wijze, wat de onderste lagen der bevolking betreft, voor Sumatra gebroken moet worden met het stelsel van uit- en afsluiting, waarin voor Java zoo langen tijd heil is gezocht, zulks in gelijke mate het geval moet zijn met het Europeesch element. Ook in dit opzicht wijst Dehli reeds den weg dien de kolonisatie volgen zal. Behalve Nederlanders, vindt men daar onder het luttel aantal Europeesche planters, Duitschers, Engelschen, Franschen, Denen, zelfs Polen. Teneinde al die nationaliteiten, door éen gemeenschappelijk belang, de zucht naar winst, aan elkander verbonden, in vrede te doen leven, is een krachtig en beleidvol ge zag noodzakelijk. Zoo wijst de kolonisatie van Sumatra van zelf op eene concentratie van ons koloniaal gebied, welke thans misschien nog als een droombeeld ver weggeworpen zal wor den, maar niettemin in den aard der dingen ligt. Sumatra met Banka vormen met Java en Madura eene aaneengeschakelde keten der schoonste en rijkste eilanden van den Indisclien archipel. Konden wij ons daartoe bepalen, wij zouden èn voor ons zeiven èn voor de ontwik keling der mensehheid nuttiger werkzaam kun nen zijn, dan wanneer wij onze krachten blijven versnipperen over het onmetelijk gebied van Borneo, Celebes en de Moluksche eilanden. Verdiepen wij ons echter niet verder in het geen door eene misschien nog verre toekomst geleerd zal worden. Is het ons gelukt de beteekenis van Sumatra voor ons koloniale rijk eenigszins te doen uitkomen, dan behoeft het ook geen betoog van hoeveel gewicht elke poging om het voor een groot deel nog onbe kende eiland nader te leeren kennen, in elk opzicht beschouwd moet worden. Tot de plan nen van het Aardrijkskundig Genootschap, door het Zeeuwsch genootschap der wetenschappen ondersteund, komen wij in een volgend opstel. c -ugsosassau. .3c- De opper-ceremouiemeester maakt in de Staats courant van heden bekend dat, ingevolge de beve len des konings, het hof den rouw zal aannemen voor zes wekenwaarvan drie woken halve en drie weken lichte rouw, ingaande den~23tn dezer, wegens het overlijden van hare keizerlijke hoog heid mevrouw de grootvorstin Marie Nicolaïevna van Rusland, hertogin van Leuchtenberg. Den heer jhr. G-. J. G-. Klerckminister van oorlogwerd Maandag te 's Hage door de besturen der vijt in Nederland gevestigde spoorwegmaat schappijen een diner aangeboden als bewijs van hulde en erkentelijkheid voor de wijze waarop zijne vroe gere be .rekking als adviseur voor de spoorwegen aan het departement van binnenlandsche zaken door hem vervuld is. De ministers van binnenlandsche zaken en financiën woonden dit feestmaal bij. Als afscheidsdronk werd den heer Klerck toege- wenscht dat hij „met even groote voldoening op zijn nieuwen werkkring moge terugzien, als dit op die bij de spoorwegen het geval is." De groote zaal van het Schuttershof alhier, waarin gisteren avond de vijfde bijeenkomst van wege de vereeniging Uit het voikvoor het volk plaats had, was reeds lang vóór het bepaalde uur geheel bezet, zoodat een löOtal personen, die zich niet vooruit van kaarten voorzien hadden, aan de deur moesten worden afgewezen. In over eenstemming met den zeer hoogen warmtegraad in de zaal waren ook de bijvalsbetuigingen, die na in afliep. Ik kon hem niet zien, maar ik stiet met de hand tegen hem, toen ik in den donker naar mijn weg tastte en ik vroeg fluisterend: „zullen wij niet rug tegen rug gaan staan en vuur geven?" „Neen," zei hij zacht; „hij kan zich achter eene kast of onder de tafel verscholen hebben; wij zullen hem opjagen." Ik moet erkennen, dat ik op dat opjagen niet erg belust wasmaar toch volgde ik hem op de hielen, toen hij zich naar de keukendeur richtte. Hij opende die en onwillekeurig hielden wij stand. Het venster, was open en bij het matte schijnsel der maan zagen wij den schurk op een stoel staan, zich uit het venster buigende. Het was duidelijk, dat hij zich juist uit de voeten wilde maken. Ge lukkig had hij ons niet gehoord. „Wij zullen hem weêr naar binnen trekken," lispelde de commensaal. „Neen," lispelde ik terug, wij hebben hem hier niet noodig; laten wij hem er uit wippen." „Ook goed!" ze! hij. Wij legde onze pistolen zoo zacht mogelijk op den grond en begonnen met onhoorbare schreden naar het venster te sluipen. Aangezien wij bloots voets waren, werden wij ook feitelijk niet gehoord. „Bij een twee drie slingeren wij hem naar buitenademde de commensaal mij in 't oor. Thans stonden wij bij den stoel en ieder onzer maakte zich gereed een der beenen van den onver laat te grijpen. „Een twee drie!" ze! de commensaal en met gelijktijdige en gemeenschappelijke krachts afloop van elk nommer van het programma aan de uitvoerders gebracht werdeD. Ditmaal was 's konings jaardag meer bepaald de aanleiding tot deze volksbijeenkomstvandaar dat de zaal dienovereenkomstig toepasselijk en net was gedecoreerd. De heer mr. G. N. de Stoppelaar, voorzitter der vereeniging, opende de werkzaamheden met eene beknopte rede onder het opschrift,,'s Konings jaardag", waarin hij het vele goede in herinnering bracht, dat Nederland in het algemeen en Zeeland in het bijzonder aan den koning en het gansche huis van Oranje te danken hebben, en den band schetste waardoor het vorstenhuis en het Neder- landsche volk onderling nauw verbonden zijn. Aan het einde noodigde hij de aanwezigen uit met hem een: „Leve de koning!" aan te heffen, waar aan met geestdrift werd voldaan. De heer J. C. M. Dhont droeg voor het gedicht „Neêrland's vlag" van J. P. ileijc, en de heer H. Koolwijk een gedicht getiteld „Een koninklijke wet." Na de pauze werd door eenige leden der rederij kers-vereeniging „Vriendschap en vergenoe ging" op zeer loffelijke wijze het blijspel „De twee invalieden" opgevoerd. De Volkszangvereeniging, onder directie van den heer A. Hemmes, verleende ditmaal hare steeds gewaardeerde medewerking. Zij zong een drietal liederen, waaronder „Holland's glorie" van Richard Hol. De wijze van uitvoering getuigde van de voortdurende studie der leden en van den onver- moeiden ijver van den directeur. Het blad „de Werkman" wijst op het adres, door de Middelburgsche Coöperatieve voor- sehotvereenigiEg tot de tweede kamer gericht, om tot eene regeling van de rechtspersoonlijkheid dier vereenigingtn te geraken. Het blad beveelt alle coöperatieve vereenigingen, van welken aard ookde opvolging van dit voorbeeld, 'dat „een nieuw recept" genoemd wordt, dringend aan. Bij eendrachtig optreden zal de regeering misschien aan den drang gevolg geven. Naar men verneemt, bestaat bij de Maatschappij tot exploitatie van staatsspoorwegen het voor nemen om een tweede telegraaflijn over haar gansche net aan te leggen. Deze lijn zou dan uitsluitend bestemd zijn voor de treinbeweging en de verdeeling van het materieel. In de bijvoegsels der Staats-courant van heden is opgenomen het verslag betreffende den aanleg van staatsspoorwegon van 1 Juli tot 31 Decem ber 1875. Omtrent het gedeelte SloeViissingen en kanaal door Walcheren komt daarin het volgende voor De plaatijzeren aanlegponton met brug aan de buitenhaven te Viissingen werd in December na het verstrijken van den ouderhouds termijndefi* nitief opgeleverd. Het verdiepen der buitenhaven te Viissingen tot 8.5 M. -r A. P., overeenkomende met 10.3 M. beneden gewoon hoogwaterpeil werd geregeld voortgezet. In het geheel is gebaggerd 360,000 M3. grond. In den laatsten tijd waren in werking een of twee baggermolens en voor het grondver- voer 1 sleepboot en 5 klepschuiten. In S ptember werd dit werk opgeleverd. De werkplaats met tocbehooren en bijgebouwen op het lokaal-station te Viissingen werd in Augus tus opgeleverd. De voltooiings- en ondei houdswerkenbehoo- rende tot het gedeelte Middelburg-Vlissingen van het kanaal door Walcherenwerden in September opgeleverd. Het gebouw voor ambtenaren der belastingen inspanning tilden wij den schelm op en wierpen hem in een wijden boog het venster uit. 't Was juist hoog water, zoodat de diepte aan dezen kant van de boot zeer goed twee a derde halt voet kon bedragen. Wij hoorden een vervaarlij ken plons. Nu was het niet meer noodig ons stil te houden. „Zullen wij niet naar het dek gaan," vroeg ik, en hem onder 't zwemmen nog een paar kogels nazenden „Neen," antwoordde de commensaal, „het is voldoende dat wij den bootshaak nemen en hem, als hij weêr zou trachten in te klimmen, daarmee terugstooten." Wij vlogen nu naar het dek, waar ik den haak opnam en over de verschansing keek; maar ik kon niemand ontdekken. „Hij is gezonken!" riep ik triomfeerend. „Dan is hij onmogelijk diep gezonken," ze! de andere, „want er staat zeker niet meer dan twee voet water." Terwijl hij nog sprak werd onze aandacht ge trokken door eene stem, die plotseling van den oever tot ons overkwam: „Wees zoo goed de loopplank eens neêr te laten!" Wij keken naar den oever en onze blik ont waarde Pomona, zoo nat als een kat, druipend van 't water. Zonder een woord met elkaar te wisselen lieten wij de loopplank neêr en een oogwenk later stond Pomona op het dek, overal een breeden streep water achter zich latende. op het haventerrein te Viissingen werd in Octo ber opgeleverd en is thans in onderhoud. Het gebouw voor den beambte der meteorologi sche waarnemingen en den liehtwachternabij de buitenhaven te Viissingenwerd in October opge leverd en is thans in onderhoud. Het bouwen van een buitensluishoofd met schut- kolk aan de marinesluis te Viissingen, het ver ruimen van een gedeelte der marinehaven en eeni ge daartoe behoorende werken, werd 1 Juli aan besteed en aangenomen door J.C. van Hat tem Azn te Sliedrecht, en H. G. de Wilde te Millingen, voor 917.000. In het begin van Augustus werd mot de werk zaamheden een aanvang gemaakt. Ter plaatse van de te maken buiten- en binnen- afsluitdammen werd de slib door uitbaggering verwijderd en werden de beschoeiingen en de be- kleedingsmuur wederzijds over de gevorderde lengte opgeruimdwaarna met het opwerken der beide dammen werd begonnenwaaraan thans ongeveer 30.000 M". zand verwerkt is. De buiten afshrtdam is tot de vereischte hoogte gebracht, het buitenbeloop is met klei bekleed, bekramd en met puin be3tort, de perkoenrijen zijn geslagen. De binnenafsluitdam is opgewerkt tot 1.7 M. -f- A. P. bij eene krninsbreedte van 2.5 M. Met het ontgraven van den sluisput is een aanvang gemaakt. In het geheel is daaruit ontgraven 27.000 M3. grond, welke hoeveelheid vervoerd werd naar de vestinggracht over hulp- spoor, met kipwagens. Bij den binnenafsluitdam wordt eene voorloopige inrichting tot bemaling opgesteld. Het gedeeltelijk omleggen van het spoor en van den straatweg langs het verbindingskanaal, waaromtrent met den aannemer J. Verkuijl Quak- kelaar werd overeengekomenwerd in December opgeleverd. Het maken van inrichtingen aan de hal en den overdekten gang nabij de buitenhaven te Viissin gen werd opgedragen aan den aannemer G. Dek ker te Sliedrechtwelk werk thans gereed is. Eene overeenkomst met den aannemer G. Dek ker wegens uitbreiding van sporen op het binnen haven-emplacement te Viissingen werd goedge keurd. De kunstwegen nabij het lokaal en het haven station werden aan het gemeentebestuur van Viissingen in beheer en onderhoud overgedragen. Van 446 Chineesche landverhuizers, die in 1874 met het schip Howrah in Suriname werden ingevoerd, waren 174 vroeger landbouwers geweest. Overigens waren 5 soldaat, 7 priester, 51 huisbe diende, 6 spoorweg- en dorpwachter, 32 bedelaar, 11 schaapherder, 16 winkelier of uitventer, 1 straat muzikant, 6 modderverkooper, 9 wever, 2 smid, 3 commissionair, 7 sjouwer, 1 kroeghouder, 7 rijst stamper, 7 grassnijder, 1 straatroover, 2 timmer man, 1 metselaar, 3 bakker, 2 houtkapper, 1 schoolmeester4 opiumbereider1 olieslager, 1 makelaar iD vrouwen en 1 vrouwelijke barbier geweest. De overigen waren kinderen. Volgens het koloniaal verslag van 1875, waaraan wij deze opgaaf ontleenen, stak dit zootje gunstig af bij vroegere bezendingen, bij welke nooit zoo veel werkelijke arbeiders aanwezig waren geweest! Door de heeren dr®. B. Carsten en G. van Over- beek de Meijer, adjunct-inspecteurs voor het ge neeskundig staatstoezicht, is een verslag uitgebracht over de pokken-epidemie, welke sedert '1870 in Nederland heerscht. Aan dat door het departement van binnenland sche zaken uitgegeven verslag ontleent de N. R. Ct. de volgende slotsommen, door de ervaring hier en elders ten koste van duizende menschenlevens aangetoond „Goeden nacht!" ze! mijn commensaal en keer de met ongemeen slepende schreden naar zijn vertrek terug. „Wat is er met u gebeurd, Pomona?" riep ik uit. „Ik stond wat naar de maan de kijken, mijn heer, toen mijn stoel in eens omwipte en ik het raam uitschoot en in 't water vloog," „Zoo iets moet ge nooit weêr doen," zei ik streng„anders zult ge nog eens verdrinken. Trek nu uw natte goed uit en ga naar bed." „Ja, juffrouw mijnheer wil ik zeggen. Ik zal het heusch niet weêr doen." Toen ik onze slaapkamer binnentrad, stak ik de lamp aan en zag dat Emmy nog onder het bed lag. „Is nu alles in orde?" vroeg zij. „Ja," gaf ik ten antwoord„maar het was geen roover." „Wat was het dan?" „Pcmona is maar in 't water gevallen." „Hebt ge haar een pleister gegeven?" „Neen, ze heeft er geen noodig. 'tls nu alles weêr goed. Hebt ge angst om mij uitgestaan, liefje „Neen, ge weet hoe groot het vertrouwen is, dat ik in u stel. Maar ge zijt zoolang weggeble ven, dat ik, zonder het te willen, onder het bed in slaap was gevallen." Een minuut later sliep zij i n bed als een roos. De commensaal en ik hebben het later nooit meer" noodig geacht met elkander over de gebeur tenissen van dezen nacht te spreken. Eene des 1° De verspreiding der kinderpokken is het grootst en het doodeüjkst, waar de tegenstand tegen het inenten het hevigst is. 2° De kans, om door de ziekte aangetast te worden is voor niet-ingeënten veel grooter dan voor ingeënten. 3° Hoe meer niet-ingeënten samenwonen, des te meer loopen ook de onder hen vertoevende inge- enten gevaar, want de besmettelijkheid der ziekte wordt des te grooter, naarmate de aangetasten talrijker en dichter opeengedrongen zijn. 4° Alle niet ingeënten zijn dus voor de volks gezondheid gevaarlijk. De epidemie van 1870—73 is, althans in haar begin, en met uitzondering van de provincie Zeeland, waar de smetstof uit België werd aange bracht, eene verheffing geweest van de schijnbaar ingesluimerde epidemie van 1864—1869. Misschien geen enkele provincie was in 1869 vrij van pok- kensmetstof, maar het was voornamelijk de pro vincie Utrecht, die het pokgif, uit de voorgaande epidemie overgebleven, in het leven hield en voort plantte. De stad Utrecht zond herhaaldelijk smet stof aan het platteland van Utrecht en andere provinciën, o. a. door militairen, die in 's rijks hospitaal besmet waren, in April naar Groningen en in Mei naar Amsterdam. In Zeeland werd de ziekte overgebracht uit België, werden velen aangetast en werden de pokken tegen het einde des jaars epidemisch te St. Jansteenhet is wel niet gebleken, dat in 1869 andere provinciën door Zeeland zijn besmet, doch men kan evenmin ontkennen, dat hier naast Utrecht een tweede voor name bron van besmetting voor Nederland heeft bestaan. Na Utrecht en Zeeland was ook, hoewel in mindere mate, Noord-Holland eene kweekplaats der smetstof, en wel vooral Amsterdam. In 1870 nieuwe aanvoer van smetstof uit het buitenland. Men scheen niettemin op eene beteu geling der langzaam zich meer ontwikkeld hebbende epidemie te mogen hopen, doch onverwachts werd ons leger op voet van oorlog gebracht en keerden vele reizigers uit het buitenland terug; daarna greep de ziekte ras en fel om zich heen. Het is echter niet gebleken, dat do aanvoer uit België en Frankrijk de voornaamste oorzaak van die ramp is geweest; de troepenbeweging schijnt wel de gewichtigste aanleiding ge weest te zijn. In 1871 en wel vooral in de eerste 4 maanden van dat jaar, hebben de pokken bet hevigst ge woed. In April het allerhevigst, namen daarna allengs -af tot Decemberin welke maand weder het aantal overledenen vrij aanzienlijk toenam. Di? beide gewesten, die in December 1870 het meest geteisterd werden Zuid-Holland en vooral Utrecht behielden ook in 1871 dien betreurens- waardigen voorrang, en van de drie provinciën, Friesland, Limburg en Overijseldie zich in 1870 gunstig onderscheidden, hebben de twee eerstge noemde in 1871 betrekkelijk het minst geleden. De epidemie heeft ongeveer 43 maanden geduurd en rukte 20,575 personen weg. Het getal aange tasten kan niet met zekerheid worden medegedeeld gewoonlijk stelt men 1 doode op 5 zieken, en naar dien maatstaf zouden meer dan 100,000 per sonen aan pokken geleden hebben. Wanneer de sterfte in eene schets van ons land in kaart gebracht wordt, dan vindt men haar het grootst in een gedeeltebegrensd ten Noorden door het IJten Oosten door de Vechtden ouden Rijn en de grenslijn tusschen Zuid-Holland en Gelderlandten Zuiden door de Merwede en de oude Maasen ten Westen door de Noordzee. Grootendeels in dezelfde streek eischte de Azia tische cholera, sedert hare verschijning in Neder land, betrekkelijk de meeste slachtoffers. Ook is met betrekking tot de a 1 g e m e e n e sterftedie streek op de kaarten van den sterfte-atlas zeer donker gekleurd. te grondiger vermaning ontving het meisje van Emmy over hare onvoorzichtigheid. Zij moest den volgenden dag ook driemaal schrikpoeders in nemen en 's avonds werd zij een uur vroeger naar bed gezonden om te zweeten. Om dezen tijd was het ook, dat Emmy en ik eene zekere vraag, die tot het gebied der staat huishoudkunde behoorde, bespraken. Wij hadden namelijk de gewichtige ontdekking gedaan, dat huishouden geld kost. Misschien kwam de eer der eerste ontdekking ons niet toe, maar wij deden haar toch en zij maakte denzelf den indruk op ons, alsof wij inderdaad de eerste ontdekkers waren. Aan het einde van elke week telden wij onze uitgaven op (de optelling der inkomsten maakte hoegenaamd geen bezwaar) en elke week werd de slotsom dier rekenkunstige oefeningen minder bevredigend. „Als wij," zuchtte Emmy, „ons maar van die schulden konden bevrijden, die ons als een ketting beginnen te kluisteren en die evenals een rollende sneeuwbal altijd aangroeien!" Dit was op een Zaterdagavond, toen wij als naar gewoonte papier en potlood voor den dag gehaald en ook ons geld op tafel gelegd hadden. „Ja," ze! ik, op den toon van iemand, die zich onbezorgd wil voordoen, „het zou wel aardig zijn als wij dien sneeuwbal eens bij 'tvuur konden leggen, om hem voor goed te laten smelten." Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1876 | | pagina 2