reeds in den aanvang. Met deze verklaring nam de kamer genoegen en ging vervolgens over tot de behandeling van een voorstel van den heer von Denzin, over een zeer kritiek onderwerp. Den 7'" Februari 1873 nl. heeft de heer Lasker ernstige beschuldigingen uitgesproken betreffende de concessies voor spoorwegen. Daarop is eene commissie benoemd om daarover eene enquête in te stellen. Het rapport dier commissie is wel lang gereed, doch is nog nimmer in behandeling gekomen. De heer Denzin, een lid van het cen trum, was van oordeel dat het thans, nu nieuwe bepalingen op het verleenen van concessie voor den aanlèg van spoorwegen worden gemaakt, tijd is om genoemd rapport in een openbare zitting te bespre ken en deed een voorstel in dien zin. De heeren Richter en Lasker vereenigden zich terstond met dit voorstel, hetwelk laatstgenoemde aanleiding gaf zijn standpunt in deze zaak nader toe te lichten en zijn eenmaal aangenomen houding uit drukkelijk te handhaven. Het voorstel van den heer Denzin werd met eenparige stemmen aange nomen, zoodat de zaak waarschijnlijk nog in deze zitting in behandeling zal komen, en waarschijn lijk tot belangrijke discussies aanleiding zal geven. Of de heer Denzin door zijn voorstel aan zijne partij wel een bijzonderen dienst heeft bewezen is twijfelachtigwant de heeren Richter en Lasker verklaarden o. a. het voorstel niet te hebben willen doen om niet den schijn van partijhaat op zich te laden. Het door ons uitgesproken vermoeden dat het voornemen der Duitsche regeering, om alle spoor wegen in het rijk in staatsspoorwegen te veranderen, in Zuid-Duitschland geen sympathie zou vinden, wordt reeds zijdelings bevestigd door de aankon diging eener interpellatie van den heer Fzeitag in de Beiersche kamer omtrent de positie van de Beiersche regeering ten aanzien van die quaestie. Hij wenscht te vragen „of de regeering van Beieren onder zekere omstandigheden de spoor wegen aan het rijk zou afstaan?" De regeeriug heeft zich bereid verklaard om op een nader te bepalen dag op deze vraag te antwoorden. Gisteren morgen heeft het Fransche Journal Officiel het besluit omtrent het ontslag van den heer Buffet medegedeeld en dien3 vervanging ad interim door den heer Dufaura. In zijn niet- offieieel gedeelte bevatte hetzelfde blad eene ken nisgeving, dat ook de minister van landbouw, de markies de Meaux, zijne portefeuille ter beschik king van den maarschalk-president heeft gesteld, doch dat hij voorloopig belast blijft met de waar neming daarvan. Deze minister schijnt dus te hebben begrepen, dat Bonapartische elementen in het ministerie geen raison d'être meer hebben en op geen steun bij de kamer meer kunnen rekenen. Indien zoo langzamerhand de heterogene bestand- doelen uit het kabinet weggaan zal de president der republiek er misschien mede kunnen volstaan het kabinet aan te vullen. De heer Buffet heeft juist bij tijds zijn ontslag gekregen om hem te waarborgen tegen aanvallen in de permanente commissie van de nationale ver gadering, die gisteren haar laatste zitting heeft gehouden. Zij heeft er zich toe bepaald de for maliteiten vast te stellen tot overgave van het gezag en liet archief der nationale vergadering aan de nieuw gekozen kamer. Deze plechtigheid zal niet in het openbaar plaats hebben en zich bepalen tot toespraken die tusschen de permanente commissie en het bureau der oude kamer en het voorloopig bureau der nieuwe kamer zullen wor den gewisseld in de zaal waarin de parmanente commissie, te Versailles, hare vergaderingen heeft gehouden. De oude, afgeleefde nationale vergade ring zal dus in alle stilte zonder eenigen luister worden bijgezet. Dat de natie trouwens zeer koel -over deze begrafenis zal blijven kan men wel op maken uit den toon door haar bij de verkiezingen aangeslagen. Meer en meer blijkt het dat de verkiezingen van 20 dezer een bijzonder gunstigen indruk in het buitenland hebben gemaakt. De Duitsche Kreutz Zeitung en de Post, het orgaan dat eeni gen tijd geleden zulke oorlogzuchtige taal voerde, beschouwen het resultaat der verkiezingen als een waarborg niet alleen voor de inwendige rust van Frankrijk, maar ook voor den vrede van geheel Europa. In gelijken zin spreekt ook de officieuse Weensche Presse, die zich bijzonder ingenomen toont met de flinke houding van de Fransche natie. Terwijl koning Alfonsus zich nog steeds te San Sebastian bevindt, wordt uit Madrid gemeld, dat don Carlos en Lizarraga zich met een leger van 24,000 man zonder kanonnen en levensmiddelen in de Amescuas hebben teruggetrokken, waar schijnlijk met het doel om de Alduides te berei ken en zoo naar Frankrijk te ontsnappen. Zij worden door verschillende afdeelingen van het Alfonsistisclie leger vervolgd en het schijnt dat nog een laatste strijd met hen wordt verwacht. Valt die ten gunste van de regeeringstroepen uit dan is de zaak beslist. In de hoofdstad worden toebereidselen gemaakt om den koning bij zijn terugkomst luisterrijk te ontvangen. Brussel 23 Februari. Het zuiver republikeinsclie karakter van de in Frankrijk plaats gehad hebbende verkiezingen heeft in België levendige sensatie verwekt. In geen ander land worden misschien de gebeurtenissen in Frankrijk met meer belangstelling gevolgd dan in België. Dit is trouwens zeer verklaarbaar. Voor het katholicisme was Frankrijk, als de eerste ver dediger van den paus, de banierdrager geworden van de onfeilbaarheid en den syllabus. Vraag mij niet hce men de verblinding zoover heeft kunnen drijven van te onderstellen, dat de jezuïetische potitiek van den hertog de Broglie en den heer Buffet, geïnspireerd door monseigneur Meglia, den pauselijken nuntius, door het algemeen stemrecht zou kunnen worden goedgekeurd en bevestigd. De zaak is, dat men, steunende op den invloed der prefecten en van de administratie, in het Bel gische clericale kamp evenzeer als in het Fransche ultramontaansche, hoopte dat, in afwachting van de restauratie van den troon, de republiek van het Sacré coeur zou worden gesticht. De Belgi sche katholieken zijn dan ook geheel ter nederge- slagen, en bij den val van den heer Buffet zucht men met Louis Veuillot: Coeur de Jésus, sauvez Rome et la France! Deze verzuchtingen en jeremiades van de cleri- calen, moesten eigenlijk de satisfactie van onze liberalen over het resultaat der verkiezing op 20 Februari verhoogen, een resultaat dat door Garn- betta zoo juist is gekarakteriseerd in eene depêche die hij den 21cn dezer te 11 uren des avonds van Nice naar het comité in de Rue Andrimar te Mar seille heeft gezonden: „De rede zegeviert en de Fransche republiek is bevestigd. Groeten aan allen. (Get.) Gambetta." De Belgische liberalen, en ik spreek hier uit sluitend van de doctrinairen, ontveinzen echter niet, dat zij aanvankelijk waren teleurgesteld. Niet dat zij de zegepraal van den heer Buffet hadden gewenscht, maar dit schitterende, overweldigende succes van de republiek is hen overvallen en heeft hen verrast. Daar zij volstrekte tegenstanders van het algemeen stemrecht zijn, heeft de verkiezing van 20 Februari hen in verwarring gebracht door de wijsheiddegelijkheidrechtvaardigheid en kalmte waarvoor zij getuigt. Het is onmogelijk om in het vervolg te spreken van de dwaasheid van het algemeen stemrecht en van de onmogelijkheid om bet kiesrecht toe te ken nen aan handswerklieden en boerenarbeiders. Het zijn niet alleen de stedenzooals al zuchtende door het Journal de Paris wordt erkend, die den republikeinschen stroom volgen, maar zelfs de uitslui tend plattelands-districten. Men moet dus an dere gronden zoeken om in het vervolg het alge meen stemrecht te bestrijden. Er is nog iets anders wat de satisfactie, die de Belgische doctrinairen over deze daad van bevrij ding van Frankrijk zouden kunnen gevoelenma tigde nl. de gevoelens van antipathie die zij je gens dit land koesteren. Sedert 1870/71 hebben zij geheel hun aandacht gevestigd op Duitschland en zij zijn zoo geheel doordrongen van het nut der politiek van von Bismarck, dat zij bijna on gevoelig, theoretisch althans, geheel in zijn voetspoor loopen en den rug hebben toege keerd aan de vrijheid. Frankrijk herstelt zich en herwint zijn vrijheid, na reeds door een merkwaar dige krachtsinspanning zijn voorspoed te hebben herkregen. Ziedaar iets wat niet bijzonder overeen komt met de geheime wenschen van onze doc trinairen. Thans echter zijn door de verlegenheid van hun clericale tegenstandersdoor de smartkreten van alle ultramontanende oogen der doctrinairen open gegaanen ten slotte zijn zij van houding veranderd. Zij spreken minder uit de hoogte over de republiek en het algemeen stemrecht en zij willen wel toegevendat de verkiezingen in Frankrijk een gunstigen invloed kunnen uitoefenen op de verkiezingen die in België moeten plaats hebben voor de vernieuwing van de helft der kamer. Mijnheer de redacteur Als Voltaire in zijn tijd (par impossible) door de „Vlissingsche courant" was aangevallen, zou hij zijn gewoon gebed„Heer maak mijne vijan den belachelijk zeker voor dit geval overbodig geacht hebben. Zonderlinger houding dan die krant aanneemt tegenover ieder dagbladdat het waagt iets over Vlissingen mede te deelen kan men toch moeilijk zelfs bij een tegenstander verlangen. Of die wonderlijke houding alleen moet worden toegeschreven aan bewustzijn van eigen zwakheid of nog aan andere oorzaken laten wij voorloopig in het middeu, maar zeker is het dat Vlissingen geen grooter vijand heeft dan de van tijd tot tijd optredende schrijver in het persorgaan dier stad. Wanneer een der dagbladen in de 3 of 4 etmalen, die tusschen het verschijnen van twee nummers dier krant verloopen iets over Vlissingen of de

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1876 | | pagina 3