redding gebracht. Er was geen reddingboot. Maar
waarom zoo vraagt men werd niet terstond naar
Broodstain getelegrapbeerd, dat 50 zeemijlen verder ligt
en terstond een reddingsboot zond toen het van een
sleepboot van de ramp vernam? Nu kwam echter de
reddingboot, hoewel door de sleepboot er heen ge
bracht, te laatware zij per telegraaf ontboden geweest
dan zou misschien niemand zijn omgekomen. Daaren
boven wordt geklaagd, dat de zoogenaamde smacks,
die op de oostkust van Engeland als bergers dienst
doenniets tot redding hebben gedaanhoewel zij
goede booten hebbendie een in nood verkeerend schip
zeer goed ter hulpe konden komen, en toen de schip
breukelingen aan boord van de Liverpool waren gered
zijn de smacks naar de Deutschland gegaan om die te
plunderen.
Te Londen is aan een der kaden langs de Theems
door den hertog van Edinburg de eerste steen gelegd
voor een nationaal operagebouw. Er waren 1500 ge-
noodigde gasten, waaronder ook de lord-mayor. Aan
den bouw zijn 300 werklieden bezig en dat geen
kosten worden gespaard big kt reeds hieruit, dat alleen
het fondament 40,000 pond sterling heeft gekost.
In St. Petersburg is een proees aanhangig dat
algemeen sensatie verwekt. Een van de rijkste man-
nan der stad, de zeventigjarige handelsraad Owssian-
koff, eereburger en koopman van het eerste gild van
St. Petersburg, leverancier voor het Russische leger, is
aangeklaagddat hij een -stoommolen van zijn concurrent
den handelsraad Kokoreff, die een waarde van li
millioen roebels had, in den nacht van 14 December
1874 door een ander heeft laten in brand steken. De
molen was vroeger in pacht geweest hij Owssiankoff
zelf, doch later aan dien concurrent overgegaan. Daar
de beschuldigde alle mogelijke maatregelen had geno
men, om te voorkomen dat de brand zou worden
gebluscht, is de molen totaal uitgebrand met 14,000
zakken meel. Bij het onderzoek zijn nog talrijke
bedriegerijen van den grooten koopman ontdekt, die
zelfs door een borgtocht van een millioen roebels zijne
voorloopige vrijlating niet heeft kunnen verkrijgen.
Volgens eene berekening van generaal Pope bedraagt
het aantal Indianen in de Vereenigde staten 316,000,
waarvan 100,000 geheel beschaafd, 135,000 halfbeschaafd
en 81,000 nog geheel wild zijn.
Onlangs is te Marseille een koopman in oude lom
pen gestorven juist toen hij voornemens was zijn testa
ment voor een notaris te passeeren. De vermoedelijke
erfgenamen werden opgeroepen om bij de inventarisatie
tegenwoordig te zijn en het eerste resultaat was dat
een baar vermogen van 300,000 franken werd gevon-'
den. Daar de overledene als een echte vrek bekend
had gestaan drongen de erfgenamen op een nadere
inventarisatie aan en ziet in een verborgen hoek werd
een aarden pot met Louis-d'ors gevonden tot een be
drag van 15,000 franken. Vervolgens werden bij het
natellen van een aantal beddelakens in een oude kast
nog papieren ontdekt die een waarde van 90,000 fran
ken vertegenwoordigen. Men weet nog niet wat het
einde zal zijn.
Sta(en-geiie8*aal.
TWEEDE KAMER.
Zitting van Donderdag 16 December.
Nader verslag.)
(Vervolg van gisteren).
De heer de Roo had onderscheiden bezwaren. Ten
aanzien der militie had hij een geheel nieuw ontwerp,
een organisatie der levende strijdkrachten verwacht,
daar een wetberustende op die van 1820 een anachro
nisme was. De minister zeide de gegevens te hebben voor
een legerorganisatiespreker had mededeeling van die
ontworpen organisatie verwachtmaar vond er zelfs in
de begrooting geen spoor van dan een kleine vermeer
dering van officieren en kanonnen. Ook de vestingwet
voerde de minister niet goed uit, waardoor het doel
dér vestingbegrooting geheel verviel. In plaats van
een volledig algemeen plan der versterkingengaf de
minister onvolledige plannen van fortenmet deze nu
wordt onze defensie niet gebaat.
Al verder had hij bezwaar tegen de reorganisatie
van den generalen staf, waardoor de goede maatrege
len in 1861 genomenwerden vernietigd en alles
weder van het goedvinden van den minister afhangt.
Bepaald in strijd met de wet achtte hij het toelaten
van cadets tot de militaire academieniettegenstaande
deze door de examen commissie waren afgewezen. Een
soortgelijk geval deed zich voor met het benoemen van
officieren bij het Indisch leger. En hij vond in deze
feiten vooral belang als hij lette op de namen der
betrokkenenwaaruit was af te leiden welke invloeden
zich deden gelden. Eindelijk had hij ook groot be
zwaar tegen een nieuwe instructie voor vestingkomman
danten. Bepalingen, waar rechten en verplichtingen
van ingezetenen zoozeer bij betrokken zijnmoesten
z. i. niet steunen op oude wetten en decreeten. Wet
telijke regeling had hierbij moeten plaats hebben want
I exorbitante rechten werden den kommandanten verleend.
Dat besluit achtte hij dan ook in strijd met de wet en
daar het verwarring zou scheppen tusschen de onder
scheiden autoriteiten als juist samenwerking noodig is
ook met 's lands belang. Hij wilde aannemen dat de
minister te goeder trouw mistasttemaar meende da t
de minister niet mocht vergeten dat hg de wet moest
eerbiedigen. In het administratief beleid stelde hij dus
weinig vertrouwen, en even weinig goeds voorzag hij
van de wetsontwerpen. Daar echter dit conservatief
kabinet het beginsel bij uitnemendheid der conserva
tieven om voor de defensie meer te doen dan de libe
ralen prijs gatzou hij dezen minister wel willen
behouden, mits hij bereid was de besproken instructie
door een wet te vervangen en verzekerde dat voor een
herhaling van dfergelijke willekeurige besluiten niet te
vreezen was.
Nadat nog de heer Storm gevraagd had om opgave
der redenen voor de toelating der afgewezen cadets
tot de militaire academie en had aangedrongen op
betere militaire rechtspleging, zorg voor den soldaat
en inrichting van de kazernesbeantwoordde de
minister van oorlog de verschillende bezwaren.
De strijdvaardigheid der troepen was vooruitgaande
en een uitmuntende geest heerscht bij de troepen. Voor
de cantines werd gedaan wat mogelijk was, doch in
eenige plaatsen was het moeilijk ze aanlokkelijk te
maken voor den milicien. De voeding van den soldaat
was zelfs beter dan in andere landen.
De plaatsvervanging achtte de minister beter thuis
bij de militiewet; hij verklaarde intusschen dat de
regeering zich wel aan den anti-dienstvervangingsbond
liet gelegen liggen, maar voegde er bij dat, zelfs al
werd generaal van Stirum's voorstel aangenomen, men
toch niet spoedig tot de afschaffing zou geraken. Ove
rigens meende de minister blijken te hebben gegeven
van zijn sympathie voor de levende strijdkrachten.
Omtrent onze genie beriep de minister zich op het
gunstig oordeel van het buitenland.
Hervorming. De minister wilde doen wat hij kon om
strijdvaardig te zijn. Geheele hervorming der militie-
wet was echter niet gemakkelijk, daar zij met vele
omstandigheden samenhing. Een nieuwe schutterij wet
was in bewerking.
De vestingen. Een algemeen plan bestondmaar
natuurlijk kon niet alles in eens geschieden, terwijl in
oorlogstijd veel aan de legerhoofden moest worden
overgelaten.
De generale staf was juist nader geregeld, om arbi
traire beslissingen te voorkomen. De plaatsing op de
militaire academie was geschied wegens het gebrek aan
officieren, daar de bedoelde jongelieden ook bleken in
sommige vakken wel te hebben voldaan. Het lichter
examen voor officieren achtte de minister nuttig om
practisehe officieren te erlangen. Omtrent de instruc
tie eindelijk merkte de minister op, dat de bestaande
wetgeving in tijd van oorlog den kommandanten alle
mogelijke rechten gee t.
De minister van justitie, erkennende dat de militaire
strafwet en rechtspleging herziening behoeven en par-
tieele regeling van dringende punten toezeggende, be
toogde daarop nader dat de besproken instructie de
wettelijke bevoegdheid des ministers niet te buiten
ging, er op wijzende dat de zaak wordt beheerscht
door het krijgsrecht. Het departement van justitie had
dan ook, om advies gevraagd, gemeend dat de instruc
tie met de wet overeenstemde.
Nadat nu de heer Stieltjes nog verklaarde dat het
geen gedaan was goed was en tegen het hooge eind
cijfer vooral de voorstanders der vestingwet geen be
zwaar konden hebben, maar hij tegen de begrooting
moest stemmen omdat de minister niet genoeg had
gedaan voor onze levende Strijdkrachtenniet tijdig
was gezorgd voor vermeerdering van het militiecontin
gent, en ook geen volledig plan voor den vestingbouw
was ingediend en de heer Storm nader de zaak der-
toelating van' de jongeiieden tot de militaire academie
had uiteengezet werd de discussie verdaagd.
Zitting van Vrijdag 17 December.
- Nader verslag.)
De algemcene beraadslagingen over hoofdstuk VIII
voortzetlende, werd in de eerste plaats een juridiek
debat gevoerd over de instructie voor de vestingkom-
mandanten tusschen de heeren Godefroi, Kappeijne
en de ministers van oorlog en van binnenlandsche
zakenlaatstgenoemde optredende in plaats van zijn
ambtgenoot voor justitie*, die licht ongesteld was.
De heer de Roo hervatte vervolgens de algemeene
beraadslaging. Hij verklaarde bij den minister te heb
ben gemist duidelijke verklaring van 't geen hij wil;
hij meende dat de minister met zijn goede bedoe
lingen en persoonlijke hoedanigheden zich geen
rekenschap geeft van den omvang van zijn taak en
ten aanzien van zijn bevoegdheden en van wetten een
begrip had dat paste in den tijd van koning Willem
I. Onder die omstandigheden mocht hij den minister
het beheer van 24 millioen niet toevertrouwen lettende
op het belang der zaak, op de Europeesche politiek.
En mocht nu evenwel deze begrooting worden aange
nomen dan gaf hij het ministerie in overweging de
debatten en stukken na te gaan, om te overwegen of
niet voorziening noodig is in het beheer der zaken van
oorlog.
De heer van Nispen daarentegen was vóór de be
grooting, 1° omdat door deskundigen zoo gunstig over
den minister wordt gedacht; 2° omdat de heer Stieltjes
bijna alles wat de minister deed goed noemde en alleen
zou tegenstemmen omdat de wet nog niet bestaat, die
de kamer in den afgeloopen zomer onbehandeld liet
wegens de warmte; 3° omdat de minister niet ultra
militair is, de lasten voor de natie zoo zacht mogelijk
zou maken. Hierbij meende hij dat de natie, die nu
zoo sprak van een antidienstvervangingbond, wel anders
zou oordeelen ^als zij de practisehe gevolgen der af
schaffing goed kende. Hij vereenigde zich voorts ook met
den wensch van den heer Bastert naar een permanenten
raad van defensie, die den minister zou kunnen ter
zijde staan, daar de meeste kamerleden geen deskun
digen zijn. In dien raad zou men party kunnen trek
ken van groote eerzucht, waar wezenlijke talenten
achter zitten.
De heer Stieltjes verklaarde daarop nader dat de
regeering krachtig had moeten aandringen op behan
deling van de militiewet, waar de kamer wel aan zou
hebben toegegeven; maar 1876 niet te kunnen ingaan
zonder een man meer militie. De minister antwoordde
hierop dat het wetsontwerp gereed was, maar de kamer
het niet wilde behandelen, ofschoon de regeering op de
urgentie aandrong. De minister meende echter dat
men niet van hem mocht eisehen dat hg 6 maanden
vooruit zou verklaren dat de politieke toestand het
onder de wapenen roepen van een lichting noodig zou ma
ken. Daarbij voegde de minister de mededeeling dat een
volledige legerorganisatie gereed ligt, maar dat geen
fortificatieplan aan de kamer kon worden overgelegd.
Art. 2 werdop voorstel van den heer Brediuson
dersteund door de heeren Storm en de Bieberstein,
met 46 tegen 25 stemmen met f 1200 verminderd,
daar men de betrekking van gouverneur der residentie
eene sinecure achttedie licht door een der aanwezige
generaals ware te vervullen; de minister achtte de
betrekking noodig voor de eer der residentie en de
samenwerking der autoriteiten.
Art. 8 wilde de heer Nierstrasz met f 5500 vermin
deren daar z. i. de betrekking van generaal-majoor
ter beschikking aan het ministerie van oorlog onnoodig
was. De heer de Bieberstein bracht hiertegen in dat
voor den betrokken generaal geen plaats open was, waar
hij anders zeker in geplaatst zou worden. Nadat de
minister daarop nog het amendement bestreed, werd
dit met 38 tegen 32 stemmen verworpen.
Heden avond te 8 uren voortzetting.
Avondzitling ran Vrijdag 18 December.
De discussion over het budget van oorlog werden
voortgezet. De heeren Idzerda, Nierstrasz en van Asok
van Wijk drongen aan op ruimer lotsverbetering der-
officieren van gezondheid dan op deze bcgrooting wordt
voorgesteld.
De heer de Roo stelde bij de afdeeling „materieel
der genie" een post van f 100,000 voor als tegemoet
koming voor de aannemers der forten bij Pannerden
en in Bijlmermeer, waarvan de billijkheid vroeger dooi
de kamer erkend is. Het amendement werd ondersteund
door de heeren Schimmelpenninck van der Oije, Hei-
denrijck en van Nispen, door den heer Wintgens en
den minister bestreden en ten slotte met 43 tegen 29
stemmen vorwoi-pen. Ook werd met 37 tegen 36 stem
men een voorstel van den heer Heldenrijck verworpen
om tot hetzelfde einde een memoriepost op de begroo
ting te brengen.
De vestingbegrooting kwam alsnu aan de orde, doch
werd in haar geheel verworpen met 37 tegen 36
stemmen. Toen nu de discussie over het, hoofdstuk
oorlog zou voortgezet worden, verklaarde de minister
van oorlog dat hij, na de verwerping van de vesting
begrooting, de man niet zijn kon om het budget van
oorlog uit te voeren. Op verzoek van den minister
van binnenlandsche zaken werd daarop het debat ver
daagd tot morgen.
Tegen de vestingbegrooting stemden de heeren :Bergs-
ma, Geertsema, Zylker, v. d. Putte, Moens, Harinxma.
Mees, Stieltjes, Smidt, Virulij, Kops, Kappeyne, Tak.
Jonekbloet, Miran dolle, de Roo, Rombach, Mackay,
v. Kerkwijk, de Vries, Lenting, Gratama, Blussé, Sand-
berg, Gevers, Hingst, Vening Meinesz, Idzerda, Bredius,
Nierstrasz, Schepel, Wybenga, Cremers, v. -d. Kaay
v. Houten, de Jong en Bastert.
GEDRGKT BIJ DE GEBROEDERS ABRASAM1 TE MIDDELBURG.