N°. 36. 1876. Vrijdag 11 Februari. 119e Jaargang. Dit blad verschijnt d a g e 1 ij k s met uitzondering van Zon- en Feestdagen. Prijs per 3/m, franco f 3,50. Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent. AdvertentiSn20 Cent per regel. Geboorte- Trouw- Doodberichten enz.: van 1—7 regels f 1,50; iedere regel meer f 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. Middelburg, 10 Februari. EEN TWEEDE CONSULT. feuilletokt. 8. Kleine vergissingen. HIDDELBURGSC COURANT. ii. Het belangrijkste gedeelte van het tijdschrift artikel van den heer de Roo van Alderwerelt komt ons voor datgene te zijn, waarin deze schrijver zijne denkbeelden ontwikkelt over hetgeen op het oogenblik, afgescheiden van de vraag wat ten aanzien der dienstvervanging gedaan moet wordente doen is om onze landsverdediging in beteren toestand te brengen. Belangrijk lijkt ons dat gedeelte vooral, omdat het als een soort van programme-ministre be schouwd mag worden. Men ziet nu wat de militaire leider der oppositie wil. Men ziet dat zijn verzet tegen de opvolgende ministers van oorlog niet ontsproten is uit de zucht om af te keuren wat anderen deden, maar uit het bewustzijn van zelf een stelsel te hebben, dat een beteren toestand voor ons krijgswezen in het leven zou roepen dan hetgeen door de anderen gedaan of gelaten werd. Twee zaken laten, volgens den heer de Roo, tegenwoordig bij ons krijgswezen alles te wenschen over; de mobilisatie en de con centratie, (de vreemde woordenwelke de schrijver gebruikt, zijn wij genoodzaakt duide lijkheidshalve van hem over te nemen.) Geen legerinrichting is goed, welke niet toelaat al onze troepen als in een oogwenk op voet van oorlog te brengen. Het geheele land moet stelselmatig verdeeld worden in vier militaire afdeelingenovereenkomende met de vier divi- siën waaruit het leger bestaat; elke afdeeling weder in zooveel militie-districten als het getal bataljons der divisie bedraagt. De dienst bin nen den kring van het district moet behoorlijk geregeldde organisatie der verschillende wapens moet aanmerkelijk gewijzigdhet maga zijnstelsel het voerwezen en de garnizoens- indeeling moeten op nieuwe grondslagen geves tigd worden. Dat alles is op het oogenblik ingericht op een voetalsof wij altijd een vol jaar tijd zouden hebben om ons op den oorlog voor te bereiden. Naar het Duitsch van Otto Girndt. (Vervolg) „De een lost den ander af; en wie zou die een, wie die ander zijn denk ik telkens. Wil ik u eens iets laten zien?" En bij die woor den haalde Leontine een hoek van den brief uit haar zak. «Een brief?" zei Wanda verbaasd. „Dien van gisteren avond, zonder postmerk," begon Leontine, toen juist de deur van mevrouw von Busse's kamer openging. „O wee, mama!" dacht zij en de brief verdween weêr in de diepte. „Nog zulk een betrokken gezicht?" vroeg Le ontine, snel op haar toegaande. „Zóo bevalt ge me in 'tgeheel niet, mama!" Het betrokken gezicht begon dadelijk zonder inleiding: „Als de schuld van die jonge dame door zwart op wit te bewijzen is, moet zij het in de kunst van veinzen ongehoord ver gebracht hebben, óm hare verwanten zóo een rad voor de oogen te kunnen draaien." „O hemel, die jammerlijke geschiedenis weêr!" riep Leontine, de handen ineenslaande. „Kom, Wanda, laten wij in de lieve lucht aan een tafeltje in den tuin gaan zitten; mama is van daag niet goed geluimd," Wat met deze nieuwe regelingen bedoeld wordt, zet de schrijver in bijzonderheden uit een. Mobiliseeren moet niets anders zijn dan oproepen. De omtrekken van het geheel moe ten aanwezig zijn; breekt oorlog uit dan moet alles zich bepalen tot aanvulling dier omtrek ken met menschen en paarden. Thans zijn deze beginselen geheel miskend of zeer onvol ledig in acht genomen, De samenstelling der divisiën is gebrekkig, brigades ontbreken, de infanterie-regimenten zijn te sterkde compag nieën en de escadrons te zwak. De genees kundige velddienst is in 't geheel niet gere geld. Eene georganiseerde reserve bestaat niet. Ook de tegenwoordige garnizoensindee- ling is zoo weinig in overeenstemming met hetgeen bij eene mobilisatie noodig is, dat men zich geneigd voelt te vragen of misschien een kwade genius alles met opzet zóo gere geld heeft, dat niets en niemand tijdig op zijne plaats kunnen zijn. Voor de bijzonderheden van dit een en ander raden wij de mannen van het vak dringend de lezing van het tijdschrift-artikel aanonze ruimte laat niet toe den schrijver op den voet te volgen. Al de door hem bedoelde regelingen staan met elkander in verband en moeten naar éene leidende gedachte ontworpen worden. Zoo lang dat niet gebeurd is, schrijft hij, zal altijd plaats hebben wat men in 1870 in Frankrijk en hier te lande gezien heefthet leger zal gemobi liseerd heeten, maar niet strijdvaardig zijn. De manschappen zullen bijeen, maar het werktuig zal onbruikbaar zijner zal gebrek wezen aan alles; men zal niet voor- of achteruit kunnen, allerminst zal men in staat zijn zich aan eene ontmoeting met den vijand te wagen. Naast de mobilisatie, de concentratie, dat is: de mogelijkheid om het leger in beweging te brengen. In korte woorden saamgevat komt dit neder opgoede regeling van het spoorweg vervoer; herziening der wet op de inkwartie ring het aanwijzen van geschikte terreinen om het leger op te stellen en de opgeroepene schutterijin oorlogstijd, te oefenen. Men voege hier nog bij een aantal andere punten, door den schrijver genoemd als de weinig aangename, weinig ophef makende, maar onontbeerlijke werkzaamheden welke hij van een minister van oorlog verlangt, als: organisatie der schutterijen, zoodanig dat ze tot zekere hoogte met het leger in verband staan; uitbreiding van het leger, wat sommige wapens betreft; codificatie en herziening van 'de talloozeoveral verspreid, meest ver ouderde voorschriften en wettelijke bepalingen voorziening in het vele dat te doen is op het gebied van aanvoering, oefening en verpleging der troepen in vredes- en in oorlogstijd. Overziet men dit geheel, dan zal men, zoo niet den heer de Roo toestemmen dat het noodig is vooreerst het vraagstuk der plaatsvervan ging te laten, rusten, toch met hem van gevoe len zijn dat een minister van oorlog, die aan vankelijk aan deze gestelde eischen voldeed, de handen vol genoeg hebben en zich zeer verdienstelijk maken. zou. In ieder geval schij nen de door den schrijver verlangde verbete ringen aan elke verandering in de samenstel ling des legers te moeten voorafgaan. „Alvorens ons warm te makenzegt hijover de vraag of wij gebak of brood zullen etenmoet er gezorgd worden dat er iets, wat dan ook, te eten zij. Schaf morgen de plaatsvervanging af: gij hebt dan een zeker aantal meer ont wikkelde jongelieden in de gelederen, maar gij zijt geen stap nader gekomen tot het doel, dat in de eerste plaats bereikt moet worden: de tijdige slagvaardigheid van hetgeen bestaat." Dat trouwens de afschaffing der dienstver vanging door vele andere maatregelen vooraf gegaan moet worden ismen denke slechts aan de onvermijdelijke verbetering der kazer nes, nooit door hare voorstanders ontkend. Maar het is dan ook hoog tijd dat aan al deze maatregelen met ernst de hand geslagen worde en het advies van den heer de Roo kan daar toe van veel nut zijn. Wij vinden eene op wekking in denzelfden geest in het Februari- I nommer van „de Gids", waar de generaal Knoop, naar aanleiding eener brochure „De nieuwe Hollandsche waterlinie" door Kainos, er op aandringt dat men toch zal ophouden de levende strijdkrachten aan de doode, het leger aan de forten, op te offeren. Aan geld, zegt deze deskundige, is thans voor de lands verdediging geen gebrek; liberalen en conser vatieven zijn in gelijke mate bereid om den minister van oorlog de millioenen toe te staan, welke hij noodig heeft. Maar men put zich uit in het bouwen van versterkingenwelke het dubbele kosten der sommenwaarop ze geraamd zijn en van welke men bijna met zekerheid, op grond der ondervinding, voorspellen kan dat Zij sloeg den arm om Wanda's hals, die haar onder 'theengaan toefluisterde: „O vriendin!" „Wat verlangt gij van de vriendin?" „Ik wilde u maar zeggen, dat ik mij zoo ge lukkig gevoelDaarop een kus en de meisjes verdwenen. De moeder volgde beiden met de oogen en sprak bp zich zelve„'t Is toch nauwelijks te ge- looven, dat zij dat onschuldige gezicht zou kun nen blijven zetten, als zij zich bij de zaak betrok-, ken gevoelde. Maar dan die brief, die tegen haar getuigt, en die arme huisvader?" Op dit oogentlik opende Johan de deur der voorkamer en diende den ritmeester aan. Tante gaf een wenk dat hij kon binnenkomen en na eene seconde stond neef voor haar. „Tante-lief, ik kom mij verontschuldigen," sprak hij, „dat ik u dezen middag niet naar den koffie tuin kan vergezellen." „Ik moet ronduit bekennen, beste Max," ant woordde zijne tante, de hand tegen haar voorhoofd drukkende, „dat ik mij nu pas herinner dat wij afspraak gemaakt hadden voor dat tochtje." „Zijt gij niet wèl, tante?" „Neen kind, ik ben ontstemd, zeer ontstemd." „Ik behoef wel niet te vragen waarover," zei de ritmeester. „Leontine heeft u zeker ver teld—" „Wat zou zij mij verteld hebben?" vroeg me vrouw von Busse haastig. „Dat zij mij gisteren avond kort en goed mijn afscheid heeft gegeven." „O, ozuchtte de ongelukkige moeder en sloeg de handen voor het gelaat. Neef hield zich alsof hij eveneens diep aange daan was. „Ja, 't is een harde slag, tantezei hij. „Ik twijfel er toch nog aan," zei mevrouw op gesmoorden toon. „Ik geen oogenblik!" antwoordde de ritmeester, rfan!" sprak zij, zijne hand vattende: „vóór den oorlog waart ge Leontine's ideaal." „Als ge u maar niet vergistmerkte hij aan. „Ik heb mij daarvoor nooit gehouden." Zij bleef er echter bij, „Als i k u zeg dat gij haar ideaal waart, dan kunt ge 't gelooven," ver zekerde zij. Die verandering is eerst gedurende de acht maanden uwer afwezigheid opgekomen. Heeft Leontine u ook bekend wie uw beeld uit hare ziel heeft gedrongen?" „Daar is geen denken aan, waarde tante; zij is nog koud voor ons geheele geslacht." „Gelooft gij dat?" riep mevrouw met bitterheid uit. „Ik heb het bewijs van het tegendeel in handen." „Tante!" zei Max. „Zij heeft eene heimelijke betrekking aange knoopt," ging mevrouw voort. „Met wien?" vroeg hij met een ongeloovig lachje. „Ja, als ik dat maar wist! Maar pas dezen morgen werd ik het gewaar door een paar regels zonder onderteekening," „Zonder onderteekening?" herhaalde Hill, op merkzamer wordende. ze na een zeker aantal jaren verouderd zullen zijn. Ook deze schrijver denkt daarbij, of schoon hij zelf een der bestuurders van het dienstplichtbond is, niet in de eerste plaats aan groote vermeerdering van ons aantal sol daten, maar aan goede regeling onzer aanwe zige levende strijdkrachten, Hij waarschuwt tegen het stellen van overdreven eischen, tegen hersenschimmen. Maar geen hersenschimmen noemt hij het, wanneer hij hoopt „dat bij een oorlog aan het hoofd van ons- krijgswezen een man zal staan, niet juist van genie, maar van verstand en geestkracht; dat wij, na aftrek van de bezettingen der vaste punten, een leger van een groote 30,000 man te velde zullen kunnen brengen, bestaande uit goede en goed aangevoerde troepen, voorzien van alles wat thans tot het oorlogvoeren noodig ofvoor- deelig is." Met die .middelen gelooft generaal Knoop dat van de verdediging van ons land alles goeds te wachten isdaar men niet moet be ginnen met aan te nemen dat wij op eens door een paar maal honderdduizend vijanden zullen overstroomd worden, maar moet uitgaan van de onderstelling, dat een overmachtige vijand door het zenden van een legerkorps ons dwin gen zal, niet om eene hoofdrol in een oorlog te spelen, maar om tot zijne staatkundige in zichten toe te treden. Ziedaar hetgeen deze twee krijgslieden ons over het thans hangende vraagstuk der verbe tering van ons krijgswezen te zeggen hebben. Het behoeft geen betoog dat hiermede de be staande beweging tot invoering van den per soonlijken dienstplicht niet afgekeurd wordt. De heer de Roo noemt de oprichting van het dienstplichtbond een gelukkig verschijnsel, dewijl de belangstelling in de goede inrichting van ons krijgswezen er door verhoogd wordt. Ook deden wij reeds opmerken dat hij, eens deels, in veel opzichten tot de bedoelingen van het dienstplichtbond overhelt, anderdeels voor de toekomst zich zijne meening voorbe houdt. In afwachting dus dat andere deskun digen het gevoelen van den schrijver omtrent de afschaffing der dienstvervanging zullen weerleggenmag het er voor gehouden worden dat men met het prediken en verspreiden van dat beginsel een goed werk verricht, dat boven dien, mocht het eenmaal tot volksovertuiging geworden zijn, misschien den heer de Roo „Waarbij Leontine werd uitgenoodigd tot eene van schaamte hield tante den zakdoek voor hare oogen, „eene bijeenkomst." „Kom, kom, tante, men heeft u'gefopt," hernam de ritmeester. „Dan zal ik het u laten zien om u te overtui gen," sprak zij en wilde in haar zak tasten. Maar hij hield hare hand terug. „Laat dat maar blijven," zeï hij, „ik behoef het geschrift niet te zien; zeg mij maar, hoe het in uwe han den kon komen." Zij voldeed aan zijn verlangen. „Gisteren avond komen wij te huis," zeide zij, „en Leontine vindt een bedelbrief „Een bedelbrief?" „Dat spelt zij mij althans op den mouw." „Dat is wel aardig!" zei de ritmeester. „Ik geef last dengeen, die den brief bezorgd heeft, bij mij te brengen als hij zich weer aan meldt," ging tante voort„van morgen vroeg komt dus Johan „En brengt u den tweeden brief," viel Hill haar opnieuw in de rede; „tante, ge zijt gefopt." „Ik begrijp u niet, Max!" Hij herhaalde dezelfde woorden die zij zooeven gebezigd had: „Als ik u zeg, dat gij gefopt zijt dan kunt ge 't gelooven." „Lever mij daarvan het bewijs," sprak zij op vasten toon. Maar daar had neef geen plan op. „Er zijn dingen," merkte hij aan, „die zich niet laten bevvy zen, maar waarvan men de waarheid gevoelt.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1876 | | pagina 1