f 30,000 waren de helft der kosten. De heer van
Naamen stemde met de motieven geheel in, maar stelde
als sub-amendement voor, het woord drie weg te laten,
omdat z. i. niet kon worden bepaald of er meer dan
wel minder scholen zouden noodig zijn.
BUITENLAND.
De ramp te Bremerhaven.
De heer van Berkhout bestreed het amendement op
grond dat de vruchten der rijkskweekscholen nog niet
door de kamer konden worden beoordeeld en bij de
herziening der wet van 1857 dit punt mede zeker ter
sprake zou komen, zoodat het voorstel z. i. niet opportun
was. De minister bestreed het eveneens, ofschoon het
hooge belang der zaak erkennend, als niet tijdig. Er
was toch z. i. overhaasting, die schadelijk moest wer
ken. Verwaarloozïng had geenszins plaats, maar de
overdrijving om thans, nu de regeering bedachtzaam
uitbreidt, plotseling weder drie nieuwe scholen op te
richten, achtte de minister bedenkelijk, daarbij opmer
kend dat de inspecteurs een dergelijke uitbreiding ook
volstrekt niet verlangden. De oprichting van éen
kweekschool voor meisjes zou de minister echter wel
willen overwegen.
De heer Verheijen wilde de kweekscholen, ook in
verband tot de herziening der onderwijswet, in status
quo laten, en voorzag voor de opleiding van bijzondere en
openbare onderwij zers meer vrucht van de normaallessen en
opleidingklassen. Maar de heer Moens bleef de tegen
woordige opleiding gebrekkig noemen en verbetering
noodig achten, daarbij opmerkende dat de inspecteurs
vroeger reeds op meer kweekscholen aandrongen. Op
een vraag van den heer Kuyper of dit amendement de
eerste stap was tot 21 kweekscholen, antwoordde de
heer Moens dat hij wel meer dan 3 verlangde, maar
do kamer niet aan 21 wilde binden. Drie scholen
wensehte hij echter nu in verband tot het getal kwee-
ltelingen, die te Groningen en Haarlem moeten worden
afgewezen. Onderwijzend personeel zou z. i. in vol
doenden getale uitmuntend te vinden zijn.
De minister herhaalde, niet overtuigd te zijn dat
drie scholen noodig waren en bleef het amendement
niet in het belang der zaak achten, daarbij verklarende
dat, werd hij van de behoefte aan de nieuwe scholen
niet overtuigd, hij tot de oprichting niet zou overgaan.
Na verwerping van het sub-amendement van Naamen
met 66 tegen 9 stemmen, werd daarop het amendement
Moens met 42 tegen 33 stemmen aangenomen, én wer
den de twee volgende artikelen in verband daarmede
met 72,000 verhoogd.
Art. 137 werd, (op voorstel van den heer Moens,
verhoogd met f 50,000 ter uitbreiding van de normaal
lessen) aangenomen met 50 tegen 20 stemmen, nadat
de minister de beslissing aan de kamer overliet, ofschoon
het voor3tel hem overdreven toescheen.
Daarop kwam in behandeling het voorstel-Kuyper
van Berkhout -van Wassenaer -van Loon, strekkende
om toelagen van 15 toe te kennen aan hoofdonderwij -
zers voor de opleiding van icderen kweekeling, die de
akte van hulponderwijzer verkrijgt.
Tweeledig was het bezwaar van den heer Moens. Ih
de eerste plaats was het voorstel tegen de economie
der wetwa3 het een premie op het ongecontroleerd
aankweeken van onderwijzers, was het een onderdeel
van het restitutiestelsel en tevens in de praktijk on
mogelijkdaar zich allerlei bezwaren zouden voordoen-
Maar ook was hij er tegen omdat het een kunstmatige
onderwijzersteelt zou doen ontstaan, die de goede op-
leidings-instellingen zou desorganiseeren.
Deze rede maakte op den heer Insinger een pijnlij.
ken indruk. Overtuigd van de behoefte aan meer
personeel stemde deze zoowel voor dit als voor het
vorig amendement; maar dit moet ieder doen die de
behoefte erkent, de heer Moens daarentegen toonde een
geest van exclusivisme en monopolie. Hij hoopte dat
de heeren van Eek en Kappeyne daarin niet zouden
medegaan.
De heer van Houten daarentegen kwam tegen het
amendement op, daar het de onderwijs quaestie niet
van de baan schoof, maar veeleer den strijd uitbreidde
tot de opleiding der onderwijzers en de kweekscholen
onnoodig maakte. De staat hadmeende hij te zorgen
voor goede onderwijzers; dat buiten de kweekscholen
geen geld werd gegeven was z. i. geen monopolie.
De heer van Berkhout kwam op tegen dit betoog en
constateerde dat de bedoeling was mede te werken tot
het erlangen van een voldoend getal onderwijzers, open
bare zoowel als bijzondere. Maar de heer Storm
vereenigde zich met de bestrijding, daar hij geen mo
nopolie wilde en dit juist door clericalen en orthodoxen
werd verlangdz. i. was dit amendement een eerste
stap toï restitutie- en subsidiestelsels. De heer Go-
defroi had een ander bezwaarart. 3 der schoolwet
De staat mag alleen steunen onderwijs dat voor allen
wordt gegevenen hier zouden ook andereniet voor
allen toegankelijke scholen toelagen ontvangen.
De heer van Berkhout protesteerde en herhaalde dat
het amendement zoowel openbare als bijzondere onder
wijzers geldt en slechts beoogde de bijzondere onder
wijzers niet buiten de wet te stellen. Ook de minister
ofschoon het amendement niet aanradende, verklaarde
dat het niet in strijd met de wet wasmaar consta
teerde evenwel dat de uitvoering hoogst moeilijk zou
zijn.
De heer Knijper verdedigde het amendement ten slotte
nogmaals. Een eerste stap tot het restitutiestelsel was
het niet. Het was slechts een gelijkstelling van het
bijzonder onderwijs met het openbaarzonder quaestie
van clericalisme. De wet verzette er zich niet tegen
en hij vraagde dan ook of de liberale partij, nu zich
een gelegenheid aanboodeerlijk de wet wilde uitvoe
ren, dan wel of zij een nieuwen grond tot klagen van
ontnemen van rechten wilde maken door verwerping
van het amendement. Geen gunst wensehte hij voor
het bijzonder onderwijsmaar wel iets waar 't kon aan
vullende de behoefte. De heeren Moens en van
Houten bleven echter bestrijden wat beiden een eerste
schrede bleven noemenverderfelijk voor alle onderwijs
krachten. Daarop werd het amendement met 43 tegen
32 stemmen verworpen.
Nadat ten slotte de heer Fransen van de Putte had
verklaard tegen deze begrooting te zullen stemmen,
uithoofde der weigering van den minister om te ant
woorden op de rede van den heer Kappeijne en de
vragen van den heer Kuijper, zijn vijandige houding
tegen het amendement-Moens en zijn weifelen tegen
over het amendement-Kuijperwerd het hoofdstuk aan
genomen met 52 tegen 24 stemmen.
Morgen hoofdstuk II (marine).
Spoorweg Kotterdam-Houten.
Aan het afdeelingsverslag der tweede kamer over het
onteigeningsontwerp voor den spoorweg Rotterdam
Houten ontleenen wij het volgende
Sterk was de indruk, dat deze verbinding door den
minister juist thans was voorgedragen als aequivalent
voor de rechtstreeksche aansluiting te Rotterdam. On
der die omstandigheden moedten te meer klemmen de
bedenkingendie in de afdeelingen rezen omtrent de so
liditeit der RotterdamMunsterspoorwegmaatschappij
en de twijfel omtrent het tot stand komen van den
door haar beoogden weg. Aangenomen die bedenkingen
waren ongegronddan meenden eenige leden dat de
ontheffing van de aansluiting te Rotterdam door de
uitvoering der concessie van 1 Mei 1873 zoo goed als
hersteld zou wordenomdat op eene anderemaar
toch ook voldoende wijze het doel der rechtstreeksche
aansluiting zou worden bereikt. Doch meer algemeen
was men van oordeeldat hier aan een afdoend aequi
valent niet te denken viel, omdat door den spoorweg
naar Capelle een verbazende omweg van drie kwartier
sporeas zou gemaakt wordenhetgeen vooral voor het
goederenvervoer zoo bezwarend is, waarbij dan nog de
groote last kwam eener bifurcatie van de ergste soort,
terwijl men met verschillende spoorwegmaatschappijen
zal te doen hebben, waardoor weinig op voldoende
aansluiting te rekenen valt.
De minister van binnenlandsche zaken heeft geant
woord op het verslag over het wetsontwerp tot ont
eigening voor den spoorweg Rotterdam—Houten.
De indiening van het ontwerp was sedert Mei 1874
voorbereid. Evenals zijn voorganger meende de minister
echterdat vooraf moest gaan de vorming van de
naamlooze ven nootschap tot uitvoering van de concessie.
Dit is geschied. De vereischte 10 pet. zijn gestort. De
onderneming heeft een zeer belangrijk waarborgkapitaal
gedeponeerd. De plans en bescheiden zijn alle op uit
stekende wijze opgemaakt. In al die opzichten ver-
toonen concessionarissen kenmerken van ernst, zooals
slechts zelden in dergelijke gevallen voorkomen.
De waarborg, dat de lijn tot Munster zal worden
doorgezet, volgt, naar 't schijnt, van zelf uit het doel
der onderneming en uit de overweging, dat zij, zonder
dat, geen toekomst heeft. Enkel tot Houten, zelfs tot
Arnhem uitgevoerd, heeft de onderneming geen zin.
De onder nemers zeiven zouden zeker niet het minst
verwonde rd zijn, dat aan de mogelijkheid van een der-
gelijken toeleg kan worden gedacht.
Als aequivalent voor de rechtstreeksche verbinding
te Rotterdam kon deze onderneming niet bestemd zijn.
Doch de minister doet in bijzonderheden uitkomen, dat
feitelijk de lijn Rotterdam—Munster een aequivalent
geeft. Als zoodanig voldoet dat plan in dubbele mate.
Yan 'net gemeenschappelijk station buiten de Delftsche
poort, ontstaat rechtstreeks de verbinding met den Rijn
spoorweg bij Capelle. Bovendien ontstaat, aangezien
de ondernemers zich voorstellen ook een lijn van IJsel-
stein naar Utrecht te vormen, een tweede rechtstreek
sche verbinding van het station buiten de Delftsche
poort, onafhankelijk van den Rijnspoorweg, naar
dezelfde eindpunten Utrecht, Amsterdam, Arnhem en
Duitschlnnd. Te Capelle zal gelegenheid moeten zijn
om wagien van treinen van een dienst at te breken en
aan treiu ien van den anderen dienst aan te haken. De
Rijnspoorwegmaatschappijdie, wegers deze concurrente
onderneming, het hoogste belang krijgt om van de
verbinding zoo ruim mogelijk gebruik te maken, zal
geen andere drijfveer behoeven om tot de meest bruik
bare aansluiting mede te werken, terwijl overigens de
bepalingen der spoorwegpolitiewet en van de beide
conceasiën volkomen bevoegdheid geven om de aan
sluiting te doen uitvoeren zooals die voor het doel
noodig is en het onderling gebruik te regelen.
Omtrent de verplichting van de concessionarissen tot
het maken van de aansluiting zooals die voor het doei
zal blijken noodig te zijn, kan dus geen twijfel bestaan.
Omtrent de vreeselijke ramp die te Bremerhaven is
voorgevallen door de ontploffing van een kist met
nitroglycerine zooals het later blijkt te zijn geweest, wor
den thans nadere bijzonderheden medegedeeld. In het
laatste oogenblik voor het vertrek der boot kwamen nog
twee spoorwegwaggons voor de ladingloods aan, de
eene met vrachtgoed, de andere met passagiersgoed
De goederen werden met wagens naar boord ge
bracht, en toen de laatste vracht, bestaande uit vier
kisten en een vat, voor de Mosel - was afgeladen had
de ontploffing plaats. De uitwerking was afschuwelijk.
De kaaimuur stond vol menschen, gedeeltelijk tot de
bemanning van de boot behoorende en sjouwerlui die
met de lading bezig waren, en gedeeltelijk passagiers
die van hunne betrekkingen voor het laatst afscheid
namen. Een ooggetuige die op de brug van de Mosel
stond verhaalt, dat hij op het oogenblik der ontploffing
een aantal zwarte klompen door de lucht zag vliegen,
terwijl van de zich aan den-wal bevindende personen
weinig meer te zien was. In het eerste oogenblik
dacht hij dat de ketel gesprongen was en wierp hij zich
op het dek, waar hij door een hagel van zand, glas,
stukken vleesch enz. werd overdekt. De verwoesting
was verschrikkelijk. Geen glasruit is heel gebleven;
de vertrekken aan bakboordzijde in het voorste gedeelte
van het schip waren geheel in elkander gedrukt beschotten
en kooien waren aan spaanders; zelts aan stuurboordszijde
waren de hutten door de geweldige drukking der lucht uit
elkander geperst; de zij platen van het schip waren ge
barsten, de ramen en vensters naar binnen geslagen;
daarenboven was alles met bloed en klompen vleesch be
dekt. In het ruim en in alle andere gedeelten lagen armen,
beenen en andere deelen-van menschelijke lichamen
in het onderrum lagen verscheidene menschelijke lede
maten die door de open luiken naar binnen waren ge
vallen. Het geheele schip is met splinters glas bedekt.
De sleepstoomboot Simson is er door hare ligging
beter afgekomen en kan althans gemakkelijk worden
gerepareerd; de bemanning is geheel gespaard geble
ven. Op het land was ter plaatse waar de kist was
afgeladen een gat van 6 a 7 voet in den grond alsof
de bodem naar beneden wa3 gedrukt; de omtrek was
geheel met bloed* ledematen en verscheurde kleederen
bedekt. In groote bloedplassen lag hier een arm, daar
een been, ingewanden, verminkt lichamen. Vree-
selijk vooral is het lot dat eene familie Etmer
heett getroffen, die een naar Californie vertrekkenden
zoon aan bcord zou brengenen juist afscheid van hem
nam toen de ontploffing plaats had. Vader, moeder,
zoon en schoonzoon zijn alle vier dood; van de schoon
dochter is een' arm verpletterdhaar kindje werd een
hand afgescheurd.
De kist is door den expediteur Westermann in Bre
merhaven ter inlading aangenomen en werd door den
heer Tumförde naar het schip geleid. Laatstgenoemde
is niet teruggevonden. De splinters van den wagen zijn
naar alle windstreken verstrooidhet paard werd op
zijde geslingerd en heeft alle vier zijn voeten boven
de hoeven verloren. Men verzekertdat de kist het
eigendom was van een passagier der eerste kajuit, die
zich na de ontploffing in zijn hut met een revolver
een kogel door het hoofd heeft gejaagd. Een feit is
dat de man zich in zijn vertrek had opgesloten en
men hem. nadat de deur met geweld was opengebroken,
daar heeft gevonden met een wond in het voorhoofd
en een nog gedeeltelijk geladen revolver bij zich. Hij
heet Wilh. Thomas uit Dresden en wilde als passagier
eerste klasse naar Southampton vertrekken. Hij
is naar het hospitaal gevoerd en zal daar worden ver
hoord. Onbegrijpelijk is hethoe iemanddie zich
volkomen bewust is van het gevaar waaraan hij zoo
vele menschenlevens blootstelt, zulk gevaarlijk goed
als dynamiet of nitroglycerine mede aan boord van een
schip kan nemen. Ware het ongeluk op zee gebeurd
dan zou het ongetwijfeld nog grooter zijn geweest en
niemand gespaard zijn gebleven van allen die op de
boot waren.
GEDRUKT BIJ DE GEBROEDERS ABRAHAMS TE .MIDDELBURG.