I irwijzer, rwijser, N°. 42. 1876. Vrijdag 18 Februari. huis, im glazen, 119e Jaargang. rwijzers rtij Olmen-, en-, Abeele-, (tanjeboomen, -voorWEIJK- ier hectaren a Wilgen ge- staand Kap- f 0.01. 0.75. 5.00. cent per stuk. EAWCJE, kerk, Vlissingen. ilENST enst ROTTERDAM. 10,- Dit blad verschijnt d a g e 1 ij k s met uitzondering van Z;on- en Feestdagen, Prijs per 3/m. franco f 3,50. Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Gent, Advertentiën20 Cent per regel. Geboorte- Trouw- Doodberichten enz.: van 1—7 regels f 1,50} iedere regel meer f 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. Middelburg, 17 Februari. 12. Kleine vergissingen. J, zal op Dinsdag des voormiddags e Serooskerke op de openbaar verkoopen: gen April of Mei a. q aangenamen stand, der de letter Z met ureau dezer courant. UN VERLANGD: en meer uitgebreid loofdonderwijzer de r en aanteekening 800; vermeerdering van |te als hoofdonder ijzers in het bezit enenwordt eene verstrekt, van min- en onver- j kkingen wenschen i zich daartoe vóór jan bij den burge- Burgemeester te [lieden zonder kin- KOETÜ1EB- jiw als WERK- nwonlng 25© Vereischten zijn franco den heer >v. Utrecht, huize en eene Rienst- M 39. en v. v. nm. 1,3,30, 6,30 (.0 in plaats 1 u.) nm. 2, 4,30, 7,30 'ebruari. Botterdam: 17 'smor.10,— u. ?19 10,— 22 8,— 24 8,— ï26 10,— :29 5.39 6.45 4.50 4.35 8.5 6.— 6.46 7.57 *8.30 *8.47 *9.27 9.40 10.4 *9.52 10.15 *10.— 10.25 12.— 12.50 1.10 1.25 7.35 8.20 8.42 9.— I In het eind-verslag der commissie van rappor teurs der eerste kamer, over het wetsontwerp tot verhooging der Indische begrooting voor het dienst jaar 1875, gedagteekend den 31" Augustus 1875, las men het volgende: „In twee afdeelingen werd er op gewezen, hoe onlangs in buitenlandsche dagbladen berichten zijn medegedeeld betreffende de aanwerving van vreem delingen in het. buitenland voor den dienst in Ned. Indië, en betreffende listen en misbruiken, welke daarbij door wervers zouden zijn gebezigd. Hoewel men aan de juistheid dier berichten twij felde en zich in ieder geval overtuigd hield dat de regeering aan zoodanige praktijken, zoo zij mochten hebben plaats gehad, vreemd is en die praktijken afkeurt en zooveel zij kan te keer gaat, zouden echter eenige leden het raadzaam achten indien de regeering ter dezer gelegenheid mede deelde op welke wijze de werving in het algemeen, ook in Nederland, van troepen voor Indië is ingericht en of de regeering al dan niet, en zoo ja op welke wijze, werfagenten bezigt." Bovendien werd nog in het verslag de wenscb uitgedrukt dat de verscheping van aangeworven manschappen naar Indië spoediger en geregelder zou plaat3 hebben. Bij de beraadslaging op den 1" September ztide de heer Nobel, tot toelichting van laatstbedoelden wensch, o. a. het volgende „De maatregelen, door den minister van kolo niën genomen tot bevordering van de werving te Harderwijk, zijn met zulk een uitstekenden uitslag bekroond, dat het aantal aangeworvenen, in strijd met de voorspellingen welke, daaromtrent, gedaan waren, in de laatste maanden meer dan voldoende, ja groot is geworden." Wat antwoordde de minister op de stellige vraag, hem in het verslag gedaan? Gaf hij eene beschrij ving van de wijze, op welke de wer ving in Nederland en in hetbuiten- land plaats heeft? In geenen deele. De minister antwoordde alleen op de vraag naar de „wervers in het buitenland" met de bekende verklaring, herhaaldelijk door ons reeds aangehaald: „De Nederlandsche regeering heeff geen enkel persoon, die voor haar in 't bui tenland soldaten aanwerft." Overigens sprak hij vrij uitvoerig over de moeilijkheid om de aan geworven manschappen steeds geregeld naar Indië te zenden, en met een paar woorden over de verhouding tusschen het aantal aangeworven Ne- FEIJIT zT z"RTOIsr_ Naar het Duitseh van Otto Girndt. (Vervolg.) „Ga weg!" beet hare moeder haar toe en zette hare alleenspraak voort. „Daarom staat er dan ook, dat men niet voor hem siddert. Zij schuilen onder éen deken „Maar spreek dan toch, mama!" smeekte Leontine. „Wij zijn echter op onze hoede, mijn vriend!" vervolgde mama, zonder acht op haar te geven. „Gij begint mij bang te maken!" zei het meisje hoofdschuddende. Mevrouw von Busse staakte hare wandeling en voegde haar met een bitteren lach toe: „Maak u maar niet ongerustGij zult ondervindendat gij met u allen bij mij nog een lesje kunt nemen." „Slaat dat ook op mij vroeg Leontine. „Ik geloof het wel." „In welk opzicht dan?" „Wees zonder zorgGij zijt mijn goed kind, gij beliegt mij niet en bedriegt mij niet. Laat uwe vriendin Wanda in 's hemels naam maar de bruid worden; gij zult het ook spoedig zijn!" „Ik de bruid?" riep Leontine uitop zich zelve wijzende. derlanders en vreemdelingen. Ook daar had men hem naar gevraagd. „Die verhoudingzeide de minister, is in de' laatste maanden zeker eenigs- zins gewijzigd; de werving heeft in de laatste maanden vooral goede uitkomsten opgeleverd wat de vreemdelingen betreft,doch ik geloof niet dat die wijziging zoo groot is dat zij onrustwekkend mag genoemd worden. Mocht dit plaats vinden, dan geloof ik op de instemming der kamers tg mogen rekenen, indien wij dan de aan neming van buitenlanders schorsten." Het was alsof de vraag naar de „manier van werven" niet gedaan was. En de eerste kamer? Kwam zij op de zaak terug; vorderde zij op ernstigen toou een stellig antwoord op hare duide lijke vraag? Volstrekt niet. De kamer, anders zeker niet gewoon zich door een minister met een kluitje in ,het riet te laten sturen, zweeg. Het wetsontwerp werd met algemeene stemmen aan genomen. De onderstelling zal zeker niet gewaagd ge noemd worden, dat voor deze niet gewone terug houding der kamer eene of anderereden bestaan heeft. Wij kunnen daarvoor geen andere verklaring vinden dan dat de kamer, met den heer Nobel zich ver heugende over den „uitstekenden uitslag waarmede de pogingen des ministers tot bevordering der werving bekroond waren," en met den minister zich niet verontrustende over de verkregene „goede uitkomsten wat de vreemdelingen betreft", meende den minister in het voortzetten dier pogin gen niet te moeten belemmeren. Zij soheen te begrijpen dat eene uiteenzetting van ons werving systeem, door een minister in de staten-generaal gedaan, misschien het verkrijgen der noodige sol daten voor onzen Atchin-oorlog in het vervolg zon kunnen bemoeilijken. Dat voorbeeld der eerste kamer gelooven wij dat door ieder in Nederland, ook ten opzichte der zaak-Steek, gevolgd moet worden, niet slechts uit vaderlandsliefde, maar als een eisch van gezond verstand en eerlijkheid. Wij weten allen dat wij zonder de buitenlanders den Atchin-oorlog niet kunnen voeren. Wij beschouwen het allen, daar wij verlangen dat de oorlog voortgezet worde, met de eerste kamer als een verdienstelijk werk van den minister van Goltstein dat hg er in ge slaagd is den stroom der werving weder ruim genoeg te doen vloeien. Dit alles is ons bekend, niet slecht nu, maar reeds sedert vele maanden, daar de werving-cijfers en de berichten die uit het buiten land kwamen, on3 voldoende op de hoogte hielden. Hadden het Nederlandsche volk en zijne vertegen woordigers het gewild, zij hadden reeds vóór lang den stroom der vreemdelingen kunnen stuiten. Maar eerst zwijgend toe te zien, de Belgen en Öuitschers bg duizenden naar Indië te laten ver- „Geheel overeenkomstig uwe keus," verzekerde hare moeder. „Wat moet ik daarvan begrijpen?" vroeg de dochter, te vergeefs eene verklaring zoekende. „Tot nog toe hebben de heeren mij niet zóo om ringd, dat ik keus zou hebben gehad." Maar .voordat zij nadere opheldering kon ver zoeken, opende Johan de deur der voorkamer en zei: „Mevrouw! „Wat is er?" vroeg deze, zich snel omkeerende. „Mijnheer de ritmeester is er, met een ander heer; hier is zijn kaartje." „Wat zal dat nu weêr geven?" riep Leontine verwonderd uit. Mevrouw von Busse, die onderwijl het kaartje had aangenomen, zei: „Juist zoo!" en vervolgde tegen Johan: „De heeren zijn mij welkom, maar verzoek hen een oogenblikje te wachten!" Toen Johan weg was, ging zij naar hare dochter, met de woorden: „Leontine, Max brengt voor u een lieven bekende meê." „Voor mij?" vroeg het meisje met klimmende verwondering. „Het lot beschikt het zóo, dat, daar de anderen reden van verblijding hebben, gij er niet van verstoken zult zijn," zei mama met groote zelfbe- heersching en voegde, op haar boudoir wijzende, er bij: „Ga daar binnen totdat ik u roep." „Moet ik daar weggestopt worden als een sur prise?" vroeg Leontine, niet dadelijk aan het be vel gevolg gevende. „En een lieve bekende? Wie is dat?" trekken, den minister aan te moedigen en vervol- - geusals de werving tot moeilijkheden aanleiding geeftden minister verwonderd en verontwaardigd te vragen: „Hebt gij, minister, ooit iets gedaan om de werving van vreemdelingen te bevorderen?", zoo iets lijkt ons onoprecht en onverstandig te gelijk. Wij hopen daarom, in strijd met hetgeen onze Haagsehe correspondent ons eergisteren schreef, dat over de zaak-Steek geen interpellatie tot de regeering gericht zal worden. Als oppositie-middel is die interpellatie uitstekend. Het wapen is zeker en de positie des ministers zwak. Hg kan niet heen of weer. Aan den eenen kant mag hij niets zeggen dat moeilijkheden met het buitenland ver oorzaken kan. Aan den anderen kant kan men hem met zijne verklaring van 1 September 1875 den pas afsnijden. Aan den derden kant moet hg oorlog voeren en zorgen daarvoor de noodige sol daten te hebben en op den duur te krijgen. Hij is dus van alle zijden ingesloten en staat volko men mat. Zoo hij. niet tot aftreden gedwongen wordt, is toch eene nederlaag voor het ministerie zoo goed als zeker. Men zal misschien vi'agen of wij dit dan als zulk een groot ongeluk zouden beschouwen Van bijzondere sympathie voor het ministerie-Heems kerk of voor een zijner leden zal niemand ons verdenken, al wenschen wij ook op het oogen- blik zijn val niet. Maar de val van den minister van Goltstein om deze reden, of ook een afkeu rend votum der staten-generaal op de zaak-Steek betrekkelijk, zou ons daarom noodlottig voorko men, dewijl het onvermijdelijk gevolg er van zou wezen dat voor ons Indisch leger het benoodigd aantal buitenlandsche vrijwilligers voortaan niet maer verkregen zou worden. Nederlanders zijn echter niet in toereikend getal te verkrijgen. En zonder eene behoorlijke Europeesche legermacht achten wij de voortzetting van den Atchin-oorlog voor het oogenblik, het behoud onzer bezittingen in Indië voor het vervolg eene onmogelijkheid. Het ontslag van den heer Henny betreuren wij om dezelfde reden. Wij hadden gewenscht dat men in Nederlandevenals de eerste kamer in September jl. ten opzichte der werving deed, omtrent de zaak-Steek het stilzwijgen bewaard had, aan vreemdelingen de taak overlatende om het vuur aan te wakkeren. Ongelukkig is dat niet gebeurd en misschien was nu (wij kunnen het niet beoordeelendaar wij niet weten wat er voorgevallen is) het ontslag van den secretaris generaal van koloniën, dat naar wij hopen spoedig op de eene of andere manier goedgemaakt zal worden, onvermijdelijk. Maar ieder woord dat nog verder over de zaak gewisseld wordt, achten wij een woord te veel. Met voorgewende teederheid antwoordde hare moeder op vleienden toon: „Bederf mij het ge noegen der verrassing niet! Ga, lief kind!" „Nu, ik ben er wel nieuwsgierig naar," ze! Leontine gehoorzamende. Toen zij uit het gezicht was opende mevrouw von Busse eigenhandig de deur der voorkamer en noodigde de wachtenden met het korte woordje„Mijne heeren tot binnentreden uit. „Waarde tante," begon Hill, „ik heb het ge noegen u doctor Spangenberg, den zoon van uw bankier, voor te stellen." „Ja," antwoordde de dame, den jongen Span genberg met een onderzoekend oog gadeslaande, „ik weet dat de heeren elkander kennen." „Weet gij dat?" vroeg haar neef, verwonderd opziende. Zonder daarop te antwoorden richtte zij zich tot den jongen geleerde met de vraag„En waar heeft de kennismaking tusschen de heeren plaats gehad?" „Onder de vanen, mevrouw." „En dat hebt ge ons nooit verteld 1sprak zij, Hill aanziende. „Des te merkwaardiger is het, dat ge 't weet tante-lief," merkte de ritmeester aan. „Aan die merkwaardigheden moet iedereen zich in het leven goéd- of kwaadschiks gewennen," gaf zij ten antwoord. „Hij mijnheer de doctor, hadt overigens deze introductie niet noodig gehad, want ook zonder uw kaartje zou ik u herkend hebben." In het Vaderland leest men het volgende be richt De Mijn-compagnie Nederland (de Caribou- mijn) hield heden haar laatste algemeene verga dering. Aan de aandeelhouders werd het droevig lot bespaard van over bet al of niet zijn der maatschappij te beslissendaar een der voornaam ste schuldeischersjhr. S. te dezer stedezijn plan te kennen gaf om de maatschappij in staat van faillissement te stellen. Trouwens met een kas van honderd vijftig gulden (zegge honderd vijftig gulden) en een schuld' van ruim 300,000 gulden was er aan een voortbestaan niet meer te denken. Verschillende leden voerden nog even het woord om inlichtingen te vragen of .om'goeden raad te geven. Na een driejarig lijden werd dan heden de doodklok geluid over de zilvermijn, waarin zooveel Haagsch geld is bedolven. Men schrijft uit 's Hage aan de Arnh. Ct. „In sommige streken van ons land is nog bijna geen goudgeld in omloop en op dè meeste plaat sen komt het zeer weinig voor. Dit zal misschien verwondering baren, als men weet, dat reeds voor bijna 50 millioen gulden aan goudgeld is gemunt. Men ziet veel meer muntbiljetten van 10 gulden, hoewel er slechts voor 10 millioen gulden zgn. De reden hiervan moet gezocht worden in de om standigheid, dat het meeste gemunte goud behoort aan de Nederlandsche bank en enkele groote ban kiers. Deze bewaren het goudgeld, omdat zij spoe dig daarmede goede zaken hopen te maken. Aan het departement van financiën is men namelijk bezig met het maken van een nieuwe muntwet, waarbij het goud,, in. plaats van het zilver, als standaard wordt aangenomen. Het zilver zal slechts pasmunt worden, en dus zullen de rijksdaalders worden opgewisseld. Voorts zullen goudstukken van vijf gulden worden geslagengelijk men zich herinnertstemde de tweede kamer der staten- generaal het maken van gouden vijfguldenstukken af. Voor onze koloniën zal het zilvergeld voor- loopig blijven, zoodat de munteenheid tusschen het moederland en de koloniën zal worden verbroken. Misschien is de hooge koers van de aandeelen der Nederlandsche bank, die ongeveer 365 pet. bedraagtvoor een goed deel hieraan te wijten." Het bestuur der Botterdamsehe Spaarbank heeft aau den minister van financiën bericht, dat het bereid is, mede te werken tot het bekende besluit over de bemiddeling der postkantoren, tot het ontvangen en uitkeeren van spaarpenningen. Het bestuur geeft echter tevens de vrees te ken nen, dat de maatregel niet gelukken zal, omdat op plaatsen waar geen gelegenheid tot inbreng bestaat, „Gelijk ik zóo op mijn vader, mevrouw?" „Neen, gij hebt niets van mijn eerlijken vriend." De bijzondere toon, waarop die twee woorden werden uitgesproken, deed den ritmeester vermoe den, dat er iets haperde. „Hier is iets niet in den haak," zei hij met een zweem van misnoegen. „Des te beter zult ge 'tin den haak vinden, mijn brave Max," hernam zijne tante ernstig, „als ge maar dadelijk naar freule von Brüning gaat." „Tante!" „Ge zult haar zoo eenzaam als Preciosa in het .prieel aantreffen." Hill klopte zijn metgezel op den arm en ze!: „Doctor, wij zgn in eene toovergrot geraakt; zie hoe ge er uitkomt." En met die woorden spoedde hij zich weg en liet zijn vriend aan diens lot over. Met eene gracieuse handbeweging ze! daarop mevrouw von Busse tot den jongen Spangenberg: „Neem plaats, doctor!" Beinhold wachtte totdat zij zelve was gaan zitten en begon toen op aarzelenden toon„Mevrouw Zij viel hem, schoon op beleefden toon, in de rede met de woorden„Van mijn neef zult gij vernomen hebben aan welk misdrijf ik mij heb schuldig gemaakt. Het onderscheppen van een brief is met straf bedreigd." „Mevrouw," antwoordde hij, „ik kwam met het voornemen, mij als de schrijver der beide brieven bekend te maken, maar ik begrijp niet wie mg heelt kunnen verklappen."

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1876 | | pagina 1