MIDDELBURGSCHE COURANT Middelburg 18 December. Het hardglas. BIJVOEGSEL VAN DB van Maandag 20 December 1875. N° 301, Behalve vele leden der Middelburgsche afdeeling van de Vereeniging tot bevordering van fabrieks- en hand werknijverheid, waren gisteren nog vele andere belangstellenden bijeengekomen om de voordracht van den heer Jeekel, van Leerdam, over zijn fabrikaat, het hardglas, aan te hooren. Na een snellen blik geworpen te hebben op de geschiedenis van het gewone glas, waaromtrent de eerste aanwijzingen opklimmen tot de 18e dynastie der koningen van Egypte, of tot ongeveer 18 eeuwen voor J. C. en waarvan Plinius een verhaal opdischtdat algemeen bekend, doch met de werkelijkheid waar schijnlijk niet geheel in overeenstemming is, ging de heer Jeekel over tot eene beschrijving der nieuwe uitvinding. Glas van buitengewone hardheid kon ten allen tijde vervaardigd worden. De [spreker liet als voorbeelden zien een zoogenaamd bolognezer fleschje, waarmede men kan smijten zoo hard men wilzonder dat het breekt. Weet men er echter een klein krasje in te brengen, dan springt het in ontelbare kleine stukjes. Evenzoo de glastranen. Dit is een droppel gloeiend glas, die op eene temperatuur van 1400° plotseling in koud water gevallen is. Onder den slag van een hamer breekt het stukje glas niet, doch als men het met de hand doorbreekt valt het als poeder uiteen. Voor de praktijk heeft men aan die sinds lang bekende eigen schappen nooit iets gehad. De Franscbman de la Bastie, een rijk grondeigenaar te Richemont, in het Zuidoosten van Frankrijk, nabij de Zwitsersche grenzen, die als liefhebber de scheikunde beoefent, heeft in 1871 het eerste hardglas vervaardigd en in 1874 zijne uitvinding, die toen pas voor de nijverheid bruikbaar geacht kon worden,' bekend ge maakt. Drie Duitsche industrieelen en scheikundigen hebben er vervolgens een verslag van gegevendat de algemeene aandacht op de zaak vestigde. Een dezer was de pyrotechnicus Friedrich Siemensde oprichter van den bekenden oven voor lijkenverbranding op groote schaal. Misschien zal deze bijzonderheid voor dezen of genen in Middelburg eene reden wezen om mettertijd geen hardglazen lampglazen of keukenpannen te willen- gebruiken. Dat kunnen wij echter niet helpen. Maar een feit is het, dat de lijkenverbrander Siemens ver klaard heeft dat het hardglas als eene nuttige en voor de praktijk hoogst gewichtige uitvinding beschouwd moet worden. Het hardglas wordt vervaardigd door een stuk ge woon glas tot zekere temperatuur te verhitten en het vervolgens af te laten koelen in een heet bad van dierlijke en plantaardige vetten. De temperatuur der verhitting, die van het heete bad en de samenstelling van dit laatste verschillen naar gelang der glassoorten en naar den graad der hardheid die men verkrijgen wil. Daarom kon de heer Jeekel daarover niet in bijzonder heden treden. Misschien ook voelde hij geen behoefte om de uitvinding, die bij ons te lande door geen octrooiwet beschermd wordt, aan de groote klok te hangen. Maar hij noodigde iedereen uitom met de de door hem gegevene inlichtingen tot leiddraadzelf aan het harden van glas te beginnen. Hard is het nieuwe glas wel ongelooflijk hard zelfs, maar onbreekbaar is het niet. De heer Jeekel waar schuwde herhaaldelijk tegen het nemen van proeven, die niets bewijzen, daar een glazen voorwerp niet voor projectiel bestemd is. 'Als men debobèches, de eenige voorwerpen van hardglas uit zijne fabriek die op het oogenblik in den handel zijn, gebruikt voor het doel waartoe ze dienendan zal men ondervinden dat ze oneindig veel beter tegen verhitting of tegen een mid- delmatigen val bestemd zijn, dan gewone glazen bobè ches. Maar tusschen een smids-voorhamer en een aan beeld gaan ze stuk. Ja zelfs zijn ze, met wat inspan ning, op een marmeren vloertegel klein te krijgen. Tot het vervaardigen van andere voorwerpen is de fabriek thans' nog niet ingericht; doch de heer Jeekel hoopt het spoedig zoo ver te brengen. Wat hij zien liet,platen tot dakbedekkingglasruiten bord jes schoteltjeslampglazenbijzonder fraaie gemar merde platen voor vloertegelswas alleen gemaakt om als monster te dienen en hij verzocht daarom het publiek beleefd er bij de bezichtiging zorgvuldig op te passen. Het is tochzeide hijeen eigenschap van al de hardglazen dingen die ik tot dusverre vertoond heb, dat ze merkwaardig gemakkelijk onder het publiek verloren gaan en nooit meer iets van zich laten hooren. Uit al de proeven die de (heer Jeekel vertoonde, bleek de merkwaardige sterkte van dit glas. Water werd op een hardglazen schoteltje boven een spiritus- lamp gekookteen stukje vleesch met een ei werd op dezelfde manier tot een biefstuk gebraden. Het opmerke lijkste hierbij was dat een toeschouwer het glazen schoteltje gedurende de koking in de hand kon houden zonder zich te branden. Het hardglas is dus een merkwaardig slecht geleidende stof voor de warmte. Hardglazen lampglazen hield de heer Jeekel 15 seconden lang in de spiritusvlam en vervolgens onmiddellijk in het waterzonder dat ze sprqnggn. Een gebrek van het hardglas is tot dusverre dat men het niet kan snijden. Ruiten en andere stukken voor bepaalde doeleinden bestemdkunnen dus alleen aan de fabriek op de verlangde grootte afgeleverd worden. Men zoekt echter en hoopt, in verband tot de eigen schappen bij de polarisatie van het glas waargenomen, middelen te vinden om het te snijden. Omtrent den prijs deelde de heer Jeekel, omredenen die ieder billijken zal, nog weinig mede. Naar zijne meening zal het hardglas, vergeleken met spiegel- en ander glas van de 'diktewaarvoor het in de plaats kan komen, niet exorbitant duur zijn. Lampglazen zullen aanvankelijk 70 centlater misschien 50 cent kosten. Daarvoor bekomt men dan een glas dat zonder het minste gevaar in iederen tocht, in de qgpn lucht, onder regen en wind, boven eene lamp of gasvlam kan staan. Wij moeten hiertoe ons bericht omtrent deze zeer belangwekkende voordracht bepalen. Stellig was de heer de Raad, voorzitter der afdeeling, de tolk van ieder aanwezige, toen hij den heer Jeekel bedankte voor zijne even welwillend als belangeloos gedane mede- deelingen. Onze Haagsche correspondent schrijft ons het volgende „Ik meen in mijn vorig schrijven te hebben aange toond dat de verwerping der begrooting van binnen- landsche zaken om politieke redenen eene fout zou geweest zijn, en dat het onverstandig was van de liberale leden om dergelijke redenen tegen die begroo ting te stemmen. Het adversus hostern aeterna auctoritas is een regel welks consequente toepassing in den parle mentairen regeeringsvorm door de politieke taktiek verboden wordt. Alleen eene krachtige en wel geor ganiseerde partijdie op eene aaneengesloten meerder heid staat kan maken, mag bij eene begrooting de quaestie van vertrouwen stellen. En heeft de uitkomst niet bewezen dat er op 14 December eene fout was begaan? Ik lees in een der weinige ministerieele, of liever Heemskerkelijkedagbladen de zeer consequente gevolgtrekking dat uit de aanneming der begrooting na de verklaring van den heer van de Putte dat hij; uit politiek wantrouwen in den minister, zou tegen stemmen, zonneklaar gebleken is dat de groote meer derheid der kamer wèl vertrouwen in den minister stelt. Hiertegen is niets in te brengen, het is volkomen juist geredeneerd. En toch weet iedereen dat de liberalen die hunne stem vóór hoofdstuk V uitbrachten, het be leid van den minister niet goedkeuren, niet mogen of kunnen goedkeuren. Waartoe dan deze schijn van krachtsontwikkeling? Eene legeraldeeling, die in strijd met het veldtoehtsplan een niet afgesproken aan val op 's vijands stellingen doetbrengt het geheele plan in verwarring en stelt het leger te velde aan groote gevaren bloot. „En waren er nu in de begrooting zelve redenen voor de liberale partij om tegen te stemmen? Vol gens den heer van de Putte zou verwerping ge rechtvaardigd zijn geweest door de houding van den minister in zake van het lager onderwijs, door zijne bestrijding van het amendement-Moens en zijne weinig nadrukkelijke, en inderdaad vrij flauwe be strijding van het antirevolutinair amendement. Mij dunkt wanneer dit het geval ware, dan zou zeker de keer Moens, wiens liefde voor het volksonderwijs iedereen bekend is en wien het niet aan politiek doorzicht ont breekt, wel niet voor de begrooting hebben gestemd. Maar de heer Moens heeft door dus te stemmen ver standig, verstandiger dan velen zijner geestverwanten gehandeld. „Wat toch is de toestand? De regeering heeft, sedert hare optredinghet vooruitzicht geopend dat ze eene herziening der wet van 1857 zal voordragen zonder er echter bij te willen zeggen in welken zin die belofte moet worden opgevat, of de van haar te verwachten wijziging zal voldoen aan de wenschen van hen die met den heer Moens verbetering van gehalte en uit breiding van het lager onderwijs verlangen, dan wel of ze hetzelfde doel zal hebben als het befaamde wetteke van 1868, een wetteke trouwens door mij nooit als een ernstig gemeend voorstel opgevat, maar als de laatste poging van een aftrekkend ministerie om zooveel verwarring mogelijk te stichten en zijne opvolgers van i den eersten dag hunner optreding af te bemoeilijken^ Geen licht is ten aanzien zijner bedoelingen op dit gebied door den minister gegevenvandaar ongerust heid van de liberale partij, gevoed èn door de com- promitteerende ondersteuning, der regeering door de kerkelijke partijen geboden, èn door de herinnering aan het niet minder compromitteerend wetje van 1868. Nog bij de jongste begrootingsdiseussiën weigerde de heer Heemskerk het gevraagde licht. Maar bij die zelfde discussiën hadden voorvallen plaats, die naar mijne meening voldoende war-en om der liberalen wantrouwen in dezen minister een weinig te verminderen. Niet alleen van hunne zijdemaar ook van de zijde der antirevolutionairen werd geklaagd dat men hen voor de herziening der schoolwet naai de Grieksche kalenden verweesen de indiening van een wetsontwerp aangekondigd. Deze aankondiging reeds wettigde een wapenstilstand op het gebied van het lagèr onderwijs. Maar er gebeurde nog meer: de beide aankondigers van eigen voorstellen dienden amendementen op de begrooting in, welke tot eene zekere hoogte aan de voorstellers de gelegenheid gaven om de kamer te poisen. En nu werden de liberale amendementen met eene goede meerderheid aangenomen, terwijl het antirevolutionaire amendement met dezelfde meerderheid verworpen werd. De kamer stelde groote sommen ter beschikking der regeering voor de oplei ding van onder wijzers en toonde zich dus niet onge zind tot medewerking met den heer Moens ot verbete ring en uitbreiding van het volksonderwijs. De libe rale kamerleden hebben thans zekerheid op een punt, waaromtrent tot dusverre wel eenige bezorgdheid be stond het was vroeger te vreezen dat de kamer be reid zou kunnen- gevonden worden om met de regeering mede te gaan bij plannen gelijk er in 1868indien men naar het „wetteke" oordeelen mag, bij haar be stonden. In dien stand van zaken blijft er voor wan trouwen niet veel plaats meer over. Het is wel niet denkbaar dat eene regeering met opzet voorstellen in dienen zalwaarvoor ze op geene meerderheid in de kamer rekenen kan rekent de minister Heemskerk met de stemlijsten over de beide amendementen, dan is eer te verwachtendat zijn voorstel tot herzie ning der schoolwet zal beoogen de door elk libe raal man verlangde verbetering van het onderwijs, en geen vermeerderde of gecastigeerde uitgave zal wezen van het voorstel van 1868; heeft het regee- ringsvoorstel eene andere strekking, de stemmingen van 14 December over de amendementen geven de zekerheid dat het verworpen zal worden. „Het geval is ongetwijfeld denkbaar dat de regeering het- amendement-Moens niet uitvoert en de drie nieuwe kweekscholen in 1876 niet opricht, maar zulk een onderstelling mag niet als waarschijnlijkheid worden aangenomen. Gebeurt dit werkelijk, dan zal de kamer hebben te weten wat haar te doen staat. Bij de vol gende begrooting heeft ze de gelegenheid om haren plicht te doenof liever zij behoeft zoolang niet te wachten. Na het reces komen weldra de voorstellen der heeren Kuyper en Moens bij haar in; gelieft zij die spoedig in behandeling te nemen of het hooger on derwijs af te doen, dan zal eindelijk de onderwijspo litiek der regeering worden opengelegd, en dan zal de tweede kamer zuiver hebben te beslissen of ze met die politiek kan medegaan of niet. Bij den strijd onzer dagen sluit natuurlijk die beslissing eene kabinets- quaestie in; lijdt de regeering alsdan eene nederlaag, iedereen gevoelt dat ze zal moeten aftreden of ontbinden." fiïemengde berichten. De uitspraak der jury van gezworenen te Harwich over de schipbreuk van de stoomboot Deutschland luidt aldus Wij zijn van oordeel dat de personen, wier lijken wij hebben bezichtigd, door gebrek en verdrinken, tengevolge der stranding van het stoom, schip Deutschland op Kentish Knock tusschen 5 uren des morgeus van den 6e» December en 10 uren de3 morgens van den 7™ December om het leven zijn ge komen. De eerste oorzaak daarvan wasdat de ka- .pitein zich, tengevolge van het weder, in zijne bereke ning heeft vergist en niet heeft geweten waar hij zich bevond; een strafbare handeling leggen wij hem echter niet ten laste. De gezworenen wenschen aan hunne uitspraak nog het volgende toe te voegenzij betreuren, dat de beste middelen ter berekening van den afge- legden afstand en de beste inrichting tot het af laten van de booten niet aan boord van de Deutschland aanwezig zijn geweest, alsmede dat geen ervaren Noord- zeeloods aan boord is geweest. Zij voegen hier eindelijk nog bij dat de gezagvoerder en de bemanning van de sleepboot grooten dank verdiende, dat zij tot hulp van en Deutschland zijn uitgeloopen, en voor hunne redding van zooveel personen die zonder hun bijstand allen hadden moeten omkomen." Hoewel daaromtrent door de jury niets wordt gezegd, hebben nog andere treurige omstan digheden deze ramp gekenmerkt. Hoezeer de nood signalen te Harwich zijn waargenomen is van daar geea

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1875 | | pagina 5