Telegraphische berichten.
Benoemingen en besluiten.
Onderwijs.
'Kerknieuws.
dat informatiebureau van den majoor Steek niet
voor zoo onschuldig en wettig hield.
„Er komt echter nog meer bij- Uit het Vader
land blijkt dat de heer Henny niet achter den
rug van den minister van Goltstein gehandeld
heeft, wat inderdaad de eenige redelijke aan
leiding tot dit ontslag had kunnen opleveren.
Was het wonder, zoo wordt in het aangehaalde
stuk geschreven, dat men aan het departement
van koloniën dat aanbod met de daaraan nood
zakelijk verbonden kosten gaarne accepteerde?
Was de minister zelfs niet aan zijn vaderland
verplicht de banddie hem werd toegestoken,
aan te nemen?" Al waren deze laatste woorden
maar eene rhetorische figuur, de eerste brengen
aan het licht dat er Iandsgeld voor het informa
tiewezen is beschikbaar gesteldeene beschik
baarstelling die niet geschieden kon dan door
den minister zeiven. De majoor Steek handelde
dus niet alleen met medeweten van den secretaris
generaal maar zelf onder goedkeuring van den mi
nister van koloniën. Maar dan is het ontslag van
den secretaris generaal eene allergrofste onbillijk
heid en zal men wel doen met volgens het loo
pend gerucht, den ontslagene spoedig tot raad
van Indië te benoemenwant dan bestond er
veel meer aanleiding om het verantwoordelijk
kootdden minister, dan den eersten hoofdamb
tenaar van het departement te ontslaan. Iedereen
weet dat de Duitsche diplomaten slim genoeg zijn
om eveneens te redeneeren; hoogst waarschijnlijk
zal de Duitsche gezant, wanneer hij over de
Steck-quaestie met den heer de Willebois begint
en men werpt hem tegen dat de secretaris-gene
raal ontslagen iszich terstond van deze daad
van 4waküeid onzer regeering meester maken en
verlangen dat dan ook de meer schuldige, de heer
van Goltstein, den min schuldige uit het departe
ment volgen zal. Ook hierin zal dus alweer de
vrees weldra blijken eene slechte raadgeefster
-geweest te zijn.
„Ik zou wel wenschcn dat de Duitsche regee
ring de zaak maar rusten liet, ofschoon ik het
tegendeel verwacht. In de eerste plaats werd
aan ons land dan een mal figuur tegenover het
buitenland door de schuld van het ministerie
Heemskerk bespaardmaar in de tweede plaats
zouden we dan deze quaestie geheel onder ons
kunnen afdoen. Thans wordt men reeds van ge
brek aan vaderlandsliefde verdacht, wanneer men
't waagt af te keuren dat de Nederlandsche regee
ring onoprecht en jezuietisch tegenover het buiten
land handelten zoo zou men misschien de zui
ver binnenlandsche vraag j die in de Steck-ge-
schiedenis ligt opgeslotenuit het oog verliezen.
Die vraagin mijne oogen nog van veel giooter
gewicht dan de internationaleis dezeheeft de
minister van Goltstein zich oprecht jegens de
volksvertegenwoordiging gedragen? In mijn voor
laatste schrijven herinnerde ik aan de verklarin
gen door den heer van Goltstein op 1 September
1874 in de eerste kamer gegevenen ik wil thans
nog eens vragen: wat te getuigen van een minis
ter die onder de gegeven omstandigheden
wetende wat Steek deeddaarover geraadpleegd
hebbende tot zelfs onzen gezant te Berlijn, geld
beschikbaar gesteld hebbende voor Steck's werk,
op eene vraag der eerste kamer verklaren kon „de
regeering heeft niets te makennoch direct noch
indirect, met hetgeen elders voorvalt tot werving
[let wel: niet met de werving alleen, maar met
hetgeen voorvalt tol werving, dus ook
Steck's informatiebureau] voor het Indische leger
Data worden tot nog toe niet vermeld, en ik weet
dus niet of op het oogenblik, waarop de minister dit
zcideSteek werkelijk reeds aan den gang was.
Terloops merk ik op dat de tijdrekening in het
Vaderland ook al niet heel helder isin het stuk
wordt er op gewezen dat „in het voorjaar van
1875 de werving te Harderwijk zoo slecht ging"
als aanleiding tot alle onderhandelingen met Steek,
ook die betreffende het vreemde legioenmaar men
vergete niet dat brieven van waarschuwing van
den secretaris-generaalgeschreven toen Steek
reeds geruimen tijd met zijn informatiebureau op
's lands kosten aan het werk was, vermeld wor
den als in Januari geschreven te zijn, dus lang
vóór het voorjaar. De onderstelling ligt voor de
hand dat er wel degelijk op 1 September reeds
iets aan de hand was, en dat de regeering, ook
al had ze toen misschien nog „niets te maken met
hetgeen elders voorvalt tot werving voor het
Indische leger"dan toch druk bezig was om in
een zeer direct verband met- dat „elders voorval
lende" te komen. Ook al ware dit het geval niet
geweestna deze verklaringen gegeven te hebben
was de minister verplicht zich ook voor het ver
volg geheel buiten die wervingen, informatiébu-
reau of onder welken naam ze ook geschieden
te houden. De eerste kamer vroeg niet naar
hetgeen de regeering op dat oogenblik op 1 Sep
tember 1874, deed of niet deed, maar wenschte
ingelicht te worden omtrent de door de regee
ring ten aanzien der aanwerving van vreemdelin
gen voor het Indische leger aangenomen hou
ding: De eerste kamer was gerust gesteld door
de woorden van den minister van Goltstein, waarop
zij vertrouwde in de verwachting dat hij de door
hem nedergelegde juiste beginselen niet slechts
op 1 September 1876, maar steeds later in deze
materie opvolgen zou. Er is dus óf misleiding in
'tspel, óf afwijking van eene aan de volksverte
genwoordiging gedane belofte. Nu het stuk in
het Vaderland geen twijfel meer overlaat aan wien
hier de schuld is herhaal ik dus, al maakt
men mij daarom voor nog zoo onvaderlandslievend
uit, er moet geïnterpelleerd worden. De ka
mers de tweede zoo goed als de eerste, moeten
precies weten wat er van de zaak is, den minister
tot verantwoording roepen en niet schroomen in
1876 te doen wat. ze in 1866 gedaan hebbenrui
terlijk en onbewimpeld hare afkeuring te kennen
geven indien er iets gedaan is in strijd met de
deferentie voor de vertegenwoordiging der natie."
Aan onze steeds gevolgde gewoonte getrouw, hebben
wij aan deze beschouwingen van onzen Haagsehen corres
pondent eene plaats ingeruimd, ofschoon wij ons daarmede
niet geheel vereenigen. Wij komen nader op de zaak terug.
De redactie.
Het Handelsblad geeft het volgend uittreksel
uit het in de Staats-courant opgenomen, en daarin
niet minder dan 13 bladzijden beslaande, reglement
op de staatsspoorwegen, vastgesteld bij koninklijk
besluit van 9 Januari jl. De datum waarop het
reglement in werking treden zal, is nog niet
bepaald.
De spoorwegbeambten moeten zich bescheiden
en beleefd tegenover het publiek gedragen en bin
nen de aangewezen dienstgrenzen de noodige voor
komendheid in acht nemen. Zij waken tegen
overtredingen en trachten die door gepaste waar
schuwingen te voorkomen. Zij mogen geen beloo
ning of drinkgeld van het publiek aannemen en
als zij in dienst met het publiek in aanraking zijn,
niet rooken. (Art. 1).
Niemand mag zonder behoorlijk plaatsbewijs zich
in den trein bevinden, tenzij na de eerste waar
schuwing nog de verschuldigde vrachtprijs wordt
betaald, te rekenen van het voorgaande hoofdstation,
met bijbetaling van 1 voor de le en 2S klasse en
van f 0,50 voor de 3e klasse. Geeft de reiziger
onmiddellijk bij het instijgen aan den conducteur
kennis, dat hij door te late aankömst geen plaats
bewijs heeft kunnen nemen, dan wordt de vracht
gerekend van het station, waar hij is ingestegen,
met bijbetaling van de helft der genoemde som
men. (Art. 4).
Bij storing van den trein in den aanvang of
Welke zonderlinge denkbeelden sommige Euro
peanen in Nederlandsch-Indië over wet en recht
hebben, leert ons eene opmerking in de Sumatra
courant. Men leest daar het volgende bericht:
Een oud en armoedig Javaan had dezer dagen
een kip gekaapt. Toen men hem de kip afnam
en een pak slaag toediende, dreigde hij een klacht
te zullen indienen bij den officier van justitie.
„Ik heb honger en moet dus eten," zei de brave
man; „als gij mij bewijzen kunt dat dit uw kip
is, dan moet ik hoogstens drie dagen werken aan
den weg voor den kost zonder loon; maar omdat
ge mij geslagen hebt, zult ge van drie tot zes
maanden brommen in de tangsiik weet wat
ik te doen heb."
De redactie van het genoemde blad laat daar
op deze aantëekening volgen
„O, groote Fransen van de Putte, aanschouw
uw werkUw wetgeving boort Indië in den grond
louter door kleinigheden
Volgens dezen Indischen publicist, behoort dus
in eene ordelijke maatschappij ieder zijn eigen
rechter te zijn. Steelt een oud en zwak man een
kip, dan geeft men hem een pak slaagis de man
misschien jonger of sterker dan men waant, dan
bekomt men mogelijk een veel harder pak terug.
Dat alles is volmaakt in orde en gaat den officier
van justitie volstrekt niet aan. Zoodra die zich
met zulke „kleinigheden" gaat bemoeien, wordt
Indië in den grond geboord!
Onze Haagsche correspondent schrijft
ons het volgende
„De secretaris-generaal van het departement van
koloniën heeft thans een eervol ontslag bekomen,
en daags nadat de Staats-cuuiant daarvan het bericht
bevatte, wordt in het Vaderland een artikel gelezen,
waarin op een tamelijk officieusen toon een en
ander over de Steck-zaak wordt in het midden
'gebracht. De toon van dit artikel mag" echter
niemand doen gelooven dat we hier werkelijk met
een communiqué te doen hebben; het is van onze
regeering niet te verwachten dat ze zich tegen
over de bevriende Duitsche regeering zou uitlaten
gelijk in dat stuk geschiedt. Dit artikel echter
en hetgeen ik hier van de zaak ben te weten ge
komen, noopt mij eenige opmerkingen te maken.
Eenige daarin voorkomende uitdrukkingen kunnen
misverstand doen ontstaan. Er wordt gezigd dat
de secretaris-generaal is gevallen „als een slacht
offer van Duitsche prikkelbaarheid." Nu denkt
de oppervlakkige lezer wellicht dat de Duitsche
regeering hier ter stede als genoegdoening dat
ontslag heeft geëischt. Dit is echter in het geheel
het geval niet. De Duitsche gezant heeft geen
enkelen ofïïcieelen stap bij onze regeering betrek
kelijk deze zaak gedaan; alleen moet hij, naar ik
verneem, een wenk hebben gegeven dat hij dit onder
werp wellicht zou hebben aan te roeren. Het ontslag-
van den heer Henny is dus eene geheel spontaan door
de Nederlandsche regeering gepleegde daad, en om
deze reden zou ik hem noemen een slachtoffer van
„Nederlandsche vrees" liever dan van „Duitsche
prikkelbaarheid." Die vrees nu is bezwaarlijk
anders te verklaren dan uit een kwaad geweten.
Voor iemand, die gegronde klachten verwacht, is
het zeer veel waard tot den klager te kunnen
zeggen: ge hebt gelijk, maar de man die schuld
had is reeds ontslagen. Aan hem die ongegronde
klachten verwacht past een meer waardige houding,
en voegt de thans aangenomen schijn niet als werd
de ondergeschikte, bij gedeelde schuld, opgeofferd
om den meerdere te redden. Op hoe minachtenden
toon de pers zich ook mag uitlaten over die Duit
sche prikkelbaarheid, die aanstoot neemt aan vol.
komen wettige dingen, het ontslaan van den
secretaris-generaal zonder beklag van Duitschland,
zonder volledige kennis van de stukken zelfs,
maakt het zonneklaar dat onze regeering althans
Vertoonde zich aan de hoeken van haar mond.
„En toch heden dat kinderlijk naïve, dat trouw
hartige gezicht! Naar wie heeft zij dat? Naar
mij niet! Eene betrekking met den zoon van
mijn bankier!" En zij verachtte hare dochter.
„Maar," zeide zij, „ergeren wil ik mij nietNeen!"
Wat achter haar rug gebeurd was, viel niet meer
te veranderen; zij had slechts op de toekomst te
letten, en hoe ongepast Leontine's keus aan de
trotsehe moeder eenerzijds toescheen, moest haar
verstand haar toch anderzijds doen erkennen dat
het ongeluk zoo heel groot niet was. Deze over
denking leidde haar tot de slotsom: „In ieder
geval kan ik met doctor Spangenberg nog eer
vrede hebben dan met iemand anders; zijn vader
is bemiddeld, zeer bemiddeld, en de jonge man
heeft het IJzeren Kruis, maar bezit geen zweem
van fatsoen," vlamde zij weer opzij onderdrukte
echter dadelijk haar toom met de overweging:
„Maar ik heb gezegd, dat ik mij niet wil erge
ren
Leontine, door Johan in den tuin gezocht en ge
vonden, kwam binnen. „Wel, mamalief, wat
wenscht ge?" vroeg zij.
Mevrouw von Busse, zich zelve weder geheel
meester, keerde zich bedaard om en zei: „zoo, zijt
gij daar?"
Het meisje zag haar goedvertrouwend in de
oogen en vroeg: „Hebt ge u die akelige geschie
denis eindelijk uit het hoofd gezet, mama?"
„Ik verwacht zelfs voor den eten mijn ouden
Vriend Spangenberg nog," antwoordde hare moe
der met eene poging om te glimlachen, „teneinde
mij met hem te verzoenen."
„Dat is lief van u, mama," riep Leontine leven
dig uit. „Ik kan u niet zeggenhoeveel genoegen
dit mij doet! Het zou mij erg gespeten hebben
als het tot u beiden tot eene onherstelbare verwij
dering ware gekomen, en ik overlegde al hoe ik
u weêr tot elkaêr zou brengen."
„Nu behoeft ge uwe scherpzinnigheid niet op de
proef te stellen," zei mama spottend, zonder dat
de dochter in hare onschuld dit bemerkte; anders
zou zij er waarschijnlijk niet op hebben laten
volgen
„Zulk eene goede vrouw als gij zijt, mama,
leeft er niet!"
De onvergelijkelijke vrouw werd door twee zach
te armen omsloten, maar hield het daar niet in uit.
Zij maakte zich uit de omhelzing los met de op
merking: „Dat komt u maar zoo voor, omdat
ge zelve zoo'n goed kind zijt."
Leontine begreep de tweede satire evenmin als
de eerste. „Eindelijk wordt het dan toch eens
erkend!" sprak zij lachend. „Maar waarom is
Johan mij komen roepen Moest ik alleen verne
men, dat papa Spangenberg zal terugkomen?"
„Ik heb mêer op het hart„gaf hare moeder
ten antwoord. „Max is bij mij geweest
„Au!" dacht de dochter.
„Om mij uw avondgesprek meê te deelen."
„Heeft hij daar den moed toe gehad?" vroeg
Leontine, den strakken blik, die op haar gezicht
was, braveerende.
„Die u schijnt te ontbreken," vulde mevrouw
van Busse aan.
„Mama-lief," zei de jonkvrouwde moederlijke
hand vattende, „als Max zijn hart heeft uitgestort,
heb ik hetzelfde recht. Zie, alleen om u genoe
gen te doen, konden we toch niet trouwen."
Wat?" vroeg hare moeder met nadruk. „Heeft
hij misschien den schijn maar aangenomen dat
hij u lief hadterwijl juist uwe afwijzing hem
ten diepste grieft?"
„Ei, stelt neef het van dien kant voor?" sprak
zijne nicht. „Dat is onze afspraak niet geweest,
waarde heer! Mama, nu zal ik u een staaltje van
eerlijkheid laten zien; kom eens meê naar Wanda
in het prieel."
„Wat is daar te zien?" vroeg mevrouw von
Busse.
„Daar kunt ge bij uw lieveling waarnemen hoe
de wangen weêr bloeien, de oogen stralen e de
mond lacht; binnen deze vier muren heb ik
het er uit gekregen: Wanda bemint uw Max!
En zoo als zij voor hem blaakt, zoo doet hij het
voor haar! Ziedaar, nu weet ge alles!"
Zonder een woord te spreken, zette mevrouw
von Busse zich snel neêr. Leontine knielde naast
haar en ging met eene mengeling van ernst en
scherts voort: „Ziet ge, mama, dat is de straf
voor moedersdie haar eigen kindaltijd laag
stellen en andere meisjes niet genoeg weten te
pry zen. Nu zult ge overtuigd worden, wat de
hemel u in mij geschonken heeft. Ik heb nooit
groote ingenomenheid met de lanciersnoch beslis-
onderweg, heeft de reiziger recht op terugbetaling
voor het niet afgelegde gedeelte. Wordt door late
aankomst de aansluiting gemistdan kunnen rei
zigers die met doorloopende plaatsbewijzen aan
komen en met den eerstvolgenden trein, zonder
zich onderweg op te houden, naar het station van
vertrek terugkeeren, aan laatstgenoemd station de
betaalde vrachtprijzen terug ontvangen, zoo voor
het doorgaand biljet als voor de terugreis in de
zelfde klasse. (Art. 5).
Betaling wordt ook aangenomen in vreemde
gouden en zilveren munten (mits geen pasmunt)
volgens tarief. De betaling kan in afgepast geld
gevorderd worden. (Art. 6).
Plaatsbewijzen worden afgegeven van minstens
éen half uur tot 5 minuten vóór het vertrek. Tot
uiterlijk 30 minuten vóór het vertrek kan men aan
de hoofdstations geheele afdeelingen 1° en 2' kl.
afhuren, tegen betaling van ten hoogste zooveel
plaatsen, als er zijn. (Art. 9).
Men mag de reis onderweg af breken en met het
zelfde biljet, mits door den stationschef gestempeld,
denzelfden of den volgenden dag voortzetten, maar
afgifte van bagage kan niet worden gevorderd.
Kinderen beneden 3 jaren zijn vrijdie van 3 tot
10 jaren betalen lager vracht. (Art. 10).
Heden heeft het openbaar ministerie bij den
hoogen raad conclusie genomen in de zaak van
van d r Vorst, die door het voormalig provin
ciaal gerechtshof in Zeeland ter zake van moed
willige brandstichting veroordeeld is. Die conclusie
strekt tot verwerping van het beroep in cassatie.
De uitspraak is bepaald op 13 Maart a.
ridderorden. Benoemd tot ridder der orde van
den Nederlandschen Leeuw C. G. Prytz, laatstelij k
consul der Nederlanden te Gothenburg en d'. W. H. D.
Suringar, rector van het gymnasium te Leiden.
notarissen. Benoemd tot notaris ter standplaats
de gemeente Hellendoorn, m'. A. J. van Riemsdijk,
eandidaat-notaris, thans griffier bij het cantonge-
recht te Raalte.
rechterlijke macht. Benoemd tot substituut
griffier van justitie bij de arrondisscments-recht-
bank te Gorinchem mr. L. H. N. F. M. Bosch
ridder van Rosenthal, thans griffier dier rechtbank.
leger. Eervol ontsiag verleend op hun verzoek
1° aan den officier van gezondheid 2e klasse
A. G. Eyssel, van het regiment grenadiers en jagers.
2° aan den len luitenant der infanterie G. E.
Haarsma, thans krachtens punt 5 van art. 38 der
wet van den 28en Augustus 1851 (Staatsblad n° 128)
op nonactiviteit met vergunning de activiteits
uniform te blijven dragen, met inachtneming van
het bepaalde bij besluit van den 14en Augustus
1856, n° 60.
Het bouwen eener onderwijzerswoning teKrui-
ningen is, na aanbesteding, gegund aan den
minsten inschrijver A. Ie Clereq aldaar, voor
f 4850. De hoogste inschrijving bedroeg 5700.
Benoemd tot leeraar in de Nederlandsche
taal en in de geschiedenis aan de hoogere burger
school te Breda de heer M. M. L. Rutten, te Sittard
Den 25en en 26™ April dezes jaars zal te Am
sterdam de algemeene vergadering van voorstan
ders der moderne theologie gehouden worden.
ten afkeer van het huwelijk gehuicheld. Maar ik
vertel u niet hoe het met Max en Wanda staat,
opdat uw lief gezicht weêr zou betrekken. Wan
da heeft lang om uwentwildaar zij uwe plannen
met mij kende, alle krachten ingespannen om hare
liefde te onderdrukken."
Hier verbrak mevrouw von Busse haar stilzwij
gen, om de sarcastische aanmerking te maken
„Wat een engel van een meisje!"
Leontine nam terstond hare vriendin in bescher
ming en zei: „Er bestaat geen reden voor u om
het haar kwalijk te nemen en op Max moogt ge
ook niet boos zijn. Geloof miji dat het hem geen
aangename taak was zijne ware gevoelens te
moeten verbergen. Maar het was ook uit consi-
deratie
„Zwijg stilrieP hare moeder uit> het overige
der verdediging afsnijdende. „Wie mij eens heeft
bedrogen, zal het meer trachten te doen. Ik ver
moed iets." En bij die woorden schoof zij het
knielende meisje ter zijde en stond op.
„Wat, mama-lief?" vroeg Leontine, met eene
vlugge beweging oprijzende.
„Het is nu duidelijk, op welke wijze ik om
den tuin ben geleid!" mompelde mevrouw von
Busse, de kamer op en neêr gaande.
Maar hare dochter volgde haar en herhaalde de
vraag„W a t vermoedt gij
Wordt vervolgd.)
.1