BUITENLAND, Thermometerstand, Kamer van koophandel en fabrie ken van Middelburg. Algemeen Overzicht. BOEKBESCHOUWING. brengen in een stuk van hem zeiven. De heer Dettmier nu vervulde de rol van dien leerling en moest de melodie spelendie de schoonste en in drukwekkendste moest wezen uit de geheele opera en met aplomb moest worden gespeelddaar zij de intrige tot ontknooping brengt. Wat dee nu Dettmier? Op het kritieke oogenbhk, toen allen in de grootste spanning waren vol, verwachting van de dingen die komen zouden, speelt hg de Tnt is dood! De acteurs, melodie van »Lot; 1S het publiek, in éen woord alle aanwezige bars ten in een daverend gelach uit, en met moeite kon het stuk verder met den noodigen ernstworden afgespeeld. Het publiek dat den gevierden kun- stenaar menig gewaagd extempore vergeeftis dit maal toch een weinig verstoord over de lichtvaar dige scherts van Dettmier jegens zijne collegas, den dichter en het publiek. jn jiei a. zal te Berlijn een internationale tentoonstelling worden gehouden van alles wat betrekking heeft op onderwijs en volksontwikke ling in den r u i m s t e n zin van het woordvan de bewaarscholen en speelplaatsen tot de meest vol maakte inrichtingen van hooger onderwijs. Blijkens de officicelo statistieke opgaven is de wijnoogst in den Rheingau in 1875 de rijkste geweest van een lange reeks van jaren en heeft hij zelfs dien van 1868 overtroffen. Op 2,134.87 hek- taren wijngaarden in den Rheingau werden 83,673 hektoliters wijn geoogst. Het officieele bericht qualificeert de hoedanigheid van „goede middel soort" tot „uitstekend." Als men de wijn uit den Kheingau door elkander zeer laag schatop 100 Mark per hektoliter, dan vertegenwoordigt toch het product van het vorige jaar eene waarde van 8,367,000 Mark! In dat gedeelte van Sheffieldhetwelk om de ziekten die daar voortdurend heerschen „het koortshol" wordt genoemd, woont eene vrouw die bijna 107 jaren oud is. Zij is nog in den rouw over hare drie „kinderen", waarvan de jongste in den leeftijd van 65 jaren is gestorven. Zij verkeert in de grootste armoede, maar wil veel liever op straat sterven dan in een liefdadigheidsgesticht te worden opgenomen. 31 Jan. 's av. 11 u. 36 gr. 1 Feb. 's morg. 7 u. 35 gr. 's midd. 1 h. 39 gr, 's av. 6 u. 39 gr. Vergadering van Dinsdag 1 Februari. Voorzitter de heer Sprenger. Afwezig de heer Luteijn. De notulen van het in do vorige vergadering verhandelde worden na voorlezing goedgekeurd. Vervolgens geschiedt voorlezing van het namens de kameringevolge het daartoe door haar vroe ger genomen besluitaan de tweede kamer der staten-generaal gericht adres, houdende verzoek dat het wetsontwerp tot invoering van een accijns op de tabak niet worde aangenomen. Voor kennisgeving aangenomen. Evenzeer worden eenige huishoudelijke mededee- lingen en ingekomen stukken voor kennisgeving aangenomen en gedeeltelijk ter inzage gelegd. Onder die ingekomen stukken bevond zich eene missive van de kamer van koophandel en fabrie ken te Vlissingen die te kennen geeftdat zoo lang de toestand der havens aldaar blijft als nu, er geen gegronde hoop bestaat dat hare reputatie zich op den duur zal vestigen. Had de jongste vorst tal van schepen naar Vlissingen gevoerd, groote verwarringoponthoud en belemmering zouden ontstaan zijn door de onvoldoende verbin ding van den staatsspoorweg met de havens zelf. De bemoeiingen der Vlissingsche kamer te dier zake bij den directeur-generaal der Maatschappij tot exploitatie van staatsspoorwegen hebben tot geen afdoende maatregelen geleid. Dientengevolge heeft zij in hare jongste vergadering een voorstel behandeld om bij de regeering er op aan te dringen, dat bij de onder behandeling zijnde nadere regeling van het contract met de Exploitatie-maatschappij van deze gelegenheid worde gebruik gemaakt om haar de verplichting op te leggen tot het af- en aanvoeron van goederen ook langs de bestaande hulpsporen bij de havens; en b haar in overweging te geven of het niet noodzakelijk zou zijn de exploitatie der haven werken c. a. aan de eene of andere maatschappij op te dragen. Dit onderwerp komt echter der Vlissingsche kamer van zoo overwegend belang voor èn voor hare gemeente èn voor Middelburg, dat zij het wen- schelijk acht ten deze gemeenschappelijk te han delen en vooraf onderling van gedachten te wisselen. Zij stelt daarom voor, in eene bijeenkomst van de beide kamers daarover te beraadslagen en daartoe te vergaderen op zoodanige plaats en tijd als het meest verkieselijk voorkomt. De voorzitter acht het minder wenschelijk dat twee kamers van koophandel gezamenlijk verga deren, maar stelt voor bedoelden brief te stellen in handen eener commissie (die voor de maand Januari), en de Vlissingsche kamer uit te noodigen om evenzeer eene commissie te benoemen, teneinde de beide commissies alsdan de zaak overwegen. De heer Borsius was het met den voorzitter eens, dat eene collectieve vergadering van twee kamers buiten de roeping harer instelling ligt. De heer B. A. Fokker verklaarde zich daaren tegen ten gunste eener gecombineerde vergadering, doch constateerde dat deze geen ander karakter zou kunnen hebben dan eene bloote onderlinge samenspreking. De heer de Bruijne vereenigde zich met de zienswijze van den vorigen spreker en deelde mede dat hij met eenige zekerheid vernomen heeft dat de firma Krupp uit Essen het bepaalde voornemen koestert, om Vlissingen te verlaten en zich elders eene los- en ladingplaats te kiezen, op grond van de hooge tarieven voor het vervoer tusschen Duitschland en Nederland. Spreker meende tevens dat eene gemeenschappelijke vergadering der beide kamers tot bespoediging der zaak zou kunnen leiden en dat van deze gelegenheid ook gebruik zou kunnen gemaakt worden om de tarieven te bespreken. De heer Tak wilde de zaak aan de Vlissingsche kamer alléén ter behandeling overlaten, daar het z. i. een Vlissingsch belang geldt. Blijkt het later dat genoemde kamer, die bewezen heeft dat zij, als zij het noodig acht, zich nog al kan laten hooren, den steun der Middelburgsche kamer behoeft, dan is het nog tijd genoeg voor deze.om zich met de zaak te bemoeien. De voorzitter en de heer Borsius bestreden de zienswijze van den heer Tak dat het hier uitslui tend een Vlissingsch belang gelden zou. Het is ontegenzeggelijk een algemeen belang voor Mid delburg en Vlissingen beide. De heer de Bruijne noemde het veeleer een internationaal belang. De heeren Boddaert, van Burg, de Stoppelaar, den Bouwmeester en J. P. Fokker ondersteunden het voorstel van den voorzitter om de zaak com missoriaal te maken. De heer Snijders daarentegen verklaarde dat hij de uitnoodiging der Vlissingsche kamer op den hoogsten prijs stelde en de zaak zóo belangrijk achtte dat hij het voorstel dier kamer met beide handen zou willen aangrijpen. De slotsom der beraadslaging was, dat met 8 tegen 3 stemmen besloten werd de zaak commis soriaal te maken en den brief te stellen in handen der commissie voor de maand Januari (bestaande uit de heeren Sprenger, Borsius en de Stoppelaar), met uitnoodiging aan de Vlissingsche kamer om evenzeer eene commissie te benoemen ter gemeen schappelijke bespreking. Tegen stemden de heeren B. A. Fokker, Snijders en de Bruijne. Vervolgens had de benoeming plaats van de voor zitters der verschillende maandcommissiën, waartoe gekozen werden de heeren Sprenger, B. A. Fok ker, Tak en Luteijn. Uit een door den secretaris voorgelezen rapport betreffende de op 22 Januari jl. te Rotterdam ge houden tweede vergadering der door verschillende kamers benoemde commissie tot het bespreken van maatregelen tot het voorkomen van nadeel door het arrest van den hoogen raad ten aanzien van het verbrande stoomschip Willem III, bleek dat besloten is een adres aan de regeering te richten met verzoek om wijziging van art. 345 van het wetboek van koophandel. Een adres van de Haarlemsche kamer van koop handel en fabrieken tot niet-aanneming van het wetsontwerp omtrent den tabak-accijnsis voor kennisgeving aangenomen. Uit eene medodeeling van den heer de Stoppe laar bleek, dat de relief-afbeelding der spoorweg en kanaalwerken alhier door 324 betalende per sonen is bezichtigd en dat de opbrengst ten bate der Vereeniging tót het bezoeken der armenna aftrek van f 10.65 aan onkostenf 70.35 bedraagt. Een van de vermakelijkste verschijnselen bij alle verkiezingen is het groepeeren van de cijfers door de verschillende partgen in ieders eigen voor deel. Ook bij de senaats verkiezingen in Frandrijk is dit weder het geval. Bijna geen twee bladen komen tot een zelfde conclusie, zelfs niet van hen die tot dezelfde politieke richting behooren. Wij kunnen ons niet onthouden een enkel staaltje daarvan mede te deelen. Het Journal des débats b. v., een even gematigd republikeinsch orgaan als de Temps, telt 110 republikeinen, 70 monar chalen en 41 Bonapartisten totaal 221. De Répu- blique verzekert dat de republikeinen op een totaal van 167 stemmen kunnen rekenen, terwijl de XIX Seécle, eveneens een sterk gekleurd repu blikeinsch blad, weder gematigder is en bere kent 92 republikeinen, 12 constitutioneelen, 35 Bona partisten, 64 monarchalen en 18 legitimisten, te zamen 221. La France krijgt 94 republikeinen, 17 conservatieven, 42 imperialisten, 37 legitimisten, totaal 221. Maar genoeg: we zullen de opsom ming van cijfers staken, en van de senaatsver kiezingen in Frankrijk afstappen in de overtuiging dat zij althans de republiek hebben bevestigd, en voor zoover uit de taal van verschillende Engel- sche en Duitsche organen valt op te maken, een goeden indruk hebben gemaakt, want en dit verdient ten slotte nog te worden opgemerkt zij hebben plaats gehad onder den invloed van een minister-presidentdie anti-republikeinsch gezind is, en die dan ook lang te voren alles had aangewend om het overwicht der republikeinen bij de stembus te fnuiken. Daarom hadden de grootste steden slechts evenveel stem als het kleinste dorpjeieder koos slechts éen gede legeerde; de gemeenteraden werden overal voor gezeten door mairesdie werktuigen van de pre fecten waren en deze weder waren prefecten van het gouvernement du Combat datin weerwil van zijn verzekeringentoch overal officieele candida- ten steunde. En toch zijn een kleine 100 repu blikeinen op de 221 te kiezen leden verkozen. Als een lofwaardig feit wijst Havas er op dat bijna overal de gedelegeerden zich met nauwge zetheid van hun plicht hebben gekweten zoodat zij nagenoeg allen ter stembus zijn opgekomen. Eindelijk zijn de voorstellen van graaf Andrassy door den Oosterijkschen gezant te Konstantinopel aan den minister van buitenlandsche zaken aldaar eergisteren overhandigd, waarop de gezanten van Rusland en Duitschland zich onmiddellijk naar den minister hebben begeven om zich eveneens van hun last te kwijten en hembekend te maken met de gevoelens van hunne regeering. De gezanten van de drie overige mogendhedendie het trak taat van Parijs hebben geteekend, Frankrijk, Italië en Engeland, hebben in den loop van den dag de voorstellen van graaf Andrassy krachtig onder steund. Door den minister van buitenlandsche zaken, Raschid Pacha, is aan de gezanten te kennen ge geven dat de Porte de voorstellen in overweging zal nemenwaarop hij binnen weinige dagen hoopt te antwoorden. Het oogenblik der be slissing over eene démarchedie reeds zoo lan gen tijd de wereld bezig houdtzal dan eindelijk aanbreken en weldra zal men weten wat Europa van de Porte heeft te hopen of te vreezen met betrekking tot de Oostersehe quaestie. Uit Ragusa wordt gemeld dat de Engelsche consul, de heer Kloms, die met eene zending naar Mostar was belast, Maandag jl. in eerstgenoemde plaats was aangekomen en gisteren met een bij zondere zending naar Konstantinopel zou vertrek ken. Omtrent den aard en de beteekenis van die zending wordt echter niets medegedeeld. Eene vergelijking van verschillende berichten omtrent de operaties van de Spaansche troepen tegen de Crrlisten leidt tot het resultaat, dat de bewegingen van de generaals Quesada en Lorna de belangrijkste zijnen dat hun doel is Biscay e en het westen van Guipuzcoa van Carlisten te zuiveren; teneinde aan de Carlistische troepen in Navarre de gelegenheid tot een terugtocht naar het noorden af te snijden alvorens Estella aan te tastenwaar zich de kern van het Carlistisehe leger moet bevinden. De Carlisten trachten hun nederlagen achter blufferige depêches te verbergen maar het is duidelijk, dat zij met iederen dag meer terrein verliezen en in het nauw raken. In den Duitschen rijksdag was eergisteren aan de orde de interpellatie van den heer Wiggers betreffende drie besluiten der regeering van het groothertogdom Mecklemburg. Het eerste betrof de invoering van een eedsformulier voor ambtenaren van den burgerlijken stand eindigende met de clausule „zoo waarlijk helpe mij God almachtig en zijn heilig woord". De interpellant meende dat de laatste woorden in strijd waren met het Israëlitisch geloof en geen Israëliet dien eed kon afleggen. Het tweede besluit was eene aanmaning van den vorst aan alle ambtenaren om hun kerke lijke plichten betrekkelijk doop en huwelijk na te leven. Dit achtte de interpellant in strijd met de wet op het burgerlijk huwelijkevenals een besluit van den opperkerkeraad betreffende eenige formaliteiten bij het kerkelijk huwelijk wanneer dit korter of langer tijd na het burgerlijke plaats heeft. De heer Wiggers vroeg wat of de rijks- regeering ten aanzien van deze besluiten voorne mens was te doen. Nietsantwoordde de heer von Delbrückwant het eedsformulier kan wat de laatste clausule be treft voor Israëlieten gewijzigd wordenzooals uit de toelichting der Meeklemburgsche regeering blijkt. Het tweede besluit bevat slechts de uit drukking van een wensch van den vorst, geen bevel of last en grijpt dus niet in de bepalingen van de wet op het burgerlijke huwelijkterwijl eindelijk het derde besluit van zuiver kerkelijken aard is en dus de regeering niet aangaat. Ook de bondscommissarisde Meeklemburgsche minis ter Prolliuslichtte de besluiten toedie nog wel scherp werden bestredenmaar de interpel latie eindigde toch zonder eenige conclusie of motie. „Distels en Bloemen". Eerste gedichten van K. WillemsenNeuzen bij J. K. G. Dhont, December 1875. Wij zijn aan schrijver en uitgever van dezen dichtbundel een woord van verontschuldiging ver plicht, dewijl hun boek eenige weken op onze schrijftafel gelegen heeft, zonder dat wij er het bewijs van opmerkzaamheid aan schonkenwaarop het als eerste pennevrucht van een Zeeuwsch be oefenaar der letteren van onze zijde dubbel aan spraak had. What shall we do with it? vroegen wij ons af, toen wij de verzeu van den heer Willemsen gele zen en overdacht, nog eens gelezen en opnieuw overdacht hadden. Want al die moeite zijn zijne gedichten niet onwaardig. Deze dichter maakt ziohblijkens de motto's die hij aan het hoofd van zijn bundel plaatste, geen overdreven denkbeeld van de waarde zijner eerstelingen. Hij voelt dat het essais dhme muse encore novice zijn, waarmede hij aan het licht treedt. Tevens is het bewustzijn bij hem leven dig dat het in den dichteraard ligt, het gestamel van den kindermondde onvolkomen zangen van den jongeling, te doen rijpen tot mannentaal. Op welke wijze hij daartoe komen moet,indiende genius zijner kunst het hem niet influistertzijn wij, binnen de grenzen van een dagblad-opstel, dat zich noodzakelijk tot algemeenheden bepalen moet., zeker niet in staat het hem duidelijk te maken. Wat het publiek betreft, mag het bijna een waagstuk heeten in onzen woeligen, werkzamen tijd zijne aandacht te vragen voor het eerste werk van een onbekend dichter. Iets dergelijks schijnt den uitgever voor den geest gezweefd te hebben, toen hij zijn boek de wereld inzond met eene verwijzing naar Joh. I vs. 47„Kan uit Nazareth iets goeds zijn?" Terwijl wij zoo weifelden, scheen het pasge boren papieren kind reeds aan eene letterkundige familie het aanzijn te zullen geven. Bij den uit gever A. Bomhoffte Neuzen verscheen een Open Brief, aan den schrijver der „Distels en Bloemen" gericht door den heer H. T. J. van Hall, „schrijver van poëtische voordrachten en bijdragen in decla- meer-colleges en letterkundige kringen". Ofschoon nu de lezing van dit document ons juist niet wijzer gemaakt heeftbracht zij echter opnieuw vertraging in onze aankondiging. Al is het nu wat laat gewordenwillen wij ons echter niet onttrekken aan de op ons rustende taak om tegenover dit boek de rol te spelen, welke in den straks genoemden bijbeltekst vervuld wordt door Philippus, en tot het publiek te zeg gen „Kom en .zieHebben velen deze aan sporing thans niet meer noodig, zooveel te beter is het voor den uitgever. Bezorgt zij den heer W. nog eenige lezersdan is het nóg beter voor hem en zal het hen zeiven, vertrouwen wij, niet berouwen. Want de moeite eener kennismaking blijft bij deze gedichten niet onbeloond. Groote schokken van ontroering of bewondering heeft men er niet bij te wachten maar de verzen klinken uiterst lieflijk en zangerig. Ze zijnom een atelier-term te gebruiken, in hooge mate „glad". Ook kan men het geheele boekje doorlezen en zal men slechts bij uitzondering op eene zonde tegen den goeden smaak en niet zeer dikwijls op een bewijs van niet genoegzame kunstvaardigheid stuiten. Het gemakwaarmede deze aanvangende dichter de woorden onzer taal tot verzen schiktzal door mem'geen benijd wordendie zijn leven lang op den weg naar den altijd onbereikbaren zangberg voortstrompelt. Veel nieuwe gedachten of beelden zal men in den bundel niet aantreffen. Wie in Longfellow, LamartïneGeibel en andere poëeten van onzen tijd een weinig thuis iszal bij het doorbladeren der „Distels en Bloemen" moermalen geneigd zijn het voorbeeld te volgen van een liefhebber, dien wij gekend hebbendie gewoon was telkens wanneer hij in een nieuw boek een „oude kennis'' ontmoette, op zijn stoel een buiging te maken. Maar dat isnaar onze meeningvoor een aan vangend dichter zulk een groote fout niet. Ulys ses zegt bij Tennyson zoo juist „I am a part of all that I have met," dat men het een jong schrijver niet kwalijk nemen kan, wanneer zijn eerste boek de sporen draagt van de meesters met welke hij langen tijd verkeerd heeftin afwachting dat zijne latere werken zijne oorspronkelijkheid meer tot haar recht zullen doen komen. Dat dusom slechts éen voor beeld te noemenin zijn „Heugt u die stonde nog" een weergalm van Lamartine te vernemen ismaken wij den heer W. zooveel te minder tot een verwijt, daar de zoetvloeiendheid van dit en andere zijner gedichten toelaat, hem in dit opzicht althans op geen onmetelijken afstand na den zanger van „Le lac" te noemen. Het gemak waarmede de heer W. zijn speeltuig hanteert, levert echter voor hem een gevaar op, waarop wij hem wijzen willen. Een „lief vers" te maken, is een zeer aangename eigenschap voor aspirant-rederijkers en voor „lieve menschen in de conversatie;" maar de eerzucht van onzen Neuzen- schen dichter staat, indien wij sommige zijner ont boezemingen gelooven mogen, hooger dan dit laag bij den grond zwevend ideaal. De nu in het licht gegeven buudel is reeds vrij uitgebreid en zou, bij de kunstvaardigheid van den schrijver, wellicht spoedig door andere schoven „distels" of „bloemen" gevolgd kunnen worden. Voor dat geval herin neren wij hem aan de woorden die Tollens op het einde van zijn leven vóór zijn laatsten bundel gedichten nederschreef. „Het besef, dat niet het vele goed, maar het goede veel is, ook daaren boven do overtuiging dat het vele middelmatige het weinige goede benadeelt en onderdrukt, komt bij herhaling in mij opOndanks die over tuiging, zie hier nog weder een elfden bundel bij het tiental vorigen, dat ik zoo gaarne tot een tweetal zou willen doen inkrimpenIk zie met verbazing op dien stapel neeren sla de handen in elkaar bij het aanschouwen van dien ballast, waarbij zich zoo luttel van blijvende waarde bevindt." Sommige der in den bundel ^Distels en bloemen" opgenomen gedichten geven ons het recht deze woor-

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1876 | | pagina 3