1876. Dinsdag N°. 27. 119e Jaargang. 1 Februari. Dit blad verschijnt d a g e 1 ij k s met uitzondering van Zon- en Feestdagen. Prijs per 3/m. franco 3,50. Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent. Advertentiën20 Cent per regel. Geboorte- Trouw- Doodberichten enz.s van 1—7 regels 1,50; iedere regel meer 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. Middelburg, 31 Januari. Atcmn. MIDDELBURGSCHE COURANT. Het gaat met den Atchin-oorlog als met alle gebeurtenissen van zeer langen duur: de pu blieke opinie, zich vormende naar gelang de zaken van aanzien veranderen, loopt gevaar telkens den toestand van het oogenblik tot maatstaf voor haar oordeel te nemen en daar door tot onjuiste gevolgtrekkingen ten opzichte van het verleden te geraken. Toen de eerste expeditie begonnen werd, was menigeen geneigd den „stouten slag", dien de gouverneur-gene raal Loudon sloeg, toe te juichen; toen zij mislukte was men schier eenparig in het afkeu ren van den „onberaden stap"; toen de tweede expeditie aanvankelijk de nederlagen der eerste scheen te wrekenmoest er gewaarschuwd worden tegen een overdreven optimisme, dat Atchin reeds beschouwde als een land, waar het Nederlandsch gezag weldra even [rustig zou heerschen als op Java en waarvoor men dus reeds aan „kuituur-stelsels" en „openbare werken" had te denken; toen de toenadering der Atchineezen nog maar altijd op zich liet wachten, begon men hier en daar er over te spreken om dit weerbarstig volk in 's hemels naam maar aan zichzelf over te laten en hun land zoo spoedig mogelijk te ontruimen; en nu de hervatting der vijandelijkheden van onzen kant voor de derde maal noodzakelijk is ge worden, nu wordt met vernieuwden ijver het reeds oud geworden thema geëxploiteerd: „de tweede expeditie heette den krijg beëindigd te hebben, de aanvangende derde expeditie be wijst dat zij dit niet gedaan heeft: wat dus generaal van Swieten en de zijnen daarginds uitgericht hebben, is nauwelijks de moeite van het te herdenkenwij vergissen onshet is slechts de moeite van er ons vroolijk over te maken, waardig. De slotsom waartoe men komen zal wanneer, wij hopen spoe dig, Atchin eindelijk inderdaad ten onder gebracht zal zijn, zien wij in gedachten reeds, zoo duidelijk alsof zij in een dagblad al ge drukt voor ons lag. Zij is deze: Wat de laatste strijders, de tegenwoordige landvoogd, de regeering van het oogen blik gedaan hebbenheeft aanspraak op zooveel nationale erkentelijkheid, dat het niet meer noodig is over hetgeen vroeger geleden en gestreden werd nog een woord te wisselen." De geschiedenis zal over al deze indrukken van het oogenblik uitspraak doen. Maar het is noodzakelijk, hoewel het juist geen aange naam werk is, te midden dier wisselingen, van tijd tot' tijd ons eigen standpunt te hand haven. Anders zou wellicht het stilzwijgen als bewijs van instemming beschouwd worden. De uitspraak: „de Atchin-oorlog is zonder vol doende aanleiding aangevangen," niet weer sproken wordende door hen die den oorlog voor drie jaren verdedigd hebben, zou eindelijk als onbestreden schuldpost op de rekening der regeering van 1873 geboekt worden. Het vonnis: „de van Swieten-legende verbleekt en versmelt", zonder verzet aangenomen door hen die voor twee jaren den generaal voorgesteld hebben als een man op wien Nederland roem mocht dragen en de tweede expeditie als een krijgsbedrijf, in staat om ons over de verne dering der eerste eenigszins te troosten, zou ten laatste heeten door de uitkomst in hoogste beroep bevestigd te zijn. Eenige opmerkingen daarom naar aanleiding der beschouwingen in de Arnhemsche courant van Dinsdag jl., welke wij bij voorkeur beantwoorden dewijl zjj van bevriende zijde komep en daar althans aan g;eep politieke bijbedoelingen gedacht kan worden. Wijzen wij eerst op een punt van over eenstemming. De Arnh. Ct. keurt den oorlog in beginsel niet af; ook wij hebben hem steeds als gewettigd beschouwd. Tussehen de tegen wil en dank zich uitbreidende Nederlandsche macht en het eenig overgeblevene onafhanke lijke inlandsche rijk op Sumatra, moest het vroeg of laat tot eene botsing komen. De barbaarsche staat gaf in slavenhandel, in strandroof, in schending van ons gebied in ophitsing der aan ons gezag onderworpene rijkjes, aanhoudend reden voor een casus belli. Onze minister van koloniën had, toen de strijd eindelijk ontbrandde, slechts zijn archief der laatste jaren op te slaan om stof te vinden voor zijne rechtvaardiging. De vraag of de eerste expeditie met te ge ringe macht en op een ongeschikt oogenblik werd ondernomen, is niet voor volledige be antwoording vatbaar, zoolang niet uitgemaakt kan worden of die onderneming, beter aan-ën uitgevoerd, niet had kunnen gelukken. Dat generaal Kohier Zich aanvankelijk in de krach ten zijner tegenstanders vergist heeft, schijnt onbetwistbaar. Na zijn sneuvelen stond echter op Java een bekwaam en bemind opperofficier aan het hoofd eener sterke legermacht gereed om zich in te schepen. Het weder was toen nog voor verdere operatiën geschikt; de geest en de gezondheid der troepen lieten niets te wenschen over; de ons toegebrachte verliezen, hoewel groot, waren den Atchineezen zeiven zoo duur te staan gekomen dat zijzoolang ons leger aan het strand bivouakkeerdeer niet aan dachten om ons te verontrusten. Een nieuwe aanval, met versche troepen onderno men, zou den vijand waarschijnlijk zwakker en meer ontmoedigd gevonden hebben, dan later ooit meer het geval geweest is. In dien stand van zaken werd de gouver neur-generaal Loudon, door het eenparig ad vies zijner militaire raadgevers, overgehaald om het bevel tot den terugtocht te geven. Grievender, vernederender afloop eener groote expeditie was in de jaarboeken onzer koloniale geschiedenis niet te vinden. Men heeft de Indische dagbladen van dien tijd slechts in te zien om te bemerken hoe fel verbitterd, hoe diep ontmoedigd men zich voelde. Het leger wantrouwde zijne aanvoerdersde burgers wan trouwden het legerde gouverneur-generaal werd door ieder gewantrouwd, in het openbaar beleedigd en zag op zijne beurt niemand in wien hij vertrouwen meende te kunnen stellen. De dagbladen voerden eene taal alsof er geen gezag of wet meer bestondde inlandsche vol ken zagen in Atchin's overwinning den voor bode hunner eigen verlossing; het was alsof de Nederlandsche koloniale heerschappij zich aan den vooravond van haar ondergang bevond. In dien toestand van ontmoediging was er in Nederland een minister van koloniën die niet vertwijfelde, maar met buitengewone geest kracht handen aan 'twerk sloeg om het gele den verlies te herstellen. Een aanvoerder was echter noodig, die, legerhoofd en staatsman te gelijk, het militair en staatkundig gezag in zijne hand kon vereenigen, waardoor de zwak kere leiding, die in de eerste expeditie op te merken was geweest, voorkomen zou worden. De gouverneur-generaal Loudon zag in zijne omgeving niemand, dien hij geschikt achtte om die moeilijke taak te aanvaarden. Hij vroeg om een reeds gepensioneerd generaal, oud- kommandant van het Indische leger door vroegere betrekkingen met Sumatra ên Atchin nauwkeurig bekend, als aanvoerder van vroe gere, groote, welgeslaagde expeditiën als aan gewezen om de moeilijke onderneming, welke men op het oog had, tot een goed einde te brengen. De minister bracht het verzoek van den landvoogd aan den generaal van Swieten over. De generaal antwoordde eenvoudigik ben bereid. Hij verliet zijn gezinvertrok naar indië en hield zich van het eerste oogenblik zijner aankomst af bezig met het organiseeren der expeditiede grootste welke immer door onze legermacht ondernomen was. In de moeilijke positiewaarin hij zich tegenover generaal Verspijck bevond, wist hij zich met zooveel tact te gedragen dat de eendracht tussehen de beide bevelhebbers geen oogenblik verbroken werd en als een navolgenswaardig voorbeeld in onze krijgsgeschiedenis vermeld mag worden. Nog voordat het leger zich inscheepte woedde de cholera onder zijne gelederen. Aan boord der troepen-schepen nam de ziekte een omvang aandie onze geheele macht met ondergang scheen te dreigen. Er viel echter niet te aarzelen. De ontscheping in Atchin had plaats, door de epidemie op den voet gevolgd. Fel werd er ook nu weder tegen de met nieuwen moed bezielde door dweepzucht op gezweepte Atchineezen gevochten. Bij honderden vielen de onzen. Maar van Swieten verloor zijne kalmte niet. Door zijn beleid werd ten slotte 'svijands hoofdzetel, de kraton, zonder nieuwe bloedvergieting genomen. Toen meende de generaal dat zijn hoofddoel bereikt was. Hij had de nederlagen van het vorige jaar gewrokenAtchin's hoofdstad genomen. Voor zijn door cholera en bloedige gevechten uitgeput leger was een tijdperk van rust hoog noodigen verder operëeren in het vijandelijke land op het oogenblik hoogst ge vaarlijk zoo niet onmogelijk. Hij liet 's vijands hoofdstad tot eene Nederlandsche vesting inrichtenwees eene sterke bezetting voor haar aan, benoemde een hoofdofficier tot be velhebber, in wien wij thans nog, als generaal- majoor Pelvan Swieten's gelukkige keuze roemenen verliet toen met het meerendeel zijner troepen Atchin's bodem. De generaal geloofde dat het noodzakelijk was den moreelen indruk af te wachten, dien de behaalde overwinningen op de Atchineezen zouden uitoefenen. Voor een gepensioneerd luitenant-generaaldoor een zeer buitengewo nen maatregel uit zijne rust geroepen, was het kommandement van Kotta Radja geen werkkring meer. Voor den gouvernements commissaris belast met de taak om de diplo matieke verhouding tussehen Nederland en Atchin te regelen, bestond geen bemoeiing meer in een land, welks vorst gevallen en niet vervangen was en waar alleen door .op zich zelf staande partijhoofden nog een guerilla- krijg gevoerd werd. Van Swieten keerde dus naar Java en weldra naar Nederland terug. Wij waren en blijven van oordeel dat deze man zich voor zijn va derland verdienstelijk gemaakt heeft. De Arnh. Ct. is niet van dat gevoelen. Van Swieten heeft in haar oog een paar on vergefelijke fouten begaan. Hijof mis schien zijn secretaris, heeft aan het Oos- tersche volk, dat hij te bestrijden had, een paar proclamatiën gericht, die in het oog van eeó Nederlandsch letterkundige aan gezwol lenheid lijden. Zijn tweede gebrek is geweest dat hij valsch geprofeteerd heeft. Hij meende dat de Atchineezen, na het pak slaag dat zij ontvangen hadden, langzamerhand van verder verzet zouden afzien. Kolonel Pel geloofde hetzelfde. De gouverneur-generaal was het er mede eens; ieder in Indië dacht het. Maar dat generaal van Swieten het geloofd heeft, dat mag hem niet vergeven worden. Wij hebben er vrede mede. Zelfs indien het eene daadzaak is dat van Swieten gezwollen proclamatiën schrijft en dat zijne voorspellingen soms verkeerd uitkomen, blijft ons geloof aan zijne verdiensten ongeschokt. Zoo zijn wij nu eenmaal. Het afbreken van reputatiën zien wij dagelijks. Vooral als men in onze politieke wereld leeft, krijgt men van dat werk zeer veel te zien. Ons doet het genoegen als wij een krijgsbevelhebber diemet een eervol ver leden achter zichzijne rust opofferde om nieuwe overwinningen voor zijn land te beha len, zijne lauweren kunnen laten. De opwekking waarmede de Arnh. Ct. ein digt, om toch de Nederlandsche deugd der volharding te betrachten, ons in Atchin te handhaven en niet tot moedeloosheid te ver vallen, is zeker behartigenswaard. Wij heb ben echter gelukkig nog nergens een. teeken gezien dat aan zulk een onwaardig prijsgeven van hetgeen door van Swieten veroverd is, met eenigen ernst gedacht wordt. Z. K. H. de prins van Oranje is uit Frank rijk te 's Gravenhage teruggekeerd. Het in ons vorig nommer medegedeelde telegram betreffende Atchin luidt in de Staats-courant als volgt „In een heden namiddag bij het departement van koloniën ontvangen telegram is door den gouverneur-generaal van Nederlandsch Indië bericht, dat, terwijl geen tijdingen waren ingekomen om trent de verrichtingen der in Atchin ageerende troepen van 12 tot 19 Januari waarschijnlijk wegens stoornis in de telegraaflijnen op Sumatra uit een telegram van Atchin dd. 24 Januari het navolgende was vernomen aangaande de gebeurte nissen van 19 tot 24 Januari. 19 Januari werd gebivouakeerd (e Kroeng Raba. De hoofden der IV Moekim wérden opgeroepen. Gekwetsten, zieken en krijgsgevangenen werden per stoomschip overgevoerd naar Oleh-leh. 20 Januari werd een stoomschip naar Kloewang gezonden om Toekoe Lampassei af te halen, voor do aanrakingen met de hoofden in de IV Moekim. 21 Januari werd eene verkenning gemaakt naar de kloof van Djempit. 22 Januari verkenning naar de kloof van Bra- doen; de plaats voor eene vestiging aldaar werd bepaald. De hoofden der IV Moekim hebben de huu voorgehouden artikelen van onderwerping aangenomen. De hoofden van Lepong, Loöng en Daja werden opgeroepen. Het hoofd van de Moe kim Bradoen kwam in het bivouak. 23 Januari is het hoofd van Lepong aangekomen. Per stoomschip werden zieken overgevoerd naar Oleh-leh. 24 Januari opgerukt naar de kloof van Bradoen. De weersgesteldheid en de gezondheid der ageerende troepen was gunstig. Bij de overige troepen in Atchin was de ge zondheidstoestand iets gunstiger dan in den laatst verloopen tijdcholera deed zich sporadisch voor veeziekte stationair. In den nacht van 23 op 24 Januari werd eon vijandelijke aanval op onzen post te Lemboeh-oost afgeslagen. Daarbij sneu velden 2 inlandsche soldaten en eene vrouw, ter wijl 22 mindere militairen gewond werden. Do vijand werd met verlies teruggedreven." Het provinciaal blad van Zeeland n° 14 bevat een besluit van den commissaris des konings in deze provincie, waarbij, met wjjziging van zijn besluit van 22 dezerwordt bepaald dat de loting voor de nationale militie in het loopende jaar voor zooveel de na te melden gemeenten betreft zal plaats hebben op Maandag 21 Februari a. en wel teT h o 1 e ndes voormiddags 10 uren "voor de gemeente OudvossemeerSt. Philipsland, Tholen en Poortvlieten te St M a a r t e n s d ij k, des voormiddags HA uur, voor de gemeenten St. AnnelandStavenisse, St. Maartensdijk, en Scherpenisse. Men schrijft ons uit Zierikzeevan den 28en dezer Heden voormiddag was het openen der alge- meene vergadering van den polder Schouwen voor den waterbouwkundigen ambtenaar, den heer P. Labrijn Dz., eene aangename verrassing. De voorzitter mr. B. C. Cau richtte zioh het eerst tot hem en geide hoofdzakelijk het volgende„Deze dag is een gewichtige voor u en voor het water schap, daar het nu juist vijf en twintig jaren

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1876 | | pagina 1