N°. 49.
119e Jaargang.
1876.
Zaterdag
26 Februari.
Dit blad verschijnt dagelijks,
met uitzondering van Zon- en Feestdagen,
Prijs per 3/m. franco f 3,50,
Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent,
Advertentiën; 20 Cent per regeL
Geboorte* Trouw- Doodberichten enz,! van 1—7 regels 1,50;
iedere regel meer 0,20.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
Middelburg, 25 Februari.
Het geluk en de ondergang
van Roerhof.
iMMMaari'T -i i. n. mmnmts
Tusschen den minister van binnenlandsche zaken
en het bestuur der Nederlandsche maatschappij
tot bevordering van nijverheid is eene briefwisse
ling gevoerd over de oprichting van kamers van
landbouw. Aan de daaromtrent in het Bijblad
van de landbouw-courant medegedeelde twee brie
ven, ontleenen wij het volgende.
De minister begon met de zaak in de overwe
ging der Maatschappij aan te bevelen, dewijl hij
van gevoelen was dat, aangezien „de belangen
van den landbouw in zoovele opzichten met die
van handel en nijverheid zijn samengeweven, en
gemeenschappelijk overleg tusschen de beoefenaren
dier takken van volkswelvaart niet anders dan
nuttig werken kan", de oprichting van kamers
van landbouw zou kunnen geschieden door eene
eenvoudige wijziging in het organiek besluit van
9 November 1851 (Stbl. n°. 142), bevattende de
„algemeene bepalingen betreffende de kamers van
koophandel en fabrieken." Alleen ten opzichte
van de verkiezing der leden van de landbouw-
kamers zou eene afwijkende bepaling gemaakt
moeten worden, daar die voor de kamers van
koophandel afhangt van den aanslag in de patent
belasting, welke door den landbouwer als zoodanig
niet betaald wordt.
De directeuren der Maatschappij van nijverheid
kunnen zich, blijkens hun antwoord, met deze op
vatting de& ministers niet vereenigen. Zij ver
wachten van gecombineerde kamers van bandek
nijverheid en landbouw weinig goeds. De land
bouwers zouden in zulke lichamen slechts een deel
uitmaken, zoodat deze kamers geen „speciale
organen van den landbouw" genoemd zouden
kunnen worden.
Wat echter de oprichting van afzonderlijke
kamers van landbouw en veeteelt betreft, ook
daarvan heeft het bestuur geen gunstige verwach
ting. De algemeene vergadering der Maatschappij
tot bevordering van nijverheid heeft in 1874 een
voorstel, om de oprichting dier kamers bij de
regeering aan te bevelen, met 181 tegen 89 stem
men afgewezen op grond dat, zonder aan de kunde
van vele uitstekende landbouwers te kort te doen,
men betwijfelde ot onder de landbouwers in het
algemeen, genoeg vooral op wetenschappelijke
gronden berustende, kennis te vinden is, om van
kamers van landbouw en veeteelt, welker leden
door hen gekozen zouden worden, het nut te ver
wachten wat sommigen er zich van voorstellen.
FEUILLETON.
5.
Een tafereeltje uit het Amerikaansche leven.
Naar het Engelsch van F. R. Stockton.
Vervolg.)
Zij wilde dadelijk naar Roerhof terugkeeren,
maar zij was te vermoeid en bovendien had zij
honger, zoodat zij eene restauratie binnentrad.
Zij zette zich aan een tafeltje, waar dadelijk een
bediende verscheen, om te vragen wat zij verlangde.
Zij had geen ondervinding van zulke plaatsen en
bovendien was het voor 'teerst dat zij er alleen
kwam, zoodat zij eigenlijk niet recht wist wat zij
verlangde: een kop thee, wat gebak, wat vleesch,
zei zij, zou genoeg zijn, kortom een eenvoudig
ontbijt. 'tWerd haar alles gebracht en in weer
wil van hare vermoeidheid smaakte het haar uit
muntend, inzonderheid het stuk koude kip dat er
bij was. Toen zij hare vertering wilde betalen,
vernam zij dat die precies zestig cents
(Amerikaansch) bedroeg. Zij betaalde en ging
heen, niet spijtig noch mismoedig; maar,zooals
zij later bekende, in eene soort van versuffing.
Eerst te huis begon zij na te denken, maar toen
ook te schreien.
Toen ik te huis kwam vertelde zij mij alles.
Het bestuur zet in zijn brief dit bezwaar nader
uiteen door de wijze, waarop het kiesrecht gere
geld zou moeten worden, in bijzonderheden na to
gaan en komt dan tot de slotsom dat aan de
oprichting van kamers van landbouw bezwaren
verbonden zijn, die voor het oogenblik het wen-
sehelijk maken het denkbeeld alsnog in overwe
ging te houden.
Daarentegen geeft het bestuur het denkbeeld
aan de hand eener te 's Hage vergaderende centrale
rijks-landbouwkamer, beter landbouwraad, waarvan
de leden benoemd zouden worden ten deele door
eenige der grootere gevestigde maatschappijen van
landbouw en aanverwante vakken, ten deele door
de regeering. Secretaris daarvan zou moeten
wezen een ambtenaar, die tevens belast zou wor
den met eene aan het departement van binnen
landsche zaken te vestigen afzonderlijke „afdeeling
landbouw." Van zulk eene instelling verwacht
het bestuur veel nut.
„Op het gebied, schrijven directeuren,
van wetgeving, onderwijs, waterstand, middelen
van vervoer, tarieven, belastingen enz. komen eene
menigte onderwerpen voor, waaromtrent wisseling
van gedachten tusschen do regeering en een rijks
landbouwraad heilzame resultaten zou kunnen te
weeg brengen. Groote maatregelen, ten gevolge
van zoodanig overleg in het leven geroepen, zullen
aan den eenen kant minder tegenstand ontmoeten,
omdat eene voorlichting van deskundigen zal kun
nen dienen om belemmeringen, die niet volstrekt
noodig zijn, weg te laten en aan den anderen kant
de overtuiging doen ontstaan dat, waar drukkende
bepalingen van kracht worden verklaard, zulks
wel onvermijdelijk moet zijn, daar de voorlichting
van deskundigen ze niet heeft voorkomen. Bij
gvooio aaoofl.QQ.o1or». rr™>c1« A: - U.i i „x -u_
teugelen der veepest, der longziekte van het vee,
de herziening der belastbare opbrengst van ge
bouwde eigendommen, eene herziening van het
kadaster enz., meenen directeuren, dat het gevoe
len van zoodanigen rijks-landbouwraad met vrucht
kon ingeroepen worden, en dat tegenover het
particuliere belang, dat zich dikwijls luide doet
gelden en dat meermalen bij onkundigen groote
sympathieën weet op te wekken, het algemeen
belang zeer gebaat zou worden."
Men leest in het Sluisch weekblad
Het gemeentebestuur van Sluis, in den geest
der ingezetenen handelende, bood den koning bij
gelegenheid van zijn geboortedag het volgende
telegram aan
„Aanvaard sire! met uw geboortefeest van
heden de eerbiedige gelukwenschen van het oude
maar trouwe Sluis."
„Ik geef het op," riep zij uit„ik zie het wel,
ik kan u niet helpen!"
Ik lachte, wel niet van harte, maar ik lachte
toch, en sloot haar vervolgens in mijne armen en
troostte haar. Voor dat wij ter ruste gingen had
ik haar volkomen overtuigd dat niemand op aarde
mij zoo goed wist te helpen als zij, dat zij en nie
mand anders ter wereld het geluk van Roerhof
uitmaakte en niets in" staat was dat geluk te
verstoren dan zij zelve, door zich bezorgd te ma
ken en zich met noodeloo3 werk te kwellen.
Het was mij onder deze omstandigheden geen
geringe voldoening, dat Emmy eiken dag meer
tevreden werd over de aanwezigheid en het werk
van Pomona. Eiken avond had zij mij thans te
vertellen van nieuwe bekwaamheden en talenten,
die zij in het meisje ontdekt had.
„Denk eens welk een slimmen inval Pomona heeft
gehad," waren de woorden waarmeê zij mij op
zekeren dag te gemoet kwam. „Ge weet welk
een moeite het veroorzaakte het water, dat wij
in de keuken noodig hebben, altijd van het dek
af te putten en dan naar beneden te dragen. Wel
nu, het meisje heeft dat bezwaar met éen slag
uit den weg geruimd. Zij heeft in den keuken-
wand, die op het water uitkomt, eene aardige
opening gezaagd, evenals een venstertje, en het
uitgezaagde stuk er met lederen scharnieren
aan bevestigd zoodat het er als een luikje vóor-
hangt. Nu kon zij zooveel water als zg maar ver
kiest zoowel in als uit de keuken krijgen, zonder
dat zij een voet behoeft te verzetten," en triom-
Weinige uren later ontving de burgemeester een
telegram van dezen inhoud:
„Z. M. betuigt u en de geheele gemeente Hd".
hartelijken dank.
„De adjudant,
„Generaal TOLSMA".
Uit Groningen en Drenthe gaan klaagstemmen op
over den last der opheffing van het gerechtshof
in die provinciën en in 't hij zonder over de gerin
ge vergoeding, die den getuigen wordt toegelegd.
In beide provinciën, zegt de Fr. Ct.wijt mende
schHld verkeerdelijk aan de nieuwe organisatie der
gerechtshoven; men ziet over het hoofd, dat de
getuigen in de provinciën, waar een gerechtshof
thans is gezeteld, en ook waar zij voor de arron-
dissements rechtbankja het kantongerecht moeten
optreden, even gegronde klachten zullen kunnen
doen hooren. De fout is geleigen in het met 1 Ja
nuari 1876 in werking getreden nieuw tarief, dat,
zooals nu reeds is bewezenkant noch wal raakt
en veel lager is dan het vroeger reeds zoo slechte
tarief. lu de bureaux te 's Gravenhage schijnt
dikwijls maar heel weinig practische zin te heer-
schen.
De Haarlemsche spaarbank heeft omtrent het
kon. besluit betreffende de samenwerking tusschen
de administratie der posterijen en de spaarbanken
tot het bevorderen van den inbreng van spaar
penningen, den minister hare bezwaren meêgedeeld,
en vooral gewezen op de betrekkelijk groote kos
ten die aan het gebruik der postadministratie voor
de spaarders zullen verbonden zijn. Zij waardeert
den srenomen maai-i-p<«»i j. - --'t-,
goeden weg en neeft zich, in de overtuiging,
dat gaandeweg verbeteringen zullen kunnen worden
ingevoerd, bereid verklaard om zich in betrekking
te stellen met de postkantoren en hulppostkantoren
in het arr. Haarlem voor zoover ter plaatse, waar
die kantoren gevestigd zijn, geene spaarbanken
bestaan.
De Amsterdamsehe bladen maken in de vol
gende bewoordingen, melding van het overigden
van den dichter J. P. Heije, dat door ons giste
ren reeds werd medegedeeld:
Amsterdamzegt het Handelsbladheeft
een zijner beste burgersons vaderland een zijner
zonen, die op allerlei wijs velen heeft goed gedaan,
de kunst een wakker dienaar in menigerlei opzicht
en een aantal onzer een trouwhartig vriend ver
loren. Bijna zeven-en-zestig jaren oud is gisteren
morgen dr. Jan Pieter Heije overleden. Wat Heije
als kinderdichter en als volksdichter is geweest,
weet iedereen. Geen dichter in ons land, wiens
feerend liet zij er op volgen: „is dat niet slim?
recht slim?"
„Wel, dat zal niemand tegenspreken," zei ik
toestemmend; „maar toch zou het gevaarlijk kun
nen zijn haar te groote vrijheid te laten in de
uitvoering van zulke buitengewone dingen, ten
koste van haar gewone werk."
„Komaan," riep Emmy uit, „ge moet het meisje
niet ontmoedigen. Zij is mij van het grootste
nut en ik vind het wreed, iemand die haar best
doet, als 'tware een emmer koud water over het
hoofd uit te storten."
„Zelfs als ik het door Pomona's nieuwe luik
schepte?" vroeg ik.
„Neen, nooit," riep Emmy met vuur uit. „Men
moet zijne evennaasten aanmoedigen en opbeuren
dat is edel. Wat zou er van de wereld worden,
wanneer alle groote en buitengewone inspanningen
werden tegengegaan en onderdrukt?"
„Nu, nu," antwoordde ik; „ik zal de uwe niet
tegengaan noch onderdrukken."
Intusschen kwam het najaar. Het was reeds
veel te koel om met genoegen op het dek te ver
toeven, en ook de tuin zag er herfstachtig en
kaal uit.
Onze commensaal had 's morgens eenige karren
versche aarde van den oever aangereden en een
groot tuinbed aangelegd, dat hij met knollen be
zaaid had. Hij verzekerde dat het een uitstekend
soort was en dat wij op een schitterenden oogst
konden rekenen.
Op den koelen tijd volgde regen en dat onplei-
liederen zoo in het hart van het volk zijn opge
komen als de zijne. Weinig scholen in ons land,
waar zijn versjes niet worden gekend en dagelijks
meer gewaardeerd. Ook op ander gebied is Heije
hoogst nuttig werkzaam geweest. Zestien jaren
lang nam hij zitting in het hoofdbestuur der
Maatschappij tot nut van het algemeen. De
Maatschappij tot bevordering van toonkunst bezat
sedert 1843 in hem een buitengewoon ijverig
secretaris. Aan zijn onvermoeid streven heeft de
Yereeniging tot beoefening van Nederlandsche
muziekgeschiedenis voor een goed deel haar be
staan te danken. Jan Pieter Heije was een door
en door artistiek man, wat meer zegt iemand met
een warm, goed hart, wiens heengaan niet alleen
in den kring zijner familie en onder zijn vrienden
een ledige plaats achterlaat, maar ook in wijder
kringenin ons gansche vaderland betreurd zal
worden.
Het Nieuws van den Dag, dat in dr, Heije zijn
president-commissaris verloor, die zeer veel tot
het welslagen der oprichting van het blad bijdroeg,
schrijft
't Is niet mogelijk, heden in alle bijzonderheden
te vermelden, wat d'. Heije ten nutte van het
algemeen verricht heeft, 't Zij genoeg, dat bij alles
zijn zeldzaam practische blik dient gewaardeerd
te worden, de ijzeren volharding waarmede hij
streefde naar de verwezenlijking van het goede.
Weinigen evenaarden hem in liefde voor onze
nationaliteit, dat is voor het beste wat Nederland
op elk gebied geleverd heeft. Aan hem danken
wij menige opwekking tot gehechtheid aan onzen
geboortegrond en de oud-vaderlijke zeden. Wat
hij op dat gebied zong, zal blijven leven onder
v°lk. Met voorliefde delfde hij uit den oud-
op de achting der vreemden. Onnoodig te herin
neren, hoe hij o. a. menig nagenoeg vergeten talent
uit het verleden weer heeft in eere gebracht. En
dit alles moest slechts dienen om het levende
geslacht tot jaloersehheid te verwekken, een
nieuwen prikkel te geven tot krachtsinspanning.
Laat ons hopen, dat zijn leven ook ten dien aan
zien niet tevergeefs zg geweest. Godsdienst zon
der vorm vereering, en edele naijver om het goede
wat in ons overbleef te bewaren en aan te kwee-
ken, vormden het motto bij al wat Heije voor
zijn landgenooten trachtte te doen.
Blijkens de Staats-courant van heden zal de
verzending der brievenmaal voor Nederlandsch
Indië, langs den weg van Napels, en verder met
het stoomschip Conrad, van de maatschappij „Ne
derland," plaats hebben op Maandag den 28cn
Februari a., door middel van de op de volgende
zierige weêr, waarbij men rilt en bibbert en on
willekeurig melankoliek wordt. Maar de commen
saal sprak ons moed in en profeteerde ons nog
een heerlijken nazomer en den schitterendsten
knollenoogst, dien de wereld ooit gezien had.
Dit klonk inderdaad bemoedigend, maar het zou
nog bemoedigender geweest zgn als de wind niet
bestendig zoo scherp gebleven en de regen in iets
minder onuitputtelijke massa's neergevallen ware.
Op een avond kwam het zelfs tot datgeen wat
Pomona een „schrikkelijken orkaan" noemde, en
wij gingen, omdat wij toch niet rustig op konden
blijven, maar tijdig te bed.
Nog laat hoorden wij onzen commensaal aan
zijn tuintje bezig. Emmy zei dat zg zieh met den
besten wil niet kon voorstellen wat hij daar uitvoerde,
tenzij hij eiken knol aan een anker vastlegde.
Gedurende den nacht bad ik een droom. Het
was mij alsof ik weêr een knaap was en op mijn
hoofd trachtte te staan, een kunststuk waarvoor ik
onder mijne kameraden beroemd was geweest.
Maar in plaats van mij op mijne handen in de
lucht op te heffen, voelde ik aanhoudend den grond
onder mijn rug en alle pogingen om daar vrij van
te komen waren vergeefs. Plotseling ontwakende
bemerkte ik dat het voeteinde van mijn bed veel
hooger was dan het hoofdeinde ik lag op een
sterk hellend vlak, met het hoofd naar beneden.
Dadelijk wekte ik Emmy en beiden kwamen wij
op den grond springende, tot de ontdekking dat
wij tot ver boven de schenen in 't water stonden.
Emmy was nog slaapdronken, zoodat zij haar