119e Jaargang. N°. 26. 1876. Maandag 31 Januari. Dit blad verschijnt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen. Prijs per 3/m, franco 3,50. Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent. Advertentiën20 Cent per regel. Geboorte- Trouw- Doodberichten enz.van 1—7 regels 1,50 iedere regel meer 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. FEUILLETOIT. BERTHA. Middelburg, 29 Januari. Benoemingen en besluiten. Kerknieuws. Koloniën. T Door burgemeester en wethouder# van"Middel burg ia bet volgende bekend gemaakt: National© Militie. VRIJWILLIGERS. De burgemeester en wethouders van Middelburg, roepen bij deze al degenen op, die genegen moch ten zijn als vrijwilliger bij de nationale militie in dienst te' tredenom zich te dien einde vöor den 1 Maart a. ter gemeentesecretarie aan te melden. De bepalingen der wet van den 19en Augustus 1861(Staatsblad n°. 72) betrekkelijk de nationale militie zijn ten aanzien van de vrijwilligers bij de militie de volgende: Art. 11. Om vrijwilliger bij de militie te zijn moet men ongehuwd of kinderloos weduwnaar en ingezeten wezenvoorts lichamelijk voor den dienst geschikt, ten minste 1,56 meter lang, op den lea Januari van het jaar der optreding als vrijwilliger het 20e jaar ingetreden zijn en het 35e jaar niet volbracht hebben, tot op het tijdstip der optre ding aan zijne verplichtingen ten aanzien van de militie, zoover die te vervullen waren, voldaan en een goed zedelijk gedrag hebben geleid. Het bezit van die vereischten, met uitzondering van dé lichamelijke geschiktheid en van gevorder de lengte, wordt bewezen door een getuigschrift van den burgemeester der woonplaats. Dat getuigschrift is ingericht in den door Ons te bepalen vorm. Art. 12. Hij, die voor de militie is ingeschre ven wordt slechts als vrijwilliger toegelaten voor de gemeente, in welke hij ingeschreven is, tenzij hij geene verplichtingen ten aanzien van de mili tie meer te vervullen hebbe. Art. 13. Hij, die bij de zeemacht, bij het leger hier te lande, of bij het krijgsvolk in's rijks over- zeesche bezittingen heeft gediend, wordt niet als vrijwilliger bij de militie toegelaten, tenzij hij bij het verlaten van den dienstbehalve een bewijs van ontslag, van den bevelhebber onder wien hij laatstelijk heeft gediend, een getuigschrift hebbe ontvangen, inhoudende, dat hij ziph gedurende zijn diensttijd goed heeft gedragen. Hij kan heeft hij dit ontvangen., totdat, zijn 40e jaar volbracht is, als vrijwilliger bij de militie worden toegelaten. Burgemeester en wethouders brengen voorts ter kennis van belanghebbendendat tot het opmaken van het getuigschrift, bedoeld hij bovengemeld art. 11, dagelijks van 's morgens 10 tot 's namid dags 2 urende Zondag uitgezonderdter gemeente secretarie de gelegenheid is opengesteld. En is hiervan afkondiging geschied waar het behoort, heden den 28en Januari 1876. De burgemeester en wethouders vernoemd, (Get.) SCHORER. De secretaris. (Get.) G. N. DE STOPPELAAR. Nationale Militie. LOTING. De burgemeester en wethouders van Middelburg, Gelet op art. 28 en volgende der wet van den 14 Augustus 1861 (Staatsblad n° 72); Brengen bij deze ter kennis van belangheb benden dat de loting der in het vorige jaar voor de {Eene bladzijde uit bet dagboelc van een zwerver.) Ik ben driemaal in mijn leven verliefd geweest. Teneinde alle ongegronde beschuldigingen van wispelturigheid te voorkomen, voeg ik hier dadelijk bij, dat de eerste twee keeren mijn harts tocht niemand kwaad heeft kunnen doen, en dat de derde en laatste maal niemand anders dan zij, die later mijn vrouw geworden is, mijn hart in pacht genomen, en het tot nu toe in wettig en onbeperkt bezit gehouden heeft. Na deze vooraf spraak tot geruststelling van angstvallige gemoe deren kan ik onbeschroomd verhalen, hoe het met mijne vroegere verliefdheden is toegegaan. Mijn eerste liefde was de zee. Realistische lieden mogen hierover hunne schouders ophalen, sentimenteele jonge dames na dit woord mijn ge schrijf teleurgesteld uit de handen leggen, het is de waarheid en ik kan haar niet anders voorstel len. Eene vertrouwelijkheid, zoo innig en zoo lang, als tusschen mij en het groote element bestaan heeft en nog bestaat, verdient geen minderen naam dan dien van liefde. Vóór ik haar kende, als kind, was de zee het onderwerp mijner fantasie; ik droomde van haar, als van eene half monsterachtige, half bekoorlijke godin, die meer nog over mijn ontzag militie ingeschrevenen zal plaats hebben op de boven-voorzaal van het raadhuis, Vrijdag den 11 Februari 1876, te beginnen des voormiddags te 10 uren; dat gedurende vijf dagen, te rekenen van den dag waarop de loting heeft plaats gehad, tegen de wijze waarop zij is geschied, bij gedeputeerde staten bezwaren kunnen worden ingebracht door belanghebbende lotelingen, ot door hunnen vader of voogd; dat de bezwaren moeten worden ingediend door middel van een door de noodige bewijsstukken gestaafd verzoekschrift, op ongezegeld papier, on derteekend door hem die ze inbrengt; welk ver zoekschrift bij den burgemeester moet worden overgebracht, tegen bewijs van ontvang; dat op Dinsdag den 22 Februari 1876. des voormiddags van 10 tot 12 uren, in de boven- aehterzaal van het raadhuis zitting zal worden gehouden tot het opmaken van de getuigschriften ter bekoming van vrijstelling wegens broederdienst of op grond van te zijn eenige wettige zoon, bedoeld in de 2e en 3e zinsnede van art. 53 der bovengenoemde wet; dat zij die op zoodanige vrijstellingen aanspraak maken op jgemelden tijd ten raadhuize zullen moe ten verschijnen, vergezeld van twee bij den bur gemeester bekende meerdeijarige ingezetenen. Middelburg den 28 Januari 1876. De burgemeester en wethouders voornoemd, (Get.) SCHORER. De secretaris, (Get.) G. N. DE STOPPELAAR. gend nommer een verslag mede. Voorloopig zij Blechts vermeld dat den heer P. Labrijn Dz., als r blijk van hulde en erkentelijkheid bij gelegenheid zijner 25jarige ambtsvervulling als waterbouwkundig ambtenaar, namens ingelanden een fraai geschenk in zilver werd aangeboden, hetwelk hem door den voorzitter m'. B. C. Cau met een hartelijke toe spraak overhandigd werd. Tevens werd besloten de levering der werktui gen voor het op te richten stoomgemaal voor het waterschap te gunnen aan den laagsteninschrijver, de Nederlandsche stoombootmaatschappij te Feijen- oord, bij Rotterdam, voor f 78,400. Op grond van vertrouwbare inlichtingen moe ten wij een paar berichten, die in de laatste dagen in verschillende bladen betrekkelijk Vlissingen vermeld werden, tegenspreken. Omtrent het tijd stip van. de heropening der stoomvaartlijn Vlis singenEngeland vernemen wij dat nog niets met zekerheid bepaald is en dat die veeleer in den loop der maand Mei, of nog later, tegemoet ge zien wordt dan medio April. Ook het nieuws dat reeds 50 werklieden uit de werkplaats der staats spoorwegen te Tilburg zouden aangewezen zijn om te Vlissingen te werk te worden gesteld moet, naar men ons verzekert, minstens voorbarig wezen. Het schijnt niet in de plannen der administratie te liggen om aan de werkplaats te Vlissingen vooreerst zulk een uitbreiding te geven. Gisteren had te Zierikzee de algemeene ver gadering van het waterschap Schouwen plaats. Van het daar verhandelde deelen wij in een vol- zegepraalde dan mij aantrok, maar toch met sire- nengeweld mij in hare macht hield. Later is zij mijne opvoedster geweest; haar grootheid heeft mij tot een vrij mensch gemaakt, en getracht mij ook een goed mensch te doen worden; haar zon nige glimlach was de streelendste verzoeting voor het leed, dat de wereld mij soms deed ondervin den haar toorn gaf mij lessen van onversaagdheid en kalmte; haar eenvoudige, rustige schoonheid, het gekabbel harer zilveren golven onder den weemoedsblik der maan, heeft mij doen verlangen naar alles wat, op of boven deze aarde, tot de wereld van het ideaal behoordë; haar nimmer verzaakte waardigheid wekte instinctmatigen af keer op van het lage, het gemeene, het bekrom- pene. Haar geheimen leerde ik weldra verstaan, en ik ben overtuigd dat zij de mijne dikwijls be grepen heeft; zeker is het, dat zij er meermalen antwoord op gaf. Nu nog doet haar beeld mij meer goed dan de lessen van zedemeesters of wijsgeeren, -en zelden gaat er een dag voorbij, hetzij in de benauwde straten eener stoffige stad, hetzij te midden van het lachend groen onzer weiden en het stil gekabbel onzer rivieren, hetzij zelfs op den top der trotsche, zwijgende bergge vaarten, dat de lokkende stem der verleidster van weleer, op het oogenblik dikwijls mijner hoogste bewondering, mij niet in het oor komt fluisteren: „en ik dan?" Mijn tweede beminde was, het zij gezegd met gepasten eerbied voor de nagedachtenis van Dante en zijne Beatrix, een meisje van zeven jaren, het Naar wij vernemen, was gisteren middag te vijf uren te Dordrecht het ijs voor de spoorwegbrug en in de Dordtsche Kil opgebroken en weggedre ven. Twee stoombooten waren reeds doorgevaren, zoodat de scheepvaart tusschen Zeeland en Rot terdam thans weder onbelemmerd is. De Landbouw-conrant bevat, naar aanleiding van onze beschouwingen over landbouwkundige voordrachten (in ons nommer van 20 dezer) een kort woord dat te vleiend voor ons is om hier overgenomen te worden. Zeer aangenaam was het ons echter dat onze leeken-gedachten door de des kundige redactie van dat blad beaamd worden. Ook zij waarschuwt tegen alles wat op een saam gedrongen cursus over plantkunde gelijkt en dringt aan op voordrachten die, met vermijding van het geen vervelen kan, boeien en vooral indruk nalaten. De heer W. Polman Kruseman, candidaat in de rechten aan de hoogeschool te Leiden, heeft zich bekend gemaakt als schrijver eener prijsver handeling, aan welke door de rechtsgeleerde facul teit dier hoogeschool eene eervolle vermelding is toegekend. In de Staats courant van heden zijn opgenomen de wetten van den 18en dezer tot verhooging der begrooting van Nederlandsch-Indië voor het dienstjaar 1875, en van den 22en dezer, houdende definitieve vaststelling der koloniale huishoudelijke begrooting van Suriname voor het dienstjaar 1876. Blijkens bekendmaking van den minister van binnenlandsche zaken in de Staats-courant is een exemplaar van het verslag van den handel en de scheepvaart in het Britsche koninkrijk over de maand December jl. gezonden aan de kamers van koophandel en fabrieken te Amsterdam, Rotterdam, 's Gravenhage, Dordrecht, Schiedam, Middelburg, Vlissingen, Leeuwarden, Harlingen, Groningen en Zwolle. oudste kind van een gezin, in welks gezelschap ik eene reis over den Oceaan deed. Te midden van den woeligen kinderhoop, die haar omringde, de ergernis en wanhoop van ons medepassagiers, trok de kleine Bertha van het eerste oogenblik mijne aandacht. Zij was een bleek, zwijgend kind, met' groote blauwe oogen, een mondje dat, ge woonlijk gesloten, eene eenigszins strenge lijn teekende, maar zich nu en dan plooien kon tot eenen glimlach van onbeschrijfelijke fijnheid en zachtheid. Haar bruine, krullende lokken omvat ten het ovale gezichtje in bevallig gebogene lijnen. Zij sprak niet veel en was de stilste van haar broertjes en zusjes, die trouwens alle, naar hun moeder aardend, tegenover andere kinderen eer schuchter en zwijgend, dan woelziek waren. Was de moeder, een jong teer vrouwtje, dat altijd in beweging was om haar kroost, in de onhuiselijk heid van ons schip, iets van de goede huiselijke zorgen te doen genieten, een oogenblik afwezig, dan nam de kleine Bertha stilzwijgend hare taak op zich. Dan deed zij met den grootsten ernst ter wereld aan do kleintjes ingewikkelde verhalen over de prenten uit het prentenboek, wees met den vinger de figuren aan, en zag ons, die op een afstand haar-gadesloegen, nu en dan aan met haar fijnen glimlach, die, ofschoon half verlegen, toch ook eene zekere mate van schalke ironie raden deed. Mijn eerste kennismaking met haar was niet gemakkelijk, want zij was bedeesd en terugge trokken, vooral tegenover vreemden. Ik heb dan procureubs. Eervol ontslag verleend, op ver zoek aan mc. M. P. Blaaubeen als procureur bij de arrondissements-rechtbank te Goes. De Staats-courant van heden bevat het konink lijk besluit van den 19en dezer tot intrekking van het besluit van den souvereinen vorst van 8 April 1814, n°. 15, en van het koninklijk besluit van 19 Juni 1862, Staatsblad n°. 61, houdende rege ling van het getal predikantsplaatsen bij de Nederduitsche en Waalsche hervormde gemeenten. Door het lid in den raad van Ned.-Indiëmr. der Kinderen, is onlangs als gouvernements-commissa- ris de installatie van de landraden on de rapats (inlandsche rechtbanken) ter Westkust van Suma tra bewerkstelligd. In een rapport aan den gouv.- generaal geeft de heer der Kinderen van die plechtigheid te Priaman de volgende beschrijving „Toen de gouverneur en ik te Priaman op de estrade waren gekomensprak de resident mij toe, wijzende op het gewicht van de invoering der nieuwe regelingen met deze zijne ingenomenheid betuigende. „Daarna sprak ik eene rede uit, eerst in het Maleisch tot al de hoofden, daaronder ook begre pen de niet rechtsprekende volkshoofdenvan welke mede een zeer groot aantal van alle kanten was toegestroomd, de inlandsche officieren van justitie, de priesters en het volk, vervolgens in het Nederlandsch tot den gouverneurden resident en allo Europeesche ambtenarendie in de boven landen deel hebben aan de rechtspleging. „Na mij richtte de gouverneur in het Maleisch een kort woord tot de hoofden en de bevolking, en op zijn verzoek deed de hoofdpriester een gebed. „Vervolgens sprak het larashoofd van Kapan, namens allen dank brengende voor de goede zorgen der regeering en voor de nieuwe wetten. „Hierop verklaarde ik, zoowel in het Maleisch als in het Nederlandschin naam des konings, in naam van den gouverneur-generaalen uit kracht van mijn mandaatalle rapats in de residentie Padangsche bovenlanden te zijn geïnstalleerd, het geen onmiddellijk werd begroet met een koninklijk salut van 21 kanonschoten. „Onder het gebulder van het geschut nam ik opnieuw het woord, zoowel in het Maleisch als in het Nederlandschen verzocht allen „een kreet ook, om met haar op een goeden voet te komen, meer kuiperijen en listen in het werk gesteld, dan de genegenheid van een groot heer mij immer waard is geweest. Van de kleine diensten, tot welke het scheepsleven zoo dikwijls aanleiding geeft, kwamen wij slechts langzamerhand tot de intimiteit van een praatje. En zonderling, ik, die anders zekere reputatie bezit voor mijne gemak kelijkheid in het houden van kindergesprekken, ik wist tegenover dit kind bijna nooit wat ik zeggen moest. Mijn gewone praatjes en aardig heden bleven mij in den mond steken voor de ernstige lijnen harer geslotene lippen. En waagde ik mij aan een ernstiger genre, dan was het alsof haar ondeugende glimlach den draak wilde steken met mijne deftigheid. Ik gaf het dan ook spoe dig op, doch lokte haar gewoonlijk bij mij en hield haar aan mijne zijde, weinig pratend, haar handje soms in de mijne gedrukt, en slechts nu en dan een blik met haar wisselend. Zóo scheen het kind tevreden te zijnzóo kon zij langen tijd bij mij zitten, den blik onafgewend op de -schitte rende zee gericht, den wijden horizont somtij ds met haar fijn wijsvingertje, wit als was, na wij' zende. Dan blikte zij mij aan als had zij iets te zeggen, waar zij geen woorden voor kon vinden; en ik met mijne ongewone, onbegrijpelijke schuch terheid, durfde het niet wagen een vraag tot haar te richten. Wat de zee, de trotsche, edele beminde mijner eerste jaren, wel aan dit kind, met haar diepe, blauwe oogen zou ingefluisterd hebben?

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1876 | | pagina 1