N°. 31.
119e Jaargang.
1876.
Zaterdag
5 Februari.
Dit blad verschijnt dagelijks,
met uitzondering van Zon- en Feestdagen.
Prijs per 3/m. franco 3,50.
Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent.
Advertentiëni 20 Cent per regel.
Geboorte- Trouw- Doodberichten enz.i van 1—7 regels f 1,50;
iedere regel meer 0,20.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
Middelburg, 4 Februari.
FEUILLETOW.
Kleine vergissingen.
Ontvangen voor den behoeftigen onderwijzer van
den „ouden heer Smits", van A. f4.
Door de kerkelijke partijen wordt steeds beweerd
dat zij, voor het bijzonder onderwijs strijdende,
slechts het grondwettig „recht voor allen" verde
digen. De conservatieven gaan meestal van de
zelfde stelling uit.
Zij allen beamen ongeveer de woorden van den
heer Vos de Wael, lid der eerste kamer, toen hij
bij de jongste begrootingsdiscussie zeide:
„De grondwet wil openbaar en bijzonder onder
wijs. Zullen de woorden der grondwet een gezon
den zin hebben, dan moeten zij beteekenen dat de
wetgever heeft gewild een bloeiend openbaar en
ook een bloeiend bijzonder onderwijs.
„Welnu, die het doel wil, wil ook de middelen.
„De grondwetgever heeft dus gewildeen bij
zonder onderwijsdat de middelen zou bezitten
om bloeiend te zijn.
„Die middelen om. tot bloei te kunnen geraken,
zij zijn alzoo rechtmatig het voorwerp van de
wenschen der voorstanders van het bijzonder on
derwijs."
Het Handelsblad doet deze redeneering, met
welke men alles wat ten voordeele van het open
baar (en dus misschien indirect ten nadeeie van
het bijzonder) onderwijs strekken kan, zoekt tegen
te houden, in een hoofdartikel te niet, waaraan
wij het volgende ontleenen:
De Brahantsche afgevaardigde begint reeds met
eene onjuiste stelling. „De grondwet wil openbaar
en bijzonder onderwijs." Maar is dit in de grond
wet te lezen? Nergens in de geheele grondwet
komen de woorden „bijzonder onderwijs" voor;
het eenige wat er op betrekking heeft luidt aldus:
„Het geven van onderwijs is vrij, behoudens het
toezicht der overheid, en behoudens het onderzoek
naar de bekwaamheid en zedelijkheid der onder
wijzers." De hoogste staatswet erkent derhalve
het hijzonder onderwijsmaar volgt daaruit tevens
dat zij dat onderwijs w i 1, zoodat b. v. als alle
bijzondere scholen eens verdwenen, de staat ge
roepen zou zijn ze door allerlei hulpmiddelen
weder in bet leven te roepen op straffe van
anders in strijd met de grondwet te handelen
Dat is immers niets minder dan eene ongerijmdheid.
Even ongerijmd is de stellingdat de grondwet
naast bloeiend openbaar ook een bloeiend bijzon-
4.
Naar het Duitseh van Otto Girndt.
Vervólg
Freule von Briining beloofde te gehoorzamen,
doch Leontine liet hare vriendin, toen zij zich mot
haar alleen bevond, niet dadelijk gaan, maar hield
haar bij den mouw en zei:
„Zoudt ge mij niet aan iets herinneren, Wanda
„Kan het niet wachten tot morgen?" was de
wedervraag. „Lees ongestoord uw brief."
„Wat zou daarin staan!" sprak Leontine onver
schillig. Ik zie er geen postmerk op. Waarschijn
lijk weêr eene van die circulaires van een nieuw
modemagazijn, die huis aan huis worden afgege
ven. Ge wilt de gelegenheid maar waarnemen om
mij te ontsnappen. Wie kan nu er al over den
ken om te gaan slapen?"
„Ik ben inderdaad zeer vermoeid," klaagde Wanda.
„Van mama's predicatie op de wandeling over
de heilzame instelling van den echtelijken staat?"
„Genoeg daarvan," riep de logée ongeduldig
uit; „ik verzoek u, Leontine, houd daarmeê op."
„Gij begrijpt mij niet", herhaalde deze; „ik wil
niet spreken over u, maar over mij. Weet ge
wat mama zich in 't hoofd heeft gezet Mjjn neef
Max
der onderwijs heeft gewild. Dat volgens het
verlangen van den wetgeverbij elke wettelijke
regeling evenzeer op den bloei van het bijzonder
als op dien van het openbaar onderwijs zou moe
ten gelet wordenis mede met de woorden der grond
wet in strijd. Over waarborgen voor den bloei
van het bijzonder onderwijs vindt men in de grond
wet geen woord.
Maar zijn die waarborgen wellicht bedoeld?
Ook dat niet. Dat blijkt duidelijk genoeg uit
hetgeen art. 194 zegt betreffende het openbaar
onderwijs:
„Het openhaar onderwijs is een voorwerp van
de aanhoudende zorg der regeering.
„De inrichting van het openbaar onderwijs wordt
met eerbiediging van ieders godsdienstige gezind
heid door de wet geregeld.
„Er wordt overal in het rijk van overheidswege
voldoend openbaar onderwijs gegeven."
Nu vergelijke men slechts deze bepalingen
omtrent het openbaar onderwijsdie van de bijzon
dere zorg en teederheid van den wetgever getui
gen met de daarop volgende korte verklaring,
die op het bijzonder onderwijs betrekking heeft:
„Het geven van onderwijs is vrij behoudens bet
toezicht enz." Meer is niet noodig om het geheele
kaartenhuis van den afgevaardigde uit Brabant in
een te doen vallen. Hg is in regelrechten strijd
met de grondwet, als hij eischt, dat men bij de
regeling van het openbaar onderwijshet voor
werp van aanhoudende zorg der regeeringen dat
overal voldoende moet worden gegeven, telkens
moet letten of daarnaast wel een bloeiend bijzon
der ondorwgs bestaat of kan bestaan.
Waarop het bijzonder onderwijs recht heeftdat
is vrijheiden niet eens een onbeperkte vrijheid,
maar een zoodanigedie met het belang der jeugd
bestaanbaar is. Daarom heeft de wetgever het
recht streng toezicht te houden niet alleen op
slechte lokalen, maar ook op den toestand eu
gang van het onderwijs op elke bijzondere school,
teneinde de ouders zoo noodig te kunnen waar
schuwen. Daarom worden bewijzen van bekwaam
heid en zedelijkheid gevorderd. Maar naast die
geordende vrijheid nog te verlangen, dat de wet,
dus de staat, de middelen verschaft, om het
bijzonder onderwijs te doen bloeien, evenals hij
verplicht is voor het openbaar te doen, dat is
niet het vragen van een recht, maar van een
privilege.
Het Provinciaal blad van Zeeland n° 16 bevat
eene circulaire van den commissaris des konings
in deze provincie aan burgemeester en wethouders
der gemeenten waarin hij kennis geeftdat het
hoofdbestuur van het fonds tot aanmoediging en
ondersteuning van den gewapenden dienst in
„Zal uw man worden," vulde de andere aan.
„Ei?" sprak Leontine ernstig. „Herinner u ech
ter wat ik daar buiten in den tuin heb gezegd:
het zal anders uitloopen."
„Dan zoudt gij zeer dwaas doen," merkte
Wanda op.
„Vindt gij den goeden jongen dan zoo bemin
nelijk?" vroeg hare nicht uitvorschend.
„Zoo noemt gij mijnheer von Hill zelfs als hij er
bij is," viel de Beiersche freule uit, zonder recht
streeks op de vraag te antwoorden; „het verwon
dert mij, dat hij er nog nooit aanmerking op heeft
gemaakt."
„Hij is er al zoo lang aan gewoon, zei Leon
tine luchtig, „dat het hem zou zijn alsof hij iets
miste, wanneer hij zich plotseling niet meer goede
jongen hoorde noemen. Ik zal hem echter ver
tellen wie mij die te groote gemeenzaamheid ver
boden heeft."
„Dat behoeft niet!" zei Wanda snel en bijna
op smeekenden toon.
Leontine had bij dit geheele gesprek hare hei
melijke bedoeling, en met een schier onmerkbaar
lachje ging zij nu een stap verder. „Gij raadt mij
dus aan," vroeg zij, „om, als hij uitdrukkelijk
aanzoek om mij doet, ja te zeggen?"
„Wonderlijk meisje!" zei Wanda, de schouders
ophalende: „hoe.kan ik of iemand anders u daar
bij raden?"
„Kijk nu eens hoe gij u zelveu tegeu spreekt,
mijn engelhernam hare gevatte vriendin„eerst
zou ik zeer dwaas doenennu ik dat ver-
de Nederlanden de gewone jaarlijksche collecte
opL nv. heeft uitgeschreven. De commissaris des
konings noodigt burgemeester en wethouders uit
om de districts-commissiën zooveel mogelijk de
behulpzame hand te bieden en zorg te dragen
dat de collecte overeenkomstig het koninklijk be
sluit van 16 November 1820n° 81aan de
huizen der ingezetenen en in de geheele gemeente
worde gehouden.
Het tusschen België en Nederland gesloten trac-
taat betreffende het kanaal NeuzenGent werd
Woensdag jl. in de Belgische kamer van afge
vaardigden door den heer de Kerchove de Den-
terghem ter sprake gebracht. De Gentsche afge
vaardigde vroeg waarom deze zaak, waarbij Gent
zulk een groot belang heeft, zooveel vertraging
ondervond. Hij voegde er bij dat hijzelf voorne
mens was vóór het tractaat te stemmen!
De minister van financiën deelde hierop mede
dat hij spoedig aan de centrale sectie de stukken
zou doen toekomen, welke deze nog noodig heeft
om haar verslag uit te brengen.
De heer de Laet, afgevaardigde voor Antwerpen,
zeide dat hij niet alleen voornemens was tegen
bet tractaat te stemmen, maar ook. om voor te
stellen de zaak in eene gesloten zitting te behan
delen, daar hij de quaeslie.als van te teederen
aard beschouwde om in het openbaar besproken
te worden.
De heer Cruyt, mede een vertegenwoordiger van
Gent, zag de noodzakelijkheid dezer geheimhou
ding niet in en vereenigde zich met het gesprokene
l door den heer de Kerchove de Denterghem.
Naar de Etoile Beige vermoedt, spruit het ver
langen van den heer de Laet voort uit de begeerte
om het ministerie eene onaangename discussie te
besparen. Het publiek, zegt zij, zou echter
met eeue geheime bespreking dezer voor het alge
meen belang zoo gewichtige zaak niet gediend zijn.
De stiefmoederlijke wijze waarop het gedeelte
van Nederland dat aan de overzijde der Schelde
ligt, bedeeld is ten opzichte der middelen van ge
meenschap, is aan onze lezers te goed bekend dan
dat het noodig geacht kan worden daarop bij ver
nieuwing hunne aandacht te vestigen. Inderdaad
mag men zeggen dat vooral het vierde district
van zijne eenheid met Nederland niet veel anders
bezit dan den naam, en de lasten. Van lusten
is helaas niet veel sprake.
Wij hebben voor ditmaal slechts een bijzonder
punt der algemeene grieven ter sprake te brengen,
waarin misschien, bij goeden wil der in de zaak
betrokken autoriteiten, verbetering gebracht kan
wijt ontgaan wil, neemt gij uw gevoelen te
rug."
„Ik heb zoo'n hoofdpijn, Leontine!" zei Wanda,
de hand tegen haar voorhoofd drukkende: „doe
wat gij goed vindt!" En hij die woorden
keerde zij zich om en wilde heengaan.
Maar de plaaggeest hield haar vast en sprak:
„Neen, gij zjt verstandiger dan ik, en ik onder
werp mij aan uw inzicht. Zeg mij kort en goed:
zoudt gij in mijne plaats aan mijn neef uw
woord geven?"
„Er is n u sprake van u w woorden geef hem
dat maar;" en thans rukte Wanda zich voorgoed
los en zocht hare kamer op.
Leontine zag haar na en mompelde: „Wat tracht
zij het te ontwijken! Duidelijker kon ik het haar
toch bezwaarlijk maken, dat ik haar lieve hartje
doorzie. Er zijn mensehen, wie men hun geluk
moet opdringen."
Onder deze overpeinzing wilde zij zich naar
de deur van haar moeders kabinetje begeven, toen
haar oog op den brief viel, dien zij nog altijd
gedachteloos in de hand had gehouden. „O ja,"
zeide zij, het couvert openbrekende; „die soort van
brieven ken ik al van buiten„De ondergeteekende
neemt de vrijheid het hooggeëerde publiek op
merkzaam te maken op zijn welgesorteerd magazijn
van" Plotseling bleef zij steken en hield het
opengevouwen papier met verwondering bij het
gaslicht. „Wat?" riep zij uit. „Wat is dat?
Verzen? Geschrevene verzen? En aan mij En
haastig las zij het volgende:
worden. Wij bedoelen de gebrekkige post-ge-
meenschap.
„Het is bekend, zoo schrijft ons een corres
pondent uit Groede, hoe moeilijk het is hij
mistig weder met een stoomboot het veer tussehen
Vlissingen en Breskens te bedienen. In den regel
geschiedt dit dan ook niet. Passagiers en post
pakketten worden bij zulke gelegenheden met eene
sloep overgebracht. Van de zijde van Breskens
gaat dit zeer geregeld; maar van die van Vlis
singen laat het veel te wenschen over.
„Daar wij nu in ons vaderland in het voor- en
najaar maar al te dikwijls door mistige dagen
bezocht worden, is het duidelijk dat dit „te wen
schen overlatende" nog al eens voorkomt. Welk
eene stoornis het te laat aankomen der post te
Breskens heeft, bleek nog heden (3 Februari). In
het geheele vierde district, Breskens uitgezonderd,
werd geen andere post ontvangen dan de Belgische
en onze eigene onderlinge correspondentie. Wat
was er gebeurd? De stoomboot durfde, wegens
den zwaren mist, 's morgens niet te varen en de
postsloep moest haren dienst vervullen. In plaats
dat men echter te 7 uren en dus tijdig
daartoe overging, talmde men zoo lang dat de
Sloep niet vóór half tien te Breskens aankwam,
Daar waren inmiddels de postkar en de voetboden
reeds vertrokken, dewijl de last van den post
directeur luidt dat deze niet langer dan tot 9 uren
mogen wachten. Het gevolg daarvan was dat
alle brieven te Breskens bleven liggen tot de
namiddag-post van 4 uren ze van daar kwam
afhalen."
Tot zoover onze briefschrijver. Het is duide
lijk dat hier in de regeling van den postdienst
iets hapert. Het uur van vertrek dient te Vlissin
gen zoodanig vastgesteld te worden dat het post-
vaartuig bij tijds aan de overzijde kan wezen
vóór het vertrek der posten aldaar, en dit laatste
moet niet vroeger gesteld worden dan bepaald
noodig is. Het is toch al te ongerijmd dat een
brief, die des avonds uit Middelburg verzonden
wordt, tengevolge der vertraging te Breskens
zelfs den volgenden dag niet op zijne bestemming
bezorgd kan worden en eerst een veertigtal uren
na de verzending den geadresseerde in handen
komt. „Op de meeste dorpen, schrijft onze
correspondent ons nog, is dit met uwe courant
van den 3en dezer het geval geweest." Dat zelfs
het Nederlandsche nieuws de Zeeuwen aan genen
kant der Schelde nog over België, als langs den
kortsten weg, bereiken moet, is toch wat al te erg!
In verband tot de herhaaldelijk door de pers en
in den laatsten tijd ook in de staten-generaal
besprokene quaestie van het toekennen eener scha
devergoeding aan voorloopig gevangen gehouden
Geëerde Dames I
Daar buiten in een tuin bij 't spoor
Trof onverwacht een stem mijn oor,
Zoo helder en zoo zoet van klank
Dat ik, schoon tegen wil en dank,
Bleef luisteren. Maar met wat een schrik
Sloeg mij het volgend oogenblik
Een man, nauw met mij gelieerd,
Werd vreeslijk hard gecritiseerd.
Ik ga van daag nog aan mijn vriend
Vertellen hoe hij is bediend.
Uw schoone mond neem dan in acht
Wat u van dezen Eeinhold wacht.
En stel de erinn'ring voorts op prijs:
De mensch wordt slechts door schade wijs.
Prieel Nommer Drie.
Hoe verder zij las, hoe zenuwachtiger zij werd,
en bij de laatste woorden liet zij de armen machte
loos neêrzinken. „Goede hemel!" zuchtte zij, „en
ik zag achter het gebladerte niets dan zoo in
'talgemeen een man!"
Daarop liep zij, den brief haastig in haar zak
stekende, naar de deur der voorkamer en riep
naar buiten: „Johan!"
„Wat belieft de freule?" vroeg de bediende,
die zich niet liet wachten.
Juist toen hij het salon binnentrad kwam uit'de
zijkamer ook mevrouw von Busse te voorschijn,
met het gesloten briefje aan haar neef in de hand.
Leontine bemerkte de komst harer moeder niet in
den ijver waarmeê zij den bediende vroeg: «Wie
heeft dien brief afgegeven?"