MIDDELBIIMSCHE COURANT
Middelburg 15 December.
Iets over Brouwershaven en zijne kerk.
BICTVOEÖSEIL.
VAN DE
van Donderdag 16 December 1875. N° 298.
Onze Schouwen-Duivelandsehe medewerker schrijft
ons naderin vervolg op zijn opstel
Na het afdrukken der twee vorige gedeeltenont
ving ik van de Brouwershavensche kerkvoogden het
voorloopig verslagdat de heer E. JMargrij op hun
verzoek en ter voldoening aan zijne belofte, nu reeds
heeft uitgebracht.
Hoewel we dit, zooals laatstgenoemde uitdrukkelijk
verzoektniet mogen beschouwen als officieeldeel ik
het echtertot een juist overzicht van het geheel,
eenigszins gewijzigd meê.
De bouw van de tegenwoordige kerk is klaarblijke
lijk geschied in twee hoofdgedeelten. Het eerste ge
deelte omvat net priesterkoor met de kapellen en de
transepten of kruisarmenhet tweede de lange hoofd
beuk met de zijbeuken. De kleinere bijgebouwen aan
den zuidelijken zijbeukmuur en aan den westgevel zijn
later gezetna voltooiing van het geheel.
Na eenig onderzoek bleek echterdat vóór den bouw
der thans bestaande kerk, nog eene primitieve kleine
kerk of kapel bestaan heeften wel ter plaatse van
de tegenwoordige hoofdbeuk of zoogenaamde preekkerk.
Deze primitieve kerk moet bestaan hebben uit een
middelschipmet twee vrij smalle zijbeuken. Tot dit
vermoeden leidt het bestaan van een verbindingsmuur,
tusschen de twee hoofdgedeelten, waarin arcaden of
bogendie noch met het eerstenoch met het tweede
gedeelte in juiste richting correspondeerenen wier
motieven van bestaan dus een anderen bouw tot grond
slag moesten hebben.
Feitelijke bewijzen van het bestaan dier primitieve
kerk vindt men nog in genoemden verbindingsmuur
aan de hoofdbeukzijdewaar duidelijke sporen zicht
baar zijn van de richting der daklijn met ankers zoo
mede de uitgemetselde gootlijst der transepten, die
vóór den bouwvan het tweede gedeelte buitendaks
kwamen.
De tijd van den tegenwoordigen bouw in zijn geheel
ligt,,te oordeelen naar de vórmen en prpportiën, tus
schen 1325 en 1450. De oorspronkelijke kerkdie
omstreeks 1300 zal gebouwd zijn is hoogstwaarschijn
lijk na voltooiing van het priesterkoor, om hare te
te kleine afmetingen afgebroken en vervangen door
een ruimer schip met zijbeukenhet tweede gedeelte.
Dit moet geschied zijn van omstreeks 1425 tot 1450.
Tegelijk of onmiddellijk na voltooiing dezer laatste
verbouwing schijnen aan het oorspronkelijke plan yan
het priesterkoor en transepten nog verschillende veran
deringen te hebben plaats gehad, en wel voornamelijk
aan de transeptsluitgevelsdie in vormen klaarblijke
lijk overeenstemmen met den tweeden bouw. In dit
vermoeden worden wij versterktdoordien we aan de
buitenzijde de klaarste bewijzen vonden dat die transepten
voorheen eene travee meer gehad hebben,en dus de sluit-
gevels ook de breedte dier travée meer naar buiten
hebben gestaan. Behalve het nog aanwezig gedeelte
van een ongemotiveerd zwaar contrefortin welks bin-
nenhoek zich een hoekbasement met colonet, in over
eenstemming met die van het inwendige der kerk be
vinden, vond men na de uitgraving spoedig de fonda
menten der vroeger uitgebouwde kruisarmen.
De tweede verandering, of bijbouw van het oorspron
kelijke plan van het priesterkoorbestaat in den geheel
nieuwen aanbouw der sacristie, nu consistoriekamer, aan
de zuidzijde, dat is op te merken in den traptoren,
welke in die sacrisfie uitkomt. Zijne gevoegde muren
en ingemetselde steenen bandendirect boven het
gewelf, bewijzen voorheen buitenwerk te zijn geweest.
Ook is boven de tegenwoordige deur der sacristie de
vroegere muraalboog met dichtgemetselde raamopening
Ij zien.
Tot het vermoedendat deze aanbouw ook tegelijk
met de inkorting der transeptarmenof omstreeks dien
üjd, heeft plaats gehad, wordt men geleid doordien
een gedeelte dier transeptarmen is blijven staan en ge
bruikt is als buitenmuurwaartegen de bekapping met
een groot dakschild is aangebracht. Trouwens de
vormen der raamvensters en luiken in den puntge-
vel enz. dateeren van omstreeks 1425 tot 1450terwijl
een grootere sacristie dan ook een natuurlijk gevolg
moet geweest zijn van de vergrooting der kerk en van
het toenemend personeel der dienstdoende geestelijkheid.
Zeer waarschijnlijk bevond zich bij het oorspronke
lijke plan van het priesterkoor slechts de kleine sacris
tie, in twee étages, aan de noordzijde, te oordeelen i
naar den aanleg der ingangdeur en de trappen in eene
der kapellendie geene verandering hebben ondergaan.
Ook de beide kamertjesboven den omgang van het
priesterkoor, zijn m. i. niet in het oorspronkelijke plan
begrepen, maar later bij gebouwdzooals blijkt uit de
triforiadie thans geheel doorgebroken en veranderd,
doch waarin de vier vroegere primitieve uitsparingen,
evenals in de overige triforia, nog terug te vinden
zijn. Ook deze moet men aannemen dat bij den bouw
van het tweede gedeelte der kerk of de vergrooting
noodig geoordeeld zijn, voor het plaatsen van een orgel
of ander kerkelijk gebruik, wijl de corbeaux en de
gewelflijnen van dien tijd dagteekenen.
De constructie van het eerste gedeelte van den bouw
verraadt m. i. het oorspronkelijk plan om dit met
steenen gewelven te overmetselen, getuige de spitbogige
muraalbogen boven de vensters, die reeds de vormen
van het te maken gewelf aangeven en het totale gebrek
aan kroonlijst onder de kap, die men integendeel, hoe
eenvoudig ook, aantreft in het tweede gedeelte.
Thans echter is de geheele bouw met eene gelijke
kap-constructie met plafondcenters bedekt, waaruit we
besluiten, dat het plan der gewelven is opgegeven,
en gelijktijdig met de bekapping der lange beuk
het priesterkoor van plafond constructie voorzien is.
Ook de ingangen der kerk schijnen vele veranderingen
te hebben ondergaan. Die in het priesterkoor is tijdens
de reformatie daarin gemaakt. Vóór deze bestond,
dienden vermoedelijk de beide bijgebouwen aan de
west- en zuidgevels als ingangen en toehtportalen.
Deze behooren echter ook niet tot den oorspronkelijken
bouw, en zijn, te oordeelen naar hunne vormen, kort
na het tweede gedeelte gemaakt.
De primitieve hoofdingang is ongetwijfeld geweest
in den westgeveltegenover de hoofdbeukonder het
tegenwoordige orgel. Gedurende den bouw zal het
plan bestaan hebben om zoodra mogelijk den toren
op te trekken, zooals blijkt uit de nog aanwezige tanden
an kasten, en de groote arcade in dien westgevel.
In dit geval had men dien ingang tijdelijk moeten
missen, waarin men m. i. heeft willen voorzien door
een nood-ingang in een der zijbeukgevels, waarvan
de dichtgemetselde nisopening nog te zien is. Toen
na de voltooiing het torenplan was opgegeven, was
men genoodzaakt spoedig te voorzien in blijvende
ingangen met toehtportalen, waardoor de noodingang
Verviel en de twee zijgebouwtjes hun ontstaan vonden.
De voet der daken van den omgang of de gootlijst,
zoomede de puntgevels der kapellen zijn van latere
dagteekeningongeheel in strijd met de oorspronke.
lijke vormen,' wat bovendien aan het nieuwe metselwerk,
zonder groefsteenbandente bemerken is. Naar mijne
meening zijn de kapellen in plaats van met éen groot
dakschild zooals thansmet een veelhoekige kap
bedekt geweest, dat is met 200 dakschilden, waarop
allicht een ijzeren erete was aangebracht.
De kop van het kruis, waarop nog de voet van een
torentje staat, toont door de wijze van verbinding van
het kruisraam aan dat dit torentje begrepen was in
het eerste bouwplan.
Overigens zullen de restauratie-plannen en daarbij
gaande beschrijving meer uitvoerig aangeven in welken
toestand de kerk zich bevindt, en welke herstellingen
en veranderingen zij zal moeten ondergaan, om ze
solide te maken en zooveel mogelijk in hare oorspron
kelijke vormen te brengen.
Zoodra een en ander is ontvangen, zal ik trachten
u dit geheel of gedeeltelijk te doen kennen. Intus-
schen breng ik mijn dank aan de kerkvoogden en het
gemeentebestuur, voor het gebruik van hunne archieven
en voor de vele inlichtingen, door hen en door anderen
met de meeste bereidwilligheid gegeven.
^tateiii-€*enei'aal.
TWEEDE KAMER.
Zitting van Maandag 13 December.
Nader verslag.)
Vervolg van gisteren.)
De heer de Jong verdedigde nu de openbare school,
die hij leerde kennen als een weldaad voor ouders en
kinderen terwijl hij in zijn omgeving nog nimmer
hoorde klagen door den predikant over een katholiek
onderwijzer en hij dan ook van oordeel bleef dat de openb.
school de verdraagzaamheiden de eenheid onder het volk
bevordert. De heer Messchert van Volleahoven ont
kende daarentegen dat het volk aan de neutrale school
zou gehecht zijnzijn ondervinding sprak juist ten
voordeele van het bijzonder onderwijs, of, waar men
voor het openbare wasdaar was dit omdat de. wet
werd overtreden. Men beroept zich op de kiezershij
vraagde echter of die dan het volk vertegenwoordigen,
of zij de capaciteiten zijnomdat zij geld betalen of
aangeslagen zijn. Hoe dit echter zij opmerkende dat
de nieuwe naam vaq volksonderwijs moest worden los
gelaten omdat hij evenveel als de liberalen voor het
volk wilde doenverlangde hijdat men tot de een
voudige quaestie zou terugkeerensamenwerkenhet
bijzonder onderwijs niet tegenwerken, niet afkeuren,
maar elkanders bedoelingen waardeeren. Daarom achtte
hij wetsherziening niet dringend wilde men haar even
wel het middel lag in de hooger onderwijs-wet.
Tegen deze rede protesteerde de heer van de Putte
met de opmerking dat de heer Messchert van
Vollenhoven geen haast had nu er een conserva
tief kabinet was en vroeger tegen een liberaal minis
ter optrad met urgente gemoedsbezwaren. Die
opmerking beantwoordde de heer van Vollenhoven met
de vraag: welke minister erkende, gelijk de tegen
woordige, dat wijziging uoodig is? Integendeel, zeide
hij, allen weigerden dit juist. Dit was ook voorden
heer Heydenrijck de reden om nu niet te vragen; dat
zou z. i. thans een onparlementaire onwelvoeglijkheid
zijn. Maar deze spreker ontzegde der liberale partij
het recht om over onderwijs te spreken, zoolang zij te
dien aanzien een uitzondering maakt op haar regel van
particulier initiatief. De heer Begram wachtte even
eens met vertrouwen af, daar hij overtuigd, was dat de
regeering geen inbreuk zou maken op de openbare
school, maar gemoedsbezwaren zou trachten weg te
nemen, en tevens omdat aandrang op de regeering
misplaatst was daar de kamer met het hooger onderwijs
de zaak in haar macht had. Hij voegde daarbij dat
de liberale party geen recht had om te haasten, want
dat zij, aan het bewind zijnde, allen tijd had en niet
gaf wat zij nu zoo urgent heet. Nadat nu de heer
van Nispen nog had verklaard te vertrouwen op de
beloften van den minister en dus wel wilde wachten
tot na het hooger onderwijs daarbij het schoolrapport
van het Nut besprekend, dat 14,j millioen voor onder
wijzerstraktementen kosten en lijnrecht in strijd met
de grondwet zijn zou betoogde de heer Geertsema
nog dat hij als minister een wet had toegezegd, maai
de omstandigheden de indiening verhinderdendat sedert
de gebreken meer aan het licht kwamen; dat hij en
zijn vrienden geen vijanden van het bijzonder onderwijs
waren, maar het als bijzaak verlangden, en dat het
ongeduld nu was ontstaan omdat de minister verklaard
had de toover-formule te hebben gevonden, die allen
zou voldoen.
Het verwijt van nevelachtigheid achtte de minister
bepaald onverdiend. Acht de regeering herziening
noodig en mogelijk? Het antwoord was: ja. Laat zij
het fundamenteel beginsel toe? Neen. Wil zij het
restitutiestelsel? Neen. De minister geloofde niet dat
dit nevelachtig is, maar achtte het nu dwaas en ongrond
wettig naar den inhoud der herzieningswet te vragen
Want ook aan vertraging had de regeering geen schuld;
steeds stelde zij het hooger onderwijs voorop. Nog in
dit zittingjaar was de regeering stellig voornemens een
herziening voor te dragen; zoodra het kon, na het
hooger onderwijs, dat de minister gaarne in Februari
of Maart behandeld zag. Het aangekondigd voorstel-
Kuyper zou daarbij op de regeering van geen den
minsten invloed zijnzij zou stil haar weg gaan gelijk
met de spoorwegen. Dat het onbillijk was de regeering
zoo overmatig te haasten wees de minister daarop nog
nader aan; een wet is geen kleedingstuk dat men op
een bepaalden tijd thuis bestelt.
Ten slotte antwoordde de minister nog dat zijn voor
ganger het heffen van schoolgeld te Ooststellingwerx
had bevolen; dat subsidie was verleend in de onjuiste
overtuiging dat aan dat bevel was voldaan, en dat
daarom nu subsidie werd geweigerd. Want er zal
geen subsidie worden verleend als geen schoolgèld
wordt geheven van niet-onvermogendende minister
voegde daar echter bij dat het schoolgeld thans nog
minder dan vroeger is, toen het f 2 per jaar bedroeg.
De minister antwoordde met genoegen op deze zaak,
omdat er uit kon blijken welke steenen men opzocht
om er de regeering mede te werpen.
De heer Moens bleef volharden bij zijn aandrang om
herziening. Daarmede waren de algemeene beraadsla
gingen afgeloopen en werd de discussie verdaagd.
Zitting van Dinsdag 14 December,
(Nader verslag.)
Op art. 177 (bijdrage aan de gemeenten) stelde de
heer van Naamen een verhooging met f 20,000 voor,
daar de gemeenten z. i. verplicht waren haar onderwijs
behoorlijk in te richten; om nu het misbruik det split
sing van gewone en buitengewone kosten tegen te
gaan, wilde hij de handen ruimer laten.
Na eenig debat werd dit amendement met 37 tegeu
35 stemmen aangenomen en kwam in behandeling het
amendement-Moensf 30,000 voor drie nieuwe kweek
scholen. Voor de opleiding van onderwijzers, meende
de heer Moens, kon meer en beter worden gedaan,
want er was behoefte aan personeel. Daarom wenschte
hij 2 nieuwe kweekscholen voor jongens, benevens,
daar de vrouw uitmuntende diensten kan bewijzen aan
het lager onderwijs, 1 voor meisjes; de uitgetrokken