N°. 32.
119e Jaargang.
1876.
Maandag
7 Februari.
Dit blad verschijnt dagelijks,
met uitzondering van Zon- en Feestdagen.
Prijs per 3/m. franco 3,50.
Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent.
Advertentiên20 Cent per regel.
Geboorte- Trouw- Doodberichten enz.: van 1—7 regels 1,50;
iedere regel meer 0,20.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
Middelburg, 5 Februari.
FEXJILLETOIT.
De Samson van Handel,
i. O H
MIDDELBllRGSCHE COEBANT.
Een telegram uit Londen meldt, dat een Neder-
landsch eskader op de kusten van Venezuela is
verschenen. De kommandant van de Engelsche
oorlogsschepen te Jamaica heeft een van de onder
zijn bevelen staande bodems naar Curajao gezon
den, om voor de Britsche belangen te waken,
ingeval vijandelijkheden mochten uitbreken.
Op voorstel van het bestuur is door de Coöpe
ratieve Voorsehotvereeniging en Spaarbank
alhier besloten een adres tot de tweede kamer der
staten-generaal te richten, met verzoek zoo spoedig
mogelijk wettelijke bepalingen te willen vaststellenK
volgens welke aan coöperatieve vereenigingen
rechtspersoonlijkheid kan worden verleend.
De vereeniging laat geheel in het midden welke
bepalingen de meest gewenschte zijn en onthoudt
zich daarom ook hare sympathie met het aan
hangige wetsontwerp uit te spreken.
Van genoemd adres zal een afschrift worden
gezonden aan den minister van justitie, terwijl
nog is bepaald, zich tot de Middelburgsche afge
vaardigden te richten met verzoek, om het be
doelde adres zooveel mogelijk te willen steunen.
Blijkens den maandstaat over Januari jl. fiedra-
gen de ontvangsten der Vereeniging en spaarbank
sedert 1 November 1875: Reservefonds f 71.45.
Storting op aandeelen f 288.45. Terugbetaling op
schuldvorderingen f 100. Intressen 70.27. Opge
nomen gelden 731.70. Te zamen f 1261.87. De
uitgaven waren*. Verleende voorschotten f 995.
Terugbetaalde opgenomen gelden f 240. Intressen
van opgenomen gelden f 0.50. Onkosten 11.76.
Te zamen f 1247.26zoodat het kassaldo be
draagt f 14.61.
Het adres aan den koning om eene rijkskweek
school voor onderwijzers te Goes te vestigen, is
door 225 ingezetenen dier gemeente onderteekend.
De heer H. de Jonge Mzn., gezworene van
den 's Heer Arendskerkepolder, is door ingelanden
tot dijkgraaf verkozen, in plaats van wijlen den
heer J. Fransen van de Putte. {G. Ct.)
Te Amsterdam en te Rotterdam wordt aan de
uit Atchin terugkeerende mariniers een feeste
lijke ontvangst bereid. De Standaard protesteert
er echter tegen dat de intocht te Amsterdam, na
Georg Friedrich Handel, in 1685 te Halle in
Hanover geboren, in 1703 voor het eerst als com
ponist opgetreden, in 1710 benoemd tot kapel
meester van George I, keurvorst van Hanover en
later koning van Engeland, en van 1714 tot zijn
dooi in 1759 onafgebroken in Engeland werkzaam,
was een der grootste toondichters van zijn
tijd, de schepper van ons eigenlijk oratorium
en in dien vorm der kunst door geen der groote
muzikale genieën, die na hem gekomen zijn,
ooit overtroffen.
Zijne werkzaamheid is verbazend geweest. De
38 opera's welke zijn naam dragen, doch thans,
als verouderd, niet meer opgevoerd worden, munten
door groote dramatische kracht uit, welke overi
gens in al zijne werken doorstraalt en hem bij
sommige zijner vereerders den bijnaam „Shakespeare
der muziek" verwerven deed. Als het eerste zijner
eigenlijke oratoriums wordt veeltijds de Samson"
genoemd, die in 1741 geschreven werd, ofschoon
Esther, Debora, Saul, en Israël in Egypte reeds
vroeger het licht zagen.
De stof voor het oratorium Samson ontleende
Handel aan een episch-dramatisch gedicht van
Milton, Samson Agonistes (het laatste een Grieksch
woord, dat tooneelspeler beteekent) genaamd. De
componist scheen zich tot den grootsten dichter
aankomst van den trein van 9 uren 12 minuten,
Zondag morgen zal plaats hebben onder begelei
ding der muziek van het 7e regiment infanterie,
„op het oogenblik dat de kerkgangers op weg
zijn naar de kerkgebouwen en de dienst een aan
vang neemt."
Het antwoord op dit protest is, dunkt ons, nog
al eenvoudig. De kerkgangers, die de militaire
muziek in de verte reeds hooren aankomen, kun
nen eenvoudig een straatje om maken en op die
manier iedere storing hunner Zondagsstemming ver
mijden. In de enkele kerken, welke de stoet voorbij
zal komen, behoeft men slechts een vijftal minuten
den dienst te doen ophouden om de ergernis
gevende feesttonen te doen uitsterven, waarmede
brave mannen, die hun plicht voor hun vaderland
gedaan hebben, naar hunne woning worden bege
leid. De regeling, door de militaire autoriteiten in
verband tot de eischen van den dienst vastgesteld,
behoeft dus ter wille van de Zondagsrust niet
gestoord te worden.
Waar haalt men echter in ons goede Nederland
de verwaandheid en de aanmatiging van daan'?
Vergeet men dat ons volk ten allen tijde een
tegenstander van kerkelijke overheersching ge
weest is? Onze protestantsche, en andere,
pausen en. bisschoppen moesten bedenken dat het
niet in den aard onzer natie ligt omzooals
de Bosch Kemper het uitdrukt„de geestelijk
heid te maken tot de hoogste macht in den staat,
die over de meeningen der burgers beslist en de
toekomst van het vaderland regelt."
Bij de met het stoomschip Prinses Amalia uit
Atchin teruggekeerde mariniers, matrozen en soldaten
bevonden r.r.iy viei- ai» Quu-vu
rijtuig naar het feestlokaal op de werf te Nieuwe-
diep werden overgebracht. Op verschillende plaat
sen en aan vele particuliere woningen waren
eerebogen versieringen en vlaggen aangebracht.
De schout-bij-nacht van Rees stelde aan het
feestmaal met een zilveren beker, die in 1872 door
Z. M. den koning als prijs bij een schietwetstrijd
geschonken was, een heildronk op den koning,
„den eersten krijgsman van den staat" in. Die
dronk werd per telegraaf aan Z. M. overgebracht
en des middags ontving de kapitein-luitenant ter
zee J. Spanjaardpresident dor feestebmmissie,
daarop een hartelijk antwoord van den koning.
De minister van marine zond per telegraaf zijn
welkomstgroet aan de terugkeerende strijders. De
mededeeling hiervan werd met een „leve de mi
nister!" door de feestgenooten beantwoord.
Den 19en dezer vertrekt van Nieuwediep via
Padang naar Java het stoomschip Conrad, met
uit den tijd der Engelsche Tepubliek bijzonder
aangetrokken te voelen. Onder zijne vroegere
werken vinden wij eene compositie, VAllegro ed il
Penseroso, vermeld, welke een nauwe verwant
schap toont met twee gedichten uit Milton's jeugd,
twee der schoonste pronkjuweelen in de schitte
rende kroon der Engelsche letterkunde, mede
VAllegro (vroolijkkeid) en il Penseroso (weemoed)
genaamd. Tusschen Milton, den verheven dichter,
die jaren lang, te midden der wereldscho en licht
zinnige hovelingen van Karei II, als de laatst
overgeblevene van het streng en ernstig ge
slacht van Cromwell's tijdgenooten, in eenzaam
heid daarheen leefde, en den grooten musicus, die
zijn leven lang strijd had te voeren tegen de
wufte Italiaansche school van zijnen tijd en slechts
door reuzen-arbeid daarin overwinnaar bleef, be
stond dan pok menig punt van overeenkomst.
Weemoedige trekken hebben beider laatste levens
jaren met elkander gemeen. Blindheid be
roofde den dichter en den toonzetter van het
kostbaarste zintuig. Westminster-abdijwaar
alles rust wat Engeland groot heeft gemaakt,
vereenigt beider grafgesteente. Handel, die een
vermogend man geworden was, had tot dat doel
in zijn testament eene som van 600 pond aange
wezen, teneinde eene publieke inschrijving te voor
komen. Voor Milton, die in 1674 stierf, toen de
haat tegen de gevallen republiek nog niet genoeg
bekoeld was om de vereering van den edelsten
der republikeinen te veroorloven, werd eerst in
1737 een gedenkteeken opgericht.
welken bodem 125 man suppletie-troepen naar
hunne bestemming worden overgevoerd.
De Staats-courant van heden bevat de wet van
den 21en Januari jl., houdende vaststelling van
v hoofdstuk VII6 der staatsbegrooting voor het
dienstjaar 1876.
Onze Haagsche correspondent schrijft
ons het volgende:
„Op gevaar af van niets nieuws te zeggen en
den schijn te hebben van na te praten wat anderen
gezegd en geschreven hebben, moet ik ook met
een enkel woord gewagen van hetgeen uit het
proces-Steek aan den dag is gekomen. Zelfs uit
bet weinige wat daaromtrent door de Duitsche
dagbladen is medegedeeld valt de conclusie te
trekken dat, zoo niet de Nederlandsche regeering,
dan toch Nederlandsche regeeringspersonen wel
degelijk betrokken zijn geweest in de.aanwerving
van Duitsche onderdanen voor het Nederlaudsch-
Indische leger. De minister van koloniën verklaart
in de staten-generaal dat alles wat daaromtrent
verhaald wordt voor onjuist moet worden gehou
den do secretaris-generaalde eerste en recht
streeks aan den minister ondergeschikte hoofd
ambtenaar daarentegen, is over de aanwervingen
in geregelde briefwisseling, en vermaant de werf
officieren in den vreemde om toch zoo te handelen
dat onze regeering met de Duitsche in geen moei
lijkbeden komt. Dat deze moeilijkheden nu wel
niet zullen uitblijven, is op te maken uit de taal
der half-officieele Duitsche couranten; do te verwach
ten reclames zijn in dit geval volkomen gegrond
en ik twijfel niet of er zal wnneo-doernne, mneten
gegeven woraenUet departement van kolomen
met zijne heirschaar vau hoofdambtenarenraad
adviseur en tiental referendarissen, heeft trouwens
personeel genoeg daartoe. Het is hier echter niet
alleen eene zaak van internationale, maar van
nationale politiek, of liever eene zaak van goede
trouw en publieke moraliteit, die vrij wathooger
in mijne oogen staan dan de politiek. Sedert de
Waal's ministerschap acht ik het dubbel noodig
dat er op het glazen paleis van het Haagsche
plein zeer nauwkeurig toegezien worde, omdat
de genoemde minister, ook al werd hij ten slotte
het slachtoffer, langen tijd goede vruchten heeft
geplukt van eene politiek, die nu niet bijzonder
door oprechtheid en vertrouwbaarheid uitstak.
En nu meen ik dat er reden bestaat om aan te
nemen, hetzij dat er weder een stap op den weg
van dubbelzinnigheid en onoprechtheid door
den minister van koloniën is gedaanhetzij
dat de ambtenaren van het departement ach
ter 's ministers rug handelingen plegen die
De in het 14®15e en 16e hoofdstuk van het
boek der Richteren verhaalde geschiedenis van den
Israëlietischen held Simson of Samson (omtrent de
uitspraak der klinkletters is men het in het
Hebreeuwsch weinig eens) is algemeen bekend.
De verzen 2331 van bet laatstgenoemde hoofd
stuk vormen het onderwerp van Milton's gedicht
en het oratorium. Behalve de bijbelsche personen
Simson, zijn vader Manoah, zijne verraderlijke
vrouw Dalilakomt daarin voor de Philistijnsche
reus Haraphavoor welke figuur Miltonvolgens
zijne Engelsche uitleggers, aanleiding vond in
Deuteronomium II vs. 10 en 11, III vs. 11, bene
vens enkele ondergeschikte personenen koren
van Philistijnen en Israëlieten. Het oratorium be
vat bovendien de figuur van MicahSimson's
vrienddoor een vrouwen-partij (alt) voorgesteld.
Tot kenschetsing van het toonwerk, geven wij
het woord aan een ervaren kunstliefhebber. „Sam
son schrijft dezeis een waar treurspel.
Stellen wij ons de uitvoering als drama op het
tooneel voor, laten wij voor het oog onzer ver
beelding den stoet van jubelende afgodendienaars
voorbijtrekken^ de schare der getrouwen uit het
Israëlietische volk den gekluisterden held omrin
gen, dan beurtelings Dalila en Harapha optreden,
gene met hare jonkvrouwen eerst den held vleiend
naderende, later met rozen getooid aan de spits
van den optocht der priesters verschijnendewier
lofgezang ter eere van Dagon de Israëlieten met
hun: Jehovah nur 1st Gott" beantwoorden; hoo
ren wij daarna deze laatstenop het tooneel alleen
hun meerdere compromitteeren in zijn karakter
als eerlijk man zoowel als staatsman. Bij de be
handeling van het wetsontwerp tot verhooging der
Indische begrooting voor 1875 in de eerste kamer,
op den eersten September 1874, verklaarde de heer
van Goltstein, naar aanleiding van een in -het ver
slag over dat wetsontwerp gedane vraag: „De
Nederlandsche regeering heeft geen enkel persoon
die voor haar in 't buitenland soldaten aanwerft.
Zij komen zich te Harderwijk of bij de garnizoens-
kommandanten elders aanbieden en engageeren
zich dan maar d e regeering heeft niets
te maken, noch direct noch indirect,
met hetgeen elders voorvalt totwer
ving voor het Indische leger. Hier
mede meen ik deze vraag zoo duideljjk mogelijk
te hebben beantwoord." Wanneer men nu naast
deze stellige en inderdaad zeer duidelijke verkla
ring (te vinden op bladz. 343 van het bijblad
18741875) het bericht legt uit de Duitsche
dagbladen dat bij de processtukken van den ma
joor Steek brieven zijn gevoegd van den secretaris
generaal Henny in Januari 1875 geschreven, en
waaruit daghelder bleek dat de schrijver wel
degelijk en in een zeer direct verband stond met
hetgeen tot werving voor het Indische leger in
het buitenland gedaan werd door iemand, die het
recht had zich als een officieus werver voor de
Nederlandsche regeering te beschouwen, dan valt
het moeilijk een derde aan te nemen behalve de
bovengestelde twee solutiën.
„De publieke moraliteit eischt, nog veel meer
dan de goede verstandhouding met Duitschland,
dat de zaak tot klaarheid worde gebracht door
eene interpellatie in het parlement. Geïnterpel-
oppositle,1 bij" welker leiders groote voorliefde voor
den secretaris-generaal van het negende hoofdstuk
bestaat, dan gewis door de vrienden van den mi
nister zeiven. Want dit is nu eigenlijk het voor
deel van verschil van richting tusschen minister
en secretaris-generaal, dat in een, gelukkig hoogst
zeldzaam voorkomend geval als het onderhavige,
er altoos eene party bereid gevonden wordt om
der kat de bel aan te bindener is dus alle kans
op eene onthulling der waarheid. De majoor in
quaestie zal vooreerst niet veel tot die onthulling
kunnen bijdragen; hij is in de vorige maand met
de Fransche mail naar Indië teruggekeerd om in
Deli de directie over eene tabaksonderneming
te aanvaarden; voorwaar een beter baantje
dan soldaten aanwerven voor eene regeering, die
u desavoueert in een land, waar politie en justitie
u op de huid zitten.
„Ik weet niet of er eenig uitzicht op bestaat dat de
geheele geschiedenis nog onwaar zal blijken, en
de brieven van den secretaris-generaal't zij qua-
gebleven, den aangrijpenden jammerkreet: „lm
Donner kommo Gott herab" ten hemel opzen
den, en de bede: „Um deinen Schutz fleh'n deine
Diener!" uit de diepte des gemoeds slaken; stel
len wij het gekraak van den in puin stortenden
tempel en het angstgeschrei dar verpletterden ons
voor, jongelingen onder treurtonen het lijk van
den held ten grave dragend en jonkvrouwen het
met palm- en lauwertakken bedekkend laten
wij deze tafereelen, waaraan de muziek werkelijk
heid geeft, voor onze verbeelding oprijzendan
zal zich een indruk van ons meester makenon
eindig dieper en machtiger dan eene opera in
staat is teweeg te brengen. Handel zelf be
schouwde Samson als een zijner beste oratoriën,
en de Engelsche muzikale geschiedschrijver d'.
Burney verhaalt dat de componist in latere jaren,
toen hij blind geworden wasde aria„Nacht ist's
umher 1" nooit kon aanhoorenzonder tot tranen
bewogen te worden."
Het oratorium Samson werd langen tijd naar
eene gebrekkige bewerking van J. F. von Mosel
uitgevoerd. In dien vorm bracht men het, voor
het eerst naar wij vermeenen in Nederland, in
1858 te Zierikzee ten gehoore. Later is het her
haaldelijk elders uitgevoerd en wel naar eene
betere uitgavedoor het Duitsche Handelgesell-
schaft volgens de terug gevondene handschriften
van den meester bewerkt. Het werk telt niet
minder dan 89 nommers. Deze worden echter
natuurlijk nooit alle voorgedragen en ook de com
ponist was gewoon het programma meer of minder