N°. 3. 119e Jaargang. 1876. Dinsdag 4 Januari. Dit blad verschijnt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen. Prijs per 3/m. franco 3,50. Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent. Advertentiën20 Cent per regel. Geboorte- Trouw- Doodberichten enz.: van 1—7 regels ƒ1,50; iedere regel meer 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. Middelburg, 3 Januari. Het Oude en het Nieuwe Jaar. FEXJI3LiH,ETOTsr- Eene Amerikaansche gelukzoekster in Rusland. MIDDELRU COURANT. XI. Te spreken van „tijdperken van overgang", wanneer van Engeland de rede isis eigenlijk in dubbelen zin eene onjuistheid. Immers is in de geschiedenis van dat land geen enkele jarenreeks aan te wijzen, waarin geen ge wichtige hervormingen voorbereid werden, en bestaat het geheim van Engeland's grootheid juist daarin, dat de „overgang" er steeds-voor uitgang is en deze immer plaats heeft door geleidelijke ontwikkeling. Mihisteriën komen en gaan, maar van teruggang is geen sprake en dikwijls zijn het de bewindslieden van het behoud, die in andere landen zich tot reactie zouden geroepen voelen, door wie in het Vereenigd Koninkrijk de meest beslissende stappen op den weg van den vooruitgang gedaan worden. Het ministerieDisraeli is in 1875 zacht- kens zijn weg gegaan, somtijds zijn eigen in gevingen volgende, soms ook door de publieke opinie met een krachtigen duw herinnerd ln welke richting, naar EngelsChe traditie, het waar „behoud" gelegen is. Toen de eerste minister zich met eenige geestigheden van de Plimsoll-wet wilde afmaken en haar voorsteller, in zijne onstuimige menschenliefde, alle regelen van het parlementair decorum uit het oog ver loor, besliste de openbare meening dat het recht aan Plimsoll's kant was, al schoot hij ook tekort in fijne manieren. De eerste mi nister boog het hoofd en op het oogenblikkan men op de Engelsche schepen in onze havens het Plimsoll's merk zien, aantoonende tot wel ken diepgang het vaartuig beladen mag worden, zonder dat het leven der schepelingen in ge vaar gebracht wordt. Toen de lords der ad miraliteit in hunne wijsheid bepaald hadden dat vluchtende slaven op Engelsche oorlogsche pen behoorden te worden afgewezen, liet de diepe stem des volks zich hooren en herinnerde 3. (IIet Framch van .verre gevolgd). HOOFDSTUK III, DE GULDEK JEUGD. DE ZIGEUNERS. HET RESTAURANT VAN DORROTS. Ik trof er een aantal knappe jongelieden aan, de zonen dergenen waarmede ik reeds kennis had gemaakt. Er ging een groote kruik met Cham pagne, alsmede ijs en sinaasappelen rond, waar van iedereen gebruikte of zich althans zoo hield, de heeren spraken mij in het Engelsch, Fransch en Duitsch aan, waarop ik het weinige Russisch luchtte dat ik kende; ik behoef wel niet te zeg gen hoe verbaasd zij opkeken. Na eenige minuten kwam een bediende berichten, dat de troika op ons stond te wachten. Eenmaal gezeten, was het mij verder onverschillig waar ik heenging; bij prachtig maanlicht en felle koude vlogen wij over de sneeuw; de paarden galoppeerden alsof zij op hol warende jonge officieren en mijne den lords dat onder Albion's vlag geen men- schelijk wezen slaaf genoemd mag .worden* De lords zwichtten en trokken hun voor- sobriften in. Sedert dat oogenblik is de anti quiteit, welke men den hoard of admiralty noemt, en die naar de overtuiging van vele Engelschen slechts dient om de kostelijkste oorlogschepen door onbekwame bevelhebbers in den- grond te doen loopenhaar ondergang weder een weinig meer nabij gekomen. Inmiddels zijn de groote hervormingen, die" binnen korter of langer tijd aan de beurt lig* gen, reeds met den vinger aan te wijzen. De leerplicht vindt onder de ministers van het behoud zijne verdedigers. De overtuiging wint dagelijks meer veld dat Engeland's grootheid en bestaan gemoeid zijn met eene hervorming van het grondbezit, opdat aan de millioenen, die op een bodem levenvan welken zij nim mer een vierkanten duim oppervlakte hun eigendom zullen mogen noemen, gelegenheid worde gegeven tot het verkrijgen van land bezit. 's Lands weerbaarheid, een teer punt voor Engelschen, die altijd beducht zijn om door ^een krachtig leger de uitvoerende macht te sterk te maken, heeft in het afgeloopene jaar eene belangrijke schrede vooiuit gedaan, door de verdeeling van het geheele grondge bied des rijks in acht groote militaire afdeelin- gen. Nog onder het ministerie-Gladstonein 1873, werden daartoe de eerste stappen ge daan. Aan al de verschillende strijdkrachten des lands, uit vier groote bestanddeelenhet staande leger, de reserve, de militie en de vrijwilligerskorpsen samengesteldis thans haar werkzaamheid en standplaats bij eene mobiel verklaring aangewezen. Deze voorschriften ondergaan geen wijziging bij verwisseling der garnizoenenmaar blijven steeds in de militaire afdeelingwaarop zij betrekking hebbenonge wijzigd, zoodat ieder legerkorps in zijn eigen afdeeling zich vertrouwd kan maken met de daar geldende bepalingen, en de offieieren ook de voorschriften, in andere afdeelingen van kracht, kunnen bestudeeren. De sterkte der acht legerkorpsen bedraagt, behalve 50,000 man vrijwilligers voor de kust verdediging, op het papier 289,826 man, 84,680 paarden en 720 kanonnen, waarvan 72,456 man geregelde troepen met 180 kanonnen ieder oogenblik beschikbaar zijn. Aan deze leger- nieuwe vriendin praatten of zongen en soms hoorde men daartusschenin een pijnlijken kreet, wanneer namelijk de rossen een stuk ijs of bevroren sneeuw tegen ons gezicht slingerden. De heeren behandelden mij met de grootste wellevendheid en vertelden mij, dat wij naar Dorrots gingen, om de Zigeuners te hooren. Ik wist niet waar het restaurant van Dorrots stond, maar ik brandde van nieuwsgierigheid om die vermaarde Zigeuners te zien, waarvan ik reeds zoo dikwijls had hooren spreken. Eindelijk stonden wij voor de deur. Ik was mijne verwondering geeu meester, want het had er veel van alsof ik uit de poolstreken in de tropische gewesten overging. Het restaurant was tot een wintertuin ingericht, Uit de troika stappende, zeide men aan sneeuw en ijs vaarwel, om te midden van palmen, buiten- landsche gewassen en springende fonteinen te verwijlen. De lucht was vervuld met welriekende geuren en eene sterke hitte heerschte alom. Langs de zijden der zaal waren liefelijke grotjes aange bracht, waarin vroolijke bezoekers zaten te zingen of te drinken. Bij dit alles voege men den glans van de Chineesche lantarens en gasvlammen, die met grooten smaak en zeer evenredig tusschen de bloemen en planten geplaatst waren, en men zal moeten erkennen dat het hier een tooverpaleis mocht heeten. Wij namen alles in bijzonderheden op en kwamen eindelijk in eene groote zaal waar wij zouden soupeeren. maeht zal dus een vijand, die er in slagen mocht de Britsche vloot te overwinnen of te oni.vijken, het hoofd hebben te bieden. Onge- tvijieid hebben ook deze strijdkrachten haar gebreken, gelijk de veelvuldige desertiën en het voortdurend inkompleet van soldaten en onderofficieren aantoonen; doch de hervormin gen, in dit opzicht vereischt, zullen niet uit blijven wanneer de natie eenmaal van de nood zakelijkheid daarvan overtuigd is. De hertog van Cambridge, neef der koningin, wien als opperbevelhebber des legers eene werkzaamheid is opgedragen meer naast dan onder den minis ter van oorlog, laat, in het besef der verant woordelijkheid die bij een mogelijken oorlog op hem rusten zou, niets onbeproefd om de natie tot de erkentenis harer verplichtingen tegenover het leger te brengen. Inmiddels kan niet ontkend wordendat de verdedigbaarheid des lands, door de nu voltooide regeling aan merkelijk verhoogd is. „Weet gij zoo moet prins Bismarck in 1862 gezegd hebben in een dier zeer ver trouwelijke gesprekkenwaarin deze staatsman schijnbaar alles uitspreekt wat hem op het hart ligt en die altijdmen weet niet hoeonder het publiek bekend worden- „Weet gij, sedert wanneer ik Engeland in mijne staatkun dige berekeningen niet meer in tel breng Sedert het oogenblik waarop dat rijk uit eigen beweging van de Ionische eilanden afstand heeft gedaan. Eene mogendheid die ophoudt te nemen en begint af te gevenis eene mo gendheid die hare rol heeft afgespeeld." Onverschillig of deze boutade al dan niet van den Duitschen rijkskanselier afkomstig is, geeft zij vrij juist een begrip weder, dat in onzen tijd van buitengewone bewapening der volken ongetwijfeld in de hersenen van menig bewoner van Europa heeft post gevathet begrip namelijk, dat het aanzien eener mo gendheid berekend moet worden naar de mate van stoffelijk gewelddie zij in staat is uit te oefenen. Toch zouden wij denken dat Bis marck ongelijk heeft gehad of lieverdaar wij niet zeer gemakkelijk aan lompe vergis singen van den grondlegger der Duitsche een heid geloof slaan, dat hij de aangehaalde woorden niet, of niet in dien zin, gebezigd heeft. De macht en grootheid van Groot-Brittannië althanshet aanzien dat het Vereenigd Ko ninkrijk in de wereld geniet, zijn zeer zeker Plotseling zeide Ttegen mij. Nu zult gij hen zien! Op hetzelfde oogenblik werden de beide vleugeldeuren opengeworpen en zag ik in de belendende zaal eenige vrouwen in een halven kring gezetenmet een half dozijn mannen achter haar staande, Van die vrouwen waren sommige jong, andere oud eenige schoonweder andere leelijk't was een allerzonderlingst gezelschap. Haar vreemd soortig gezang, dat den hoorder eerst met verwondering vervult, spreekt weldra tot zijn hart en sleept hem mede; langzamerhand begint men gretig te luisteren, men kan zijne ontroering bijna niet onderdrukkenmen zou willen dansen en zingen, en de koelsten krijgen eene aanvechting om met de beenen van de vloer te gaan. Den geheelen avond brachten zij liederen ten gehoore, die ons nu eens tot tranen roerden, dan weder in een schaterend gelach deden uitbarsten. En daarna kwam de beurt aan den dans. Zoowel hunne bewegingen en standen als hunne muziek verrukten mijdoch men moet het met eigen ooren hooren, met eigen oogen aanschou wen, om hunne uitvoeringen naar verdienste te schatten. In mijne geestdrift wierp ik hun een bracelet met diamanten toe. Als vreemdeling liet men mij ook kennismaken met een muziekgezelschap van lieden uit het volk, waaronder alle leeftijden vertegenwoordigd waren, van tion tot vijftig jaar. Zij bespeelden allerlei niet uitsluitend afhankelijk van het aantal sol daten, die de hertog van Cambridge onder zijne bevelen heeft. Wil men een bewijs? Het werd vóór wéi nige maanden geleverd. De Britsche regeering deed eene, eenvoudige financieele speculatie, een Geschaftzooals dc Duitsche bladen het met geveinsde minachting noemden. Zij kocht van den altijd schraal bij kas zijnden khédive van Egypte voor 48 millioen gulden (kontant betaald) de in zijn bezit zijnde 177,000 aan- deelen in de Suez-kanaalmaatschappij. Als voer een elektrieke schok door dc leden van het oude Europa, zoo deed dat beurs-nieuwtje iedereen opspringen. Terwijl anderen over demo- gelijke verdeeling van het Turksche rijk kibbelen, had Engeland de hand gelegd op Egypte en ge zegd Ziedaar mij n deel. Want men voelde wel dat het land van den khedive voortaan onder de hoede van Albion stond. Men voelde wel dat de sedert weinige jaren geopende heirweg naar Indië voortaan aan de bewaring was toever trouwd van de mogendheid, wier schepen voor verreweg het grootste deel van het Suez-kanaal gebruikmaakten. En men begreep dat een rijk met een zoo ontzaglijken handel, met koloniën en volkplantingen in alle werelddeelen, eenmaal zijne hand uitstrekkende over een stnklandof een kanaal, of over eene onderneming, ook de middelen bezit om zich daar staande houden. Als om dien indruk nog te versterken, viel in denzelfden tijd het bezoek, dat de ondste zoon van koningin Victoria aan de 239 milli oenen Indische onderdanen zijner moeder bracht. Sinds de dagen van Alexander den groote is misschien door geen vorst eene reis gedaan, die met dezen triomftocht van den Britschen troonsopvolger te vergelijken is. Door de duizend monden van pers en teekenstift tot ons gebracht, doen de bijzonderheden dezer reis ons onwille keurig denken aan de fabelen der „Duizend en éen nacht", waarvan onze kindsheid droomde. En dat al deze luister geen ij del vertoon is, maar eene zeer tastbare staatkundige beteekenis heeft, bewijst het trotsche zelfgevoel, waarmede de bij uitnemendheid praktische Engelschen den prins van Wales in gedachten op zijne rondreis volgen. „Het is eene billijke reden van trots schrijft het parlementslid, Eastwick, een van de beste kenners van Indië, onderdaan te zijn van het Engelsche wereldrijk, dat met instrumenten en dansten dat het een lust was om te zien. Deze partij duurde tot 4 uren in den morgen. Opnieuw moesten wij de sneeuw en het ijstrot- seeren, maar weldra waren wij te huis. Op eenige mijlen afstand van St Petersburg ligt Sarskose, de residentie van Zijne Majesteit, waar- verscheidene regimenten der garde zijn gekazerneerd, onder anderen de huzaren, die ik na de garde te paard voor het schoonste korps van het Russisehe leger houd. De officieren, alle behoorende tot de hoogste aristocratie, wonen er in fraaie kazernen, die zoo net zijn, dat men nooit zou denken dat er militairen huizen. Ieder officier heeft zijn af zonderlijk appartement. Verscheidene van die heeren wilden my een feest geven, en op een van de allerkoudste dagen was alles daarvoor in gereedheid. De kleine prins G. stelde zijne apparte menten ter beschikking. Wij zouden met den trein van 4 uren vertrekken en den volgenden dag te 2 uren terugkeeren. Wij pakken zooveel in onze valiezen als zij kunnen bevatten en gaan op weg naar het station, niet zonder vrees van te laat te komen. Wij vin den er een aantal jeugdige heerendie ons ver welkomen en zich bg ons gezelschap voegen. Wij hebben een afzonderlijk spoorwegrijtuig. Met praten en rooken verloopt de tyd snel; wij vermaken ons met bijnamen aan ieder lid van het gezelschap te geven. Bezorgd vragen wij ons af, of onze kameniers wel terecht zullen komen?

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1876 | | pagina 1