ZER.
IK
1° 310.
MIDDELBURGSCHE
Vrijdag
1875.
COURANT.
31 Decente.
)URANT
plaatsen
onder-
giinsti-
BERICHT.
Het formaat dezer courant wordt den
len Januari 1876 ongeveer de helft vergroot,
zonder verhooging van den abonnements
prijs.
Behalve de thans daarin voorkomende
rubrieken zal voortaan in de courant wor
den opgenomen een doorloopend feuilleton,
bestaande uit boeiende romans en andere
verhalen.
Middelburg 30 December.
T
voorzien van
r stad; adres
een eersten
ten naar die
n te melden
ar den 10el>
te 'sHage
nd met het
'dig. Adres
3 Garen
en spoedig-
rekenen en
er letter B,
ange Delft.
Werken
shilders,
■ia enz.
er Hol-
op het
ih.
n aan.
JS T
30, 6.30
ats 1 u.)
1,30, 7.30
ROAM.
am:
8,u.
8,-
9,30
9,30
8j
8- jj
9.40
10.4~
10.15-
10.25
7.30
8.32
8.51
9.20
8.5
8.69
9.12
Dit Wad verschijnt dagelijks met uitzondering van den Zondag, den 2ea Paasch- en Pinksterdag en een der Kerstdagen.
De prijs per 3lm., franco is f 3.50.
De Standaard bevat eene tabel van de verschillende
ministeriën, welke elkander sedert 1848 hebben opge
volgd. Omtrent onze meest op den voorgrond getre-
dene staatslieden teekenen wij daaruit het volgende op.
Thorbecke stond aan het hoofd van het ministerie
van binnenlandsche zaken van 1 November 1849 tot
19 April 1853; vervolgens van 31 Januari 1862 tot
10 Februari 1866 ten slotte van 3 Januari 1871 tot
éen dag voor zijn doodden 5en Juni 1872. Te zamen
alzoo 8 jaren en 10 maanden.
De heer van Bosse was minister van financiën van
24 jSfevosabor 18-19 iet 19 April 1853; Tervolgeus v.iu
18 Maart 1858 tot 23 Februari 1860; daarna van
10 Februari tot 1 Juni 1866 en eindelijk van 3 Juni
1868 tot 4 Januari 1871toen hij als minister van
koloniën optrad, in welke betrekking hij tot 6 Juli
1872 werkzaam bleef. Hij heeft dus gedurende 9 jaren,
2 maanden en 26 dagen aan het hoold onzer financiën
De heer Fransen van de Putte voerde de portefeuille
van koloniën van 2 Februari 1863 tot 30 Mei 1866,
van 6 Juli 1872 tot 27 Augustus 1874, gedurende
5 jaren4 maanden en 20 dagen alzoo en was boven
dien nog gedurende vijf maanden minister van marine.
De heer van Hall was minister van buitenlandsche
zaken van 16 April 1853 tot 1 Juli 1856; van
financiën van 5 Januari tot 30 April 1854 en later
van 23 Februari 1860 tot 23 Februari 1861. Zijn mi
nisterschap duurde dus 4 jaren, 6 maanden en 10 dagen.
De heer Betz was van 31 Januari 1862 tot 27 No
vember 1865 minister' van financiën.
De heer Pahud was minister van koloniën van 1 No
vember 1849 tot 31 December 1853; de heer Rochussen
voerde dezelfde portefeuille van 18 "Maart 1858 tot
31 December 1860.
De heer van Heemstra was gedurende zes maanden
in 1848daarna van 1860 tot 1862 bijna twee jaren
minister van binnenlandsche zaken.
De heer Geertsema was bijna 2£ jaar minister van
binnenlandsche zaken de heer Heemskerkdie hem
tweemaal opvolgde, bekleedde den mimstrieelen zetel
in 't geheel thans 3 jaren en 4 maanden.
Wegens den betrekkelijk langen duur van hun be
wind verdienen nog genoemd te worden de generaal
Forstner van Dambenoy, die van 15 Juli 1852 tot
31 December 1857 minister van oorlog was en de
ministers van marine Lotsy die bijna vijfjaren, Huyssen
van Kattendijke die van 14 Maart 1861 tot aan zijn
dood, den 6 Februari 1866, en Brocx die van 4 Juni
1868 tot 18 December 1873 zijne portefeuille behield.
Zondert men dus Thorbecke uit, die bovendien als
hoofd der oppositie of der liberale meerderheid onop
houdelijk een overwegenden invloed op den gang van
zaken uitoefendeen misschien den heer van Bosse,
dan heett niet éen onzer leidende staatslieden sedert 27
jaren het roer van staat lang genoeg in handen gehad
om aan de richtingdie het staatsschip opging, den
indruk van zijn geest mede te deelen. Dank zij de
liberale meerderheiddie steeds in de volksvertegen
woordiging gevonden werd, waren de meeste ministe
riën van de liberale richting ca bleef het staatsbestuur,
slechts enkele tijdstippen van reactie uitgezonderd, zich
in dien zin bewegen. Maar eenheid van gedachte
konbij zoo groote afwisseling bijna geen sprake zijn.
De installatie der nieuwo gerechtshoven heeft
heden in eene openbare plechtige zitting van den hoogen
raad, in tegenwoordigheid van een groot aantal belang
stellenden, plaats gehad.
De voorzitter van den hoogen raad, m'. F. de Greve,
noemde deze gebeurtenis eene nationale, indrukwekkende
plechtigheid. Hij bracht tevens hulde aan de voortvarend
heid, het uitnemend beleid en «cle onpartijdigheiddoor
den minister van justitie bij de regeling dezer aange
legenheid aan den dag gelegd; Hij sprak de hoop uit
dat de verdere noodzakelijke' hervormingen van het
rechtswezen nu weldra volgen zullen. De nieuw be
noemde ambtenaren bij de gerechtshoven werden daarna
achtereenvolgens beëedigd en geïnstalleerd.
Ingelanden van den polder Oud- St. Jo osland heb
ben, in de plaats van den heer A. Bliek, tot gezworen
benoemd den heer C. Janse, die heden als zoodanig
beëedigd is.
Den 28ea dezer heeft de arrondissements-rechtbank
te Zierikzee de volgende aanbevelingslijst opgemaakt
voor de betrekking van kantonrechter aldaarte weten;
jh>\ mr. L. van Citterssubstituut-officier bij die recht
bank mr. E. A. B. van der ifempkantonrechter te
Sluis; ea-nrt-W. A. DsUemau-,griffier, bij het kanton
gerecht te Schagen.
De Maatschappij tot opvoeding van weezen in het
huisgezin, eerst in Mei 1874 opgericht en in Januari
1875 als rechtspersoon erkend, mag zich in den korten
tijd van haar bestaan in een toenemend succes verheu
gen. Het tiental weezen, dat blijkens baar eerste
jaarverslag tot Augustus jl. door haar geplaatst werd,
is tot een twintigtal aangegroeid.
Nieuwe comité's hebben zich gevestigd te Dordrecht,
te Assen en te Zutfen, terwijl op onderscheiden andere
plaatsen de oprichting van comité's door invloedrijke
personen krachtig wordt bevorderdook 't ledental
neemt toe. Wij hebben met het einde van 't jaar niet
te klagen, zegt het verslag, maar veel te vragen, vooral
nu wij hoe langer hoe meer behoefte gaan gevoelen
aan een huis van ontvangst, aan een doorgangshuis.
Het bestuur der maatschappij bestaat uit de heeren
mr. W. W. van Lennep, voorzitter, Amsterdam; Alex.
Daniëls, penningmeester, AmsterdamP. Mom, Amster
dam W. C. E. Koch, Delft; M. W. Scheltema Ez.,
directeur-secretaris, Dockum.
Benoemingen en besluiten.
ridderorden. Benoemd tot ridder der orde van den
Nederlandschen leeuw: de kapitein ter zee W. Enslie;
en de dirigeerende officier van gezondheid bij de zee
macht dr. D. Hellema.
rechterlijke macht. Benoemd tot supstituut-griffier
bij de arrondissements-rechbank te Eindhoven mf.
E. F. M. Mathon, advocaat alhier.
notarissen. Benoemd, met ingang van 15 Januari a.
tot notaris binnen het arrondissement Utrecht, ter stand
plaats de gemeente Utrecht, J. G. Brouwer Nijhof,
thans notaris te Haastrecht; tot notaris binnen het
arrondissement Rotterdam, ter standplaats de gemeente
Haastricht, H. J. F. Heyman, candidaat-notaris te
Vianentot notaris binnen het arrondissement 's Her
togenbosch ter standplaats de gemeente Waalwijk,
A. J. Bink, candidaat-notaris en gemeentesecretaris
te Raamsdonk.
marine. Verleend de titulaire rang van kapitein ter
zee, met ingang van 1 Januari a.aan den kapitein
luitenant ter zee J. Buyskes, chef der afdeeling bydro-
graphie bij het departement van marine.
Onderwijs.
Benoemd tot leeraar in de staathuishoudkunde aan de
hoogere burgerschool te Wageningen mr. H. J. Wunder.
Marine en leger.
In de Staats-courant van heden is opgenomen een
door den minister van binnenlandsche zaken aan den
koning aangeboden staat betreffende den afloop van
de lichting der nationale militie van 1875, opge
maakt uit de door de commissarissen des konings
ingezonden tabellarische verslagen.
Wij ontleenen daaraan het volgende.
Bij koninklijk besluit van 18 Februai jl. (Staatsblad
n°. 20), is het bedrag der lichting op 11.000 man
vastgesteld waarvan 600 voor den dienst ter zee te
bestemmen. Het getal ingeschrevenenwaarnaar bij
dat besluit, volgens artikel 2 der wet, het aandeel van
iedere provincie in de lichting is bepaald, bedroeg
30,710 tegen 30,708 in 1874.
Het cijfer der lichting stond derhalve tot dat der
ingeschrevenen als 12'7100.
Zoo bij de militie te land als bij de zeemilitie zijn
10,865 man ingelijfder ontbreken dus 135 tengevolge
van gebrek aïm beschikbare lotelingen in 81 meestal
kleine gemeenten.
In 1871 bedroeg het tekort 93 op 32,240, in 1872,
91 op 32,407', in 1873, 125 op 31,190 en in 1874
154 op 30,708 ingeschrevenen.
Vergeleken dus bij de lichting van 1874 toen het
aantal ingeschrevenen op twee na overeenkwam met
dat bij de lichting van 1875is er bij het tekort
over dit lafltete jaar "ene niet Onbelangrijke verminde
ring waar te nemen.
Het getal bij de zeemilitie ingelijfde lotelingen heeft
weder het bij besluit van 18 Februari jl (Staatsblad
n°. 20) vastgestelde en bij art. 5 der wet van 19 Augus
tus 1861 (Staatsblad n°. 72) als maximum bepaalde
cijfer van 600 man bereikt.
Het aantal lotelingendat zich voor dien dienst
heeft aangeboden, is tot dusverre jaarlijks vermeerderd
en in 1875 tot 1641 gestegen, voorzeker een bewijs
van toenemenden lust voor de dienst bij de zeemilitie.
Het getal ingelijfde plaatsvervangers bij de lichting
van 1875 bedraagt 1749dus nagenoeg een zesde
deel van het aantal afgeleverde manschappen tegen
1581 in 18711669 in 1872 1774 in 1873 en 1708
in 1874.
Van de bevoegdheid tot het stellen van plaatsver
vangers is derhalve in 1875ofschoon tot een lager
bedrag dan in 1873 ruimer gebruik gemaakt dan in
1871 1872 en 1874.
erten aanzien van de nommerver-
toenemende vermindering waar te
Daarentegen is
wisselingeene
nemen.
Het getal voor de lichting van 1875 opgetreden
nommerverwisselaars bedraagt 549tegen 661 in 1871
682 in 1872 617 in 1873 en 594 in 1874.
Het getal opgetreden plaatsvervangers en nommer
verwisselaars te zamen bedraagt 2298, alzoo ruim 1/5
van het geheele bedrag der lichting.
Het aantal toegekende vrijstellingen wegens gemis
van de gevorderde lengte blijft in de laatste jaren
voortdurend afnemende en bedraagt in 1875 1487, tegen
1860 in 1871, 1826 in 1872, 1717 in 1873 en 1660 in
1874.
De vrijstelling wegens ziekelijke gesteldheid of ge
breken daarentegen is, vooral in de laatste twee jaren,
toegenomen. In 1875 werden 2415 lotelingen als zoo
danig vrijgesteld, tegm 2168 in 1871, 2157 in 1872,
2179 in 1873 en 2292 in 1874.
Als eenige wettige zoon is bij de lichting van 1875
aan 4442 lotelingen vrijstelling toegekend, tegen 4316
in 1871, 4473 in 1872, 4356 in 1873 en 4461 in 1874.
Dat echter onder deze lotelingen zich niet weinigen
zullen hebben bevonden, die ook andere redenen van
vrijstelling hadden kunnen doen gelden, is met zeker
heid aan te nemen.
Bij de lichting van 1875 zijn 8873 lotelingen vrijge
steld wegens eigen militairen dienst of dien van broe-