N°. 4.
1876.
119e Jaargang.
Woensdag
5 Januari.
Dit blad verschijnt dagelijks,
met uitzondering van Zon- en Feestdagen.
Prijs per 3/m. franco 3,50.
Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent.
Advertentiên: 20 Cent per regel.
Geboorte- Trouw- Doodberichten enz.van 1—7 regels 1,50
iedere regel meer 0,20.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
Middelburg, 4 Januari.
Het Oude en het Nieuwe Jaar.
FEUILLETOT7.
Eene Amerikaansche gelukzoekster
in Rusland.
HUM.
nt
ui.
De toestand van het Duitsche rijk is bij het
einde van 1875 ongeveer dezelfde als bij het
begin des jaarswaaruit volgt dat in de twaalf
verloopen maanden weinig bijzonders is voor
gevallen. Gelooft men de officieuse Berlijner
pers, dan begint, in den strijd tusschen den
staat en het ultramontanismede wederstand
der bisschoppen te verzwakkenhetgeen echter
niet belet dat schier dagelijks nieuwe berichten
van gevangen gezette kerkhoofden tot ons
komen. Zeker is het, dat indien aan den eenen
kant de bisschoppen er niet in geslaagd zijn
de bevolking en zelfs de lagere geestelijkheid,
tot een algemeen verzet over te halen, indien
daarenboven het ultramontanisme in Beieren,
waar het zich met zijne kamer-meerderheid
van twee stemmen oppermachtig waande,
eene stellige nederlaag geleden heeft, Prins
Bismarck van den anderen kant niet de minste
kans heeft om aan het hoofd van het vereenigd
Europa een kruistocht tegen Rome te zullen
ondernemen. Italië is beleefd en voorkomend,
gelijk aan een jeugdigen bondgenoot van het
machtige keizerrijk past; het onthaalt keizer
Wilhelm en zijn kanselier op vuurpijlen en
illuminatiënop ridderkruisen en koninklijke
portretten; het verheft zijn minister-resident
te Berlijn tot den rang van gezant; maal
ais men over Rome begintdan mompelt
de minister-president Minghetti met zijn fij
nen Italiaanschen glimlach che va piano, va
sano (zachtjes aan, zoetjes doet geen beenen
breken) en koning Victor Emmanuel denkt
bij zich zeiven dat Pius IXde Italiaan-
sche paus, het met hem, den Italiaanschen
koning en den trouwen zoon der kerk, licht
beter eens zal kunnen worden dan met de ruwe
mannen te Berlijnmet hun groote sabels en
punthe.' Graaf Andrassyde Oostenrijksche
premier, is op het punt van Meiwetten voor
zijn intimen vriend Bismarck niet toeganke-
4.
Het Fransch van verre gevolgd).
HOOFDSTUK IV.
HET GEMASKEBD BAL. IK LEEB DEIT
GBOOTVOEST KENXEN.
Op die wijze gingen drie weken in onafgebro-
kene feesten voorbijik was half dood van
vermoeidheid.
Op een Zondag avond ging ik te 8 uren naar
bedvast van plan mijne deur voor iedereen
gesloten te houden en een wijzertje rond te
slapen, doch men heeft de omstandigheden niet
in zijne macht.
Er was een gemaskerd bal in de Opera,
waarvoor ik verscheidene uitnoodigingen had
ontvangenik had ze echter alle afgeslagenom
eens naar hartelust te kunnen uitslapen.
Tot middernacht genoot ik dus de zoete rust
van den slaap, maar werd toen wakker, zonder
opnieuw tot rust te kunnen komen.
lijker dan Minghetti. Uit Engeland komen
betuigingen van instemming, maar van
gewezen ministers!
In den rijksdag bestaat nog altijd tusschen
den rijkskanselier en de nationaal-liberalen de
roerendste overeenstemming, omdat zij elkan
der niet missen kunnen. De nationaal-libera
len blijven wat zij sedert 1866 steeds waren,
mannen met twee zielen, zwei-Seelen Manner
bekwaam, welsprekend, liberaal, ijverend voor
alle vrijheden, maar den „ijzeren prins" door dik
en dun volgend, ter wille eerst van de Duitsche
eenheidlater van den Cultur-Kampf. Men kib
belt wat over en wederover nieuwe belastin
gen, (het groote rijk heeft zoo geweldig veel
noodig!) over caoutchouc-artikelen, die de re
geering in het strafwetboek wil binnensmok
kelen, maar wordt het ten slotte toch altijd
eens over die punten, waar Bismarck voor het
oogenblik zijn zinnen op gezet heeft. De an
deren zijn hem onverschillig, of bewaart hij
voor een volgend jaar.
Een punt is erwaaromtrent officieuse,
onafhankelijke en reichsfeindliche Duitsche
bladen hetzelfde lied doen hooren, namelijk dat
de maatschappelijke toestand van het groote
vaderland ongezond is. Het zal steeds een dei-
merkwaardigste verschijnselen blijvendie ooit
in de geschiedenis zijn voorgekomen, dat van
twee groote natiën van onzen tijd, die elkan
der in een reuzenstrijd hebben bevochten, de
eene heeft overwonnen, gewesten veroverd,
schatten baar geld gekregen, zijne eenheid
voltooiden na den oorlog over ellende klaagt;
terwijl de andere, uitgeput door belastingen,
vernederd, door een burgeroorlog op de grens
der vernietiging gebracht, ten slotte nog door
vreeselijke overstroomingen geteisterd, over
zijne herlevende welvaart juicht. Nog gis
teren meldden de Parijsche bladen dat de
winkeliers over de inkoopen op den nieuw
jaarsdag zoo uiterst tevreden zijn. Onver
beterlijke farceurs als ze zijn, voegden zij
er bij dat men dien kooplust voor een goed
deel dankt aan den eindelijken, lang gewensch-
ten dood der nationale vergadering! Na het
Kerstfeest, de groote koopdag in Duitschland,
deden de Berlijnsche bladen andere jammer
klachten hooren!
Over Oostenrijk heen, springen wij in Turkije,
wat eigenlijk geen sprong is. Heeft niet Bis
marck al voor jaren gezegd dat in het Oosten
Het was te laat om mijne vrienden te gaan
opzoeken. Niet wetende wat te doen stond ik
op, om licht te maken en een boek te nemen,
dat mij kon helpen om mijn afgebroken slaap
weder voort te zetten.
Bij die werktuigelijke bewegingen viel mijn
oog- op een invitatie-biljet voor het bal masqué.
Dadelijk besloot ik mijne kamenier te wekken,
om mij dóór haar daarheen te doen vergezellen.
Slaapdronken gaf zij mij antwoorddoch in
weerwil van eenige tegenwerpingenstond zij op
toen zij mijn plan hoorde en kleedde zich aan,
waarna wij met ons beiden op weg gingen.
Naar mijn gevoelen zijn de gemaskerde bals,
die in de opera te St. Petersburg gegeven
worden, de schitterendste van de wereld. Daar
heeft men geen verwarring, geen twisten, geen
ongepast gedruischalles gaat er met hetzelfde
decorum toe, als op een bal ten hove.
Er was nog slechts weinig publiek. Half spot
tend, half misnoegd, zeide mijne kamenier bij
'tbinnentreden: 't Was wel de moeite waard
Houd uw mond en ga zitten, zeide ik; ik
zal eens zien wie er zijn.
Ik wandelde een eind de zaal rond en kreeg weldra
een groep officieren in 'toog, die ik kende. Bij
hen zag ik een zeer jong man, rijziger van ge
stalte dan de anderendien ik hier voor 't eerst zag.
Ik naderde en knoopte een praatje met mijne
vrienden aan, die mij dadelijk aan mijn accent
herkendenofschoon ik gemaskerd waszooals
men op de bals in de opera moet wezen.
de ware bestemming van het Oester-reich ge
legen is? Er zou dan ook uit de brokstukken
wju het Turksehe rijk zulk een fraaien lap voor
de lappen-deken der Oostenrijkscli-Hongaarsche -
Czechische - Slavische-Poolsche-Dalmatische mo
narchie te knippen zijn, als de Russische
buurmande derde in den hartverheffenden
driekeizersbonder maar niet was.
Daar echter gezegde buurman er wèl is,
komt van het gezegde uitknippen vooreerst
niets. Wat den buurman zeiven betreft, zijne
bedoelingen zijn vooralsnog raadselachtig. Geen
oogenblik mag aangenomen worden dat een
nazaat van Peter den Groote vergeten zou, dat
als zuidelijke grens aan zijn rijk de Hellespont
is aangewezen, en dat millioenen zijner geloofs-
genooten het oogenblik verbeiden, waarop in
de Sophia-kei'k te Konstantinopel het Grieksche
kruis de Mahomedaansche halve maan ver
dreven zal hebben. Maar Alexander II schijnt
zijn tijd nog niet gekomen te achten. Is het
omdat hij de vaderlijke vriendschap van zijn
oom en bondgenoot, denDuitschenkeizer, niet
ten volle vertrouwt?
Wat hiervan zij, de drie keizers bepalen
zich tot het eischen der noodzakelijke hervor
mingen voor de aan hunne staten grenzende
opgestane provinciën van het Turksehe rijk.
De sultan van zijn kant belooft nog meer dan
van hem gevraagd wordt. Daarentegen ver
langen de keizers waarborgen dat zijne toe
zeggingen niet, als met de schoone beloften
van 1856 het geval is geweest, eene doode
letter zullen blijven. Hiervan wil de Groote
Heer weder niet hooren dieevenals de Neder-
landsche minister van buitenlandsche zaken
voor weinige dagen, denkt„Om goede vrienden
te blijven, is het best dat ieder baas blijft in
zijn eigen huis"; maar het hem niet nazegt,
dewijl hij weet dat voor zijn „eigen huis"
ongeveer een half dozijn liefhebbers gevonden
worden. Het Oostersche vraagstuk, dat in het
begin van 1875 sluimerde, blijft dus bij het
einde van het jaar een raadsel, waarvan nie
mand de ontknooping kan voorzien.
Steken wij nog even den Oceaan over, dan
zien wij de republiek der Vereenigde Staten
zich gereed maken om in het jaardat aan
gebroken is, het feest van haar honderdjarig
bestaan met grooten luister en met eene wereld
tentoonstelling te vieren. President Grant
heeft in zijne laatste boodschap herinnerd dat
Verscheidene dier heeren boden mij den arm
aan. Neen, zeide ik, ditmaal niet, ik ken
u reeds, maar ik zal den arm van dezen knappen
jongman nemen, die mij onbekend is.
Beleefd gaf hij mij den arm. Wegens zijne
hooge gestalte moest hij bukken om tegen mij te
spreken, waarbij hij door zijn lorgnet onder mijn
masker trachtte te gluren.
Ik spreek niet gemakkelijk Engelsch,
zeide hij.
Dat komt er niet op aangaf ik ten ant
woord ik ken Franschen ik zal voor ons beiden
praten.
Hij vroeg mij of ik reeds lang in Rusland was,
of ik er veel menschen kende, en of ik den keizer
of de grootvorsten gezien had. Ik moest dit ont
kennend beantwoorden, maar voegde er bij, dat
ik, even als elke Amerikaansche dame, van be
geerte brandde om alles te zien wat tot het kei
zerlijke huis behoorde.
Weet gij wie ik ben, ma petite? vroeg hij.
Neen, zeide ik, maar gij zijt jong en knap,
gij zijt ritmeester bij de garde te paard, en gij
moet adjudant van den keizer wezen want gij
draagt er de nestels van.
Hij stond verbaasd over mijne grondige kennis van
de uniformen. Gij moet met de militairen wel inge
nomen zijnsprak hijen ik verwonder mij dat
gij er zooveel van weet. Ja, ik ben adjudant
van den keizermijn vader was een rijk koopman
te Moskou, die enorme sommen voor den Krim-
oorlog heeft gegeven; uit erkentelijkheid daarvoor
hij voor de laatste maal als hoofd van het
uitvoerend gezSg het woord voerde. Van
eene verkiezing ten derdemaal schijnt voor
hem geen sprake meer te wezen. Bij het
schitterend tafereel, dat de president van den
toestand der republiek ophing, werden de
schaduwzijden, onder welke vooral de schan
delijke knoeierijen onder de hoogste ambtenaren
van het gemeenebest als een invretende kanker
op den voorgrond treden, bescheidenlijk ver
zwegen. Daarentegen kondigde hij de ver
schijning van den Cultur-Kampf op Amerika's
bodem aan. De kerkelijke goederen, die vrij
van belasting zijn, werden in 1850 op eene
waarde van 83 millioen dollars geschat. Thans
bedragen zij eens zooveel en in 1890 berekent
men dat hun waarde verdriedubbeld zal zijn.
Wat de scholen betreft, drong de president aan
op de oprichting van openbaro scholen voor het
lager onderwijs, waar zoomin eenig godsdienstig
als eenig anti-godsdienstig onderricht gegeven
mag worden, met strikt verbod om, onder
welk voorwendsel ook, eenigen staats- Qf ge
meentelijken onderstand te verleenen aan eene
school waar het godsdienstig onderwijs niet
uitgesloten is. De verschrikkelijke toestand
van Nederland, waar de Standaard zulke roe
rende artikelen over schreef, schijnt dus voor
generaal Grant een ideaal te zijn.
„In eene republiek, zeide de president
bij deze gelegenheid, waar alle burgers
voor de wet gelijk staan, is het van het hoog
ste belang dat ieder verstandig en ontwikkeld
genoeg zij om de beteekenis der stem te be
grijpen, welke hij bij verschillende gelegen
heden moet uitbrengen. Eene kudde onwe
tenden is niet in staat om langen tijd weerstand
te bieden aan de inblazingen van een klein
aantal goed onderwezen liedenonverschillig
of deze aangevoerd worden door volksleiders
of door priesters."
De president vestigde daarom de aandacht
der wetgevende macht op deze puntenoprich
ting van godsdienstlooze staatsscholen; belas
ting op de goederen in de doode hand; vol
strekte scheiding van kerk en staat; ontzeg
ging van het stemrecht, te beginnen in 1890,
aan allen die niet lezen en schrijven kunnen,
en dus indirect leerplicht.
NVoorwaar, Eduard Lasker had gelijk, toen
hij zeide dat deze laatste bezig is haar reis
over de wereld te maken
heeft de keizer mij tot zijn adjudant benoemd.
Wat mij betreft, ik ben arm of het verschilt niet
veel, want ik heb mijne geheele fortuin al
feestvierend met mooie vrouwen doorgebracht.
Ik schaterde het van lachen uit en antwoordde met
eenige aardigheden, die hom schenen te bevallen.
Wij wandelden aldus wel een uur rond. Ik ver
telde hem alles wat mij voor den geest kwam,
liet mij afkeurend over het despotismus uit en
stelde alles van eene belachelijke zijde voor.
Eindelijk vroeg hij mij of ik niet vermoeid was
en geen begeerte zou hebben om eens te gaan
zitten.
Gaarne, antwoordde ik en trok hem mede
naar de banken, waar ook andere bezoekers van
het bal zaten.
Neen, hier niet, hernam hij; ik heb daar
boven eene loge; laat ons daarheen gaan.
Mijn cavalier ging met mij de coulissen door en
toen merkte ik voor 'teerst op, dat iedereen hem
eerbiedig groette.
Nadat wij eenige trappen waren opgegaandeed
een met goud gegalonneerd lakei eene deur voor
ons open en trad ik een salon binnen, waar op
het karmozijnkleurig behangsel hier en daar de
dubbele adelaar was aangebracht.
Ik behoef niet te zeggen dat ik ontstelde, want
ik was nu zeker dat ik een der grootvorsten voor
mij had.
Hij nam mij zachtkens bij de hand en leidde
mij naar eene sopha, terwijl hij mij verlof vroeg
om te rooken. Toen bij zijn sigarenkoker uit-