1876 N°. 22. 119e Jaargang. Woensdag 26 Januari. Dit blad verschijnt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen. Prijs per 3/m. franco 3,50. Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent. Advertentiën20 Cent per regel. Geboorte- Trouw- Doodberichten enz.van 1—7 regels 1,50 iedere regel meer 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte, Kunsten en wetenschappen. Nationale Militie. Inschrijving voor de brandweer. IFIETTIIl.DL.iETOIISr. Een Gevaarlijk Avontuur. Publicatie. Middelburg, 25 Januari, MIDDELBURGSCHE Door burgemeester en wethouders van Middel burg is het volgende bekend gemaakt: Do burgemeester en wethouders van Middelburg, gezien een circulaire van den commissaris des konings in Zeeland van den 15en Januari 11. A n* 250, 1« afdeeling (Provinciaal blad n° 5), daarbij ver zoekende op nieuw de aandacht te vestigen op een schrij ven van de commissie der koninklijke acade mie van wetenschappen, te Amsterdam, tot het opsporen, het behoud en het bekend maken van overblijfsels der vaderlaudsche kunst en beschaving uit vroegere tijden; noodigen de ingezetenen bij herhaling uit, van elke ontdekking die ter hunner kennis mocht komen, van het bestaan van overblijfselen van kunst en beschaving uit vroegere tijden, in den meest uit- gebreiden zin des woords, van gevaren die hen dreigen, van achtelooze behandeling waaraan zij blootstaan en van alle omstandigheden wier be kendheid van eenig belang kan geacht worden, aan hunne vergadering kennis te geven en, waar het mogelijk is, beschrijvingen en plans te laten vervaardigen van hetgeen niet langer kan bewaard blijven. Middelburg, den 21en Januari 1876. De burgemeester en wethouders voornoemd, (Get.) SCHOEEE. De secretaris, (Get.) G. N. DE STOPPELAAE. Waarschuwing tot inschrijving 1876. De burgemeester en wethouders van Middelburg, gelet op hunne publicatie van den 3™ en 20™ De cember 1875; herinneren belanghebbenden, dat het register van inschrijving op de nationale militie, ingevolge de wet, op den 31™ dezer maand, des namiddags te 4 uren, voorloopig wordt gesloten, weshalve de militieplichtigen, die in het jaar 1857 zijn geboren en zich nog niet hebben doen inschrijven, worden aangemaand om zulks alsnog vóór dien tijd te doen, waartoe ter gemeente-secretarie alhier dage lijks, met uitzondering van den Zondag, op de gewone uren gelegenheid is; terwijl zij, die ver zuimen de inschrijving vóór het hierboven genoemde tijdstip te doen plaats hebben, vervallen in eene boete van f 25 tot 100. Middelburg, den 24™ Januari 1876. De burgemeester en wethouders voornoemd, (Get.) SCHOEEE. De secretaris, (Get.) G. N. DE STOPPELAAE. De burgemeester en wethouders van Middelburg, gelet op art. 4 der verordening op de brand weer in deze gemeente, houdende, dat alle man nelijke ingezetenen van 35 tot 50 jaren, die niet vallen in de daarbij vermelde uitzonderingen, en uit dien hoofde later zullen worden vrijgesteld, na voorafgaande loting verplicht kunnen worden bij de brandweer dienst te doen; Vr ij naar het Engélsch.) Een van de eerste dingen, welke ik bij mijne aankomst in Engeland mij voorstelde te zullen doen, was het brengen van een bezoek in de kathedraal van St. Paul. Hoe het echter kwam weet ik zelf niet, maar de zes maanden van mijn voorgenomen verblijf waren reeds bijna achter den rug, mijne zaken waren afgedaan en ik maakte mij gereed om de terugreis naar Australië weder te aanvaarden, zonder dat ik nog een voet in de (mag ik, in mijne hoedanigheid van kolonist, ook zeggen onze?) hoofdkerk gezet had. Ik begreep evenwel dat het eene onmogelijkheid was mijne bloedverwanten en vrienden terug te zien en bun te moeten vertellen dat ik St. Paul niet gezien had. Eeeds ontelbare malen dus had ik plannen gemaakt om er heen te gaan, doch altijd was er het een of ander tusschenbeide gekomen, en zoodoende was nu de laatste dag van mijn verblijf reeds aangebroken, zonder dat ik den pelgrims- noodigen mitsdien alle mannelijke ingezetenen dezer gemeente uit, die op den eersten Januari dezes jaars hun 36" jaar zijn ingetreden (hoedani- gen zijn alle ingezetenen geboren in het jaar 18 "v- alsmede diegenen welkehun 50e jaar niet vol eindigd hebbende, sedert de laatste inschrijving in deze gemeente zijn komen inwonenom zich in de maand Februari aanstaandedes Woensdags en Zaterdags, des morgens van tien tot twee urenter gemeente-secretarie in de daartoe aange legde registers voor den dienst bij de brandweer te doen inschrijven; zullende zij die deze aangift verzuimenacbtervolgens art. 5 van voor noemde verordeningambtshalve worden inge schreven enonverminderd de boetezonder loting in dienst worden gesteld. En is hiervan afkondiging geschied waar bet behoortop heden den 24 Januari 1876. De burgemeester en wethouders voornoemd, (Get.) SCHOEEE. De secretaris, (Get.) G. N. DE STOPPELAAE. NATIONALE MILITIE. De burgemeester en wethouders van Middelburg, Gelet op art. 26 der wet van den 19 Augustus 1861 (Staatsblad n° 72); brengen bij deze ter kennis van belanghebbenden; dat het register van de in het vorige jaar voor de nationale militie ingeschrevenenbenevens de daaruit opgemaakte alphabetische lijst, voor elk op de secretarie ter lezing zullen nederliggen van den 24™ tot den 31™ Januari; dat tegen register en lijstbinnen den tijd der nederliggingbezwaren kunnen worden ingebracht bij den commissaris des konings in de provincie, door middel van een door de noodige bewijsstuk ken gestaafd verzoekschrift op ongezegeld papier, onderteekend door hem die ze inbrengtwelk ver zoekschrift zal moeten worden overgebracht bij den burgemeester tegen bewijs van ontvang. Middelburg, den 24™ Januari 1876. De burgemeester en wethouders voornoemd, (Get.) SCHOEEE. De secretaris, (Get.) G. N. DE STOPPELAAE. Op het verzoek der Coöperatieve voorschotver- eeniging en spaarbank alhier om als rechtspersoon erkend te wordenheeft de minister van justitie bij aanschrijving van den 20™ dezer, met terug zending van het verzoekschrift, het volgende ge antwoord: „Tot mijn leedwezen kon ik Z. M. den koning tocht volbracht had. Den laatsten dag had ik echter met opzet vrij gehouden, teneinde dan toch ten slotte het lang uitgestelde bezoek te kunnen brengen. Maar vóórdat ik dien morgen nog uit mijn bed was, kwam een telegram mij al vertellen dat ik noodzakelijk nog even per spoor een uitstap buiten de stad moest gaan doen, ten einde een vrij belangrijke zaak uit do wereld te helpen, en het was ruim acht uren in den avond vóórdat ik te Londen terugkwam. Den volgenden morgen moest ik zeer vroegtijdig op reis, ten einde bij tijds voor de Indische mail te Brindisi aan te komen, en het scheen dus wel door het noodlot besloten te zijn dat ik mijne laatste kans om St. Paul te zien zon moeten opgeven. Toch besloot ik een poging te doenhet kon zijn dat de kerk nog open was; het was midden in den zomer en de dagen waren dus op hun langst, en een hardloopend paard met een handigen huur koetsier, zoo die twee te. vinden waren, zou mij er misschien nog bij tijds kunnen brengen. Toen ik uit den cab sprong en van de straat tegen het reuzengebouw oraag, sloeg de klok negen. De zon was ondergegaan, maar hoog in de lucht staken de gouden bol en het kruis op den top des torens nog tegen de roodgekleurde wolken af. Het gebeele benedengedeelte van het gebouw was in schaduw gehuld en leek door de dikke laag roet en rook, die er aan vastgekleefd was, nog zwarter; maar de bovenverdieping welke vrij van huizen en schoorsteenen en door wind en regen schoon- gehouden was, werd door den weerschijn der wol- niet adviseeren tot eene gunstige beschikking op voormeld verzoekvermits ik van oordeel ben dat ene coöperatieve eredietvereeniging niet is eene vereeniging van personenbedoeld bij art. 5 der wet van 22 April 1855, Stbl. n° 32, (de wet tot regeling van het recht van vereeniging en verga dering), maar veeleer is te beschouwen als eene vennootschapwaarop volgens art. 14 dier wet hare bepalingen niet van toepassing zijn." De minister van Lijnden is dus dezelfde leer toegedaan als zijn voorganger de heer de Yries, die bij aanschrijving van 10 Januari 1874 wei gerde eene coöperatieve credietvereeniging te erkennen. „De bepaling dat jaarlijks onder de leden eene verdeeling van haten plaats heeft, schreef de minister de Yries, geeft aan de ver eeniging het karakter eener maatschap, waarbij het behalen van winst op den voorgrond staat." Op zoodanige maatschap nu is, volgens artikel 14, de wet niet van toepassing. Yoor de vereenigingen is het antwoord van den minister van Lijnden verre van bemoedigend. Het blijkt toch nu dat aan dezen bewindsman ten onrechte het gevoelen werd toegeschreven (o. a. door m'. S. van Houten in het December-nommer der „Vragen des Tijds") als zoude de wet op het recht van vereeniging en vergadering wèl op de coöperatieve winkel- en voorschotvereenigingen toepasselijk geacht kunnen wordendewijl deze vereenigingen in art. 14 niet met name worden uitgesloten. De minister sluit zich in tegendeel thans, veel stelliger dan in de memorie van toe lichting tot het wetsontwerp betrekkelijk de „ven nootschappen met veranderlijk kapitaal" geschiedde, aan bij deze wetsuitlegging van zijn voorganger. Er bestaat dus in 't geheel geen kans dat de minister weder tot de erkenning der voorschot- of winkelvereenigingen zal overgaan. Evenmin schijnt de minister er aan te denken om, gelijk de heer van Houten in zijn boven aangehaald tijdschrift-artikel aan de hand deed, door een ontwerp tot aanvul ling der wet op het recht van vereeniging en vergadering, voor de verschillende coöperatieve vereenigingen tijdelijk eene deur open te zetten, om tot erkenning harer rechtspersoonlijkheid te geraken. Had de minister toeh dat voornemen gehad, dan zon bij er waarschijnlijk in zijn ant- w oord aan de Middelburgsche vereeniging op gezinspeeld hebben. Kans op aanneming van het bij de tweede kamer aanhangige wetsontwerp schijnt eindelijk ook niet te bestaan. Dat ont werp gaat, volgens den heer van Houten, uit van de onjuiste stelling dat de coöperatieve vereenigin gen zijn vereenigingen van kapitalen, terwijl hun karakter in de eerste en voornaamste plaats dat is eener vereeniging van personen. Deze schrijver ontraadt daarom de aanneming van het wetsont- ken in een gouden gloed gehuld en teekende zich scherp en helder op den achtergrond des hemels. Het gewoel van den dag had opgehouden, slechts weinige voetgangers en nu en dan een enkele cab kwamen voorbij, de pakhuizen en de groote win kels waren gesloten, het was alsof de stad in slaap gevallen was, en ook St. Paul was aan alle kanten gesloten en scheen uitgestorven. Ik begon hang te worden dat ik er niet meer van zon zien dan den buitenkant. Terwijl ik naar het kolossale koepeldak opzag bemerkte ik rondom het gouden kruis en den bol een soort van netwerkalsof het een spinneweb wasen ik zag menscbenzoo groot alsof het vliegjes warenzich langs de dunne draadjes be wegen. Ik begreep dat het zware stellingen en kabeltouwen moesten wezenmaar van de straat leken ze zoo fijn als rag. Ik schepte hieruit ech ter weder moed en begon eene wandeling rondom het gebouw, in de hoop van nog een geopenden ingang te vinden. De ijzeren poorten en deuren waren echter alle gesloten en de hoofdkerk scheen even ontoegankelijk als oen steile rots. Ik zag niets dat op eene kosterswoning of op eene pas torie geleek, anders had ik daar wel aangeklopt, en in een klein winkeltjewaar ik vroeg op welke manier men in de kerk kon komen, wisten de lieden evenveel van St. Paul als van onze eigen kerk in Port Adelaide. Ik was op het punt de zaak op te geven en stond aan het uiteinde van het zuidelijk transept gedachteloos naar het fraaie, half cirkelvormige portaal, met zijne slanke ko- werp, dewijl eene verkeerde regeling, bij ons te lande vooral, eene betere gewoonlijk jaren lang in den weg staat. Andere schrijvers daarentegen, onder deze ook de redactie van de „Juridische Spectator" en, naar het schijnt, ook de coöperatie commissie, zouden het ontwerp aangenomen willen zien, dewijl het, ofschoon op onjuiste grond slagen gebaseerd, niettemin een beteren toestand scheppen zal dan de tegenwoordige regelloosheid. Letten wij echter op het uitgebracht voorloopig verslag der tweede kamer, dan moeten wij, met de wetenschap dat de heer van Houten er zich niet mede vereeaigt, de kansen op aanneming van het wetsontwerp als zeer twijfelachtig beschouwen. Voor de coöperatieve vereenigingen is dus geen uitkomst te zien. Ons dankt dat, indien de tweede kamer zich met de zienswij ze van den heer van Houten vereenigt en zij de zaak niet regelen wil op de wijze als door de regeering wordt voorgesteld, op haar de dringende plicht rust om doormiddel, van een aftder wetsvoorstel^ aan te wijzen op welke manier zij wèl gezind is een einde te maken aan den tegenwoordigen toestand, waarvan de onhoud baarheid door niemand weersproken wordt. Volledigheidshalve voegen wij hier nog bij dat de heer van Houten, in zijn meer aangehaald op stel, ook het begrip bestrijdt als zouden de winkel en voorschotvereenigingen het behalen van „winst" ten doel hebben. Hare bestemming is niet geld te verdienen, maar om het geld, dat anders in de zakken van anderen, van winkeliers, kassiers enz. zou vloeien, voor hare eigene leden te behouden. Zij dienen dus, evenals de concurrentie, meer tot het vernietigen van winst dan tot het scheppen daarvan. Met de productie-vereenigingen is het een ander geval en daarom is de heer van Houten dan ook van oordeel dat deze aan andere wets bepalingen dan de consumtie-vereenigingen moeten onderworpen worden. Sedert gisteren is de dienst der spoorbooten. van Eotterdam naar het Mallegat op de Maas hervat. De ligplaats der stoomboot te Eotterdam i8 voorloopig aan de Koningsbrug. Door den minister van binnenlandsche zaken zal aan de tweede kamer eene opnieuw gewijzigde kiestabel worden ingediendgegrond op de bevolking des rijks, op 31 December 1875. Het cijfer daarvan zou dan eene vermeerdering van het getal leden der tweede kamer met vier mede brengen. Het weekbland Pro Patria zegtnaar aanleiding der benoeming van het hoofdbestuur vaï het anti- dienstvervangingbond dat „het aldus samenge stelde hoofdbestuur zal fungeerentotdat een al- lommen en hooge trappen te kijken. Het was nog niet in mij opgekomen dat er in de kerk zelf iemand zon kunnen wonen; ik meende even goed naar gemeubeleerde kamers in de Catacomben of naar een zomerverblijf in de Pyramiden te kunnen zoeken. Maar op eens zag ik, in den hoek die door het schip van de kerk met de Westzijde van het transept gevormd werd een venster, waardoor het flauwe licht eener brandende kaars naar buiten scheen. Naderbij komende en door het rasterwerk heenziende, zag ik een vogelkooi in het venster en eenige bloempotten in het kozijn staan. Er scheen zich iemand in het vertrek te bewegen en een oogenblik later plaatste een oud man met grijze haren zich nabij het venster en begon te schrijven. Kon ik het zoover brengen dat hij mij zag, dan zou hij misschien medelijden met mij hebben en mij binnenlaten. Maar het was niet waarschijn lijk dat bij mij zien kon, daar hij uit het verlichte vertrek naar het schemerlicht daar buiten zag. Ik dacht er over om met een steentje naar het venster te gooien, maar het was tamelijk ver, ik liep gevaar een glas te breken en door de politie opgepakt te worden. Met mijne vingers in den mond deed ik eenige keeren een schril gefluit hooren; ik beproefde zelfs een paar van de geluiden, waar mede wij gewoon zijn op de prairieën in Australië elkander aan te roepen; maar het een had al even weinig uitwerking als het ander en de oude man bleef onbeweeglijk. Weder begon ik den moed te verliezen en er over te denben om naar

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1876 | | pagina 1