MIDDELBUI1GSCHE COURANT. F 294. Zaterdag 1875. 11 December. BIJ DEZE COURANT BEHOORT EEN BIJVOEGSEL. Het formaat dezer courant wordt den len Januari 1876 ongeveer de helft vergroot, zonder verhooging van den abonnements prijs. Behalve de thans daarin voorkomende rubrieken zal voortaan in de courant wor den opgenomen een doorloopend feuilleton, bestaande uit boeiende romans en andere verhalen. Zij die zich voor het volgende kwartaal op de Middelburgsche courant abonneeren, ontvangen de nog dit jaar verschijnende nommers gratis. Middelburg 10 December. in 3fc Dit blad verschijnt dagelijks met uitzondering van den Zondag, den 2™ Paasch- en Pinksterdag en een der Kerstdagen. De prijs per 3/m., franco is f 3.50. De Antwerpscke Précurseur bevat in zijn nommer van Maandag jl. eene correspondentie uit Berlijn, waarinnaar aanleiding van de Phönix-quaestie, over de vrijheid der Schelde eene-beschouwing geleverd wordt, welker onjuistheid zonder veel moeite is aan te toonendoch die als voorbeeld van de wijzewaarop men door verkeerde voorstellingen deze zaak ingewik keld maaktde aandacht verdient. De correspondent bestrijdt de meening vanhetDeen- sche blad „Dagbladet" dat de Nederlandsche regeering gerechtigd zou geweest zijn om te handelen zooals zij gedaan heeft. „Dagbladetschrijft', hij weet niet dat de Scheldekrachtens de tractaten in eene bijzondere verhouding geplaatst i3." Hij herinnert vervolgens dat er na dc omwenteling van 1830 ten opzichte van de Schelde twee met elkan der strijdige opvattingen bestonden. Volgens de eene was de Schelde van de zee tot Lillo geen rivier, maar een zeeboezem. Volgens de andere behield zij tot Vlissingen haar karakter van rivier. De Londensche conferentie sloeg, altijd volgens den Berlijnschen briefschrijver een middelweg tus- schen deze beide meeningen in. Had zij den toestand van de Schelde willen regelen op den voet der trac taten van 1815, dan zou zij verklaard hebben dat de Schelde tot Lillo Belgisch, doch van daar tot aan de zee Nederlandsch gebied was. Geen van deze drie opvattingen is echter door de conferentie gevolgd. „Er is, wij vertalen woordelijk uit den Précur seur, maar éen Schelde. „De Belgische gevolmachtigde stelde aan de Lon densche conferentie voor iu het tractaat van 1839 te bepalen dat het loodswezen, de betonning, de politie en alles wat de vaart in en het onderhoud van de zeegaten betreft onderworpen zouden worden aan een gemeenschappelijk toezicht. „Dit voorstel werd aangenomen en op schrift gesteld. „De Schelde is dus eigenlijk gezegd een gemeen goed der beide landen. Men kan niet beweren dat de Bel gische Schelde ophoudt en de Hollandsche Schelde begint op de plaats waar de oevers ophouden Belgisch te zijn. De Belgisch-Hollandsche Schelde begint te Lillo en eindigt te Vlissingen." De correspondent verhaalt verder dat de Belgische regeering de ministers te Berlijn en waarschijnlijk ook elders reeds heeft doen polsen. Hield Nederland de „zonderlinge" bewering staande, dat de Nederlandsche regeering van Lillo tot Vlissingen alleen gezag over de Schelde heeft te voeren, dan is het volgens hem bijna zeker dat België die bewering aan de mogendheden, die het tractaat van 1839 onderteekend hebben, ter beoordeeling zou onderwerpen. Hij voegt er nog bij dat België, dat onlangs in de quaestie-Duchesne aan het verlangen van Duitschland is te gemoet gekomen, waarschijnlijk bij prins Bismarck een gewillig oor zou vinderen dat ook Engeland, ofschoon lord Palmerston niet meer leeft, gewoonlijk gunstig ten opzichte vau België gezind is. Wat is er nu van deze reJeneering? Eenvoudig dit, dat de Berlijnsche correspondent zich in zijne aanhaling van het tractaat van 1830 heeft schuldig gemaakt aan hetgeen men in de theologische wetenschap, in tegenstelling van het woord uitleg kunde, inleg kunde pleegt te noemen. Hij heeft er woorden in gelezen die er niet in staan. In het tractaat van 19 April 1839 (Staatsblad 1839 n° 26) wordt in art. 1 het Belgisch grondgebied om schreven als samengesteld uit de daarin genoemde provinciën, „zoodanig als die behoord hebben tot het in 1815 gevestigd koninkrijk der Nederlanden." Art. 9 1 bepaalt dat ten opzichte der vrije scheep vaart op de stroomen en rivieren van kracht zullen zijn de bepalingen op het Weener congres in 1815 gemaakt. De tweede paragraaf van datzelfde artikel luidt als volgt „Wat meer bijzonder de scheepvaart op de Schelde en hare monden betreftis overeengekomen dat het loodswezen en de betonningzoowel als het onderhoud der zeegaten van de Schelde beneden Antwerpen {le pilotage et le balisage, ainsique la conservatim des de VEseaut en aval <V "tyiers) aan een gemeen' schappelijk toezicht zullen worden onderworpen en dat dit gemeenschappelijk toezicht door wederzijds daartoe benoemde commissarissen zal worden uitgeoe fend." Blijkbaar is dit het artikeldat de correspondent op het oog heeft gehad. Maar hij heeft er twee woorden in gedacht, die er niet in stonden: „de politie" namelijken hij heeft door eene verplaatsing der woorden „de scheepvaart" een algemeencn zin gegeven aan het artikeldat slechts drie zeer duidelijk bepaalde punten op het oog had, namelijk loodswezen, be tonning en onderhoud der zeegaten. In overeenstemming hiermede hebben in de gemeenschappelijke commissie van toezichtzoo van Nederlandsche als van Belgische zijde uitsluitend ambtenaren van het loodswezen zitting De Nederlandsche leden zijn op het oogenblik de hoofd inspecteur over het loodswezen en de inspecteur in het zesde districtde Belgische commissarissen zijn de heeren J. van Haverbeke, kapitein ter zee, en Ch. de Boninge, inspecteur over het loodswezen te Antwerpen. Aan het bedenken eener zoo wonderlijke combinatie als een vaarwater zou zijn dat door Nederlandsche oevers ingeslotenmaar aan Nederlandsch-Belgisch gezag onderworpen zou zijnheeft de Londensche con ferentie zich dus niet schuldig gemaakt. Wij hebben hier nog slechts een paar vragen bij te voegen, die wij wel wenschten dat bij onze Belgische naburen overweging vonden. Wij, kleme natiën, beleven eon zorgwekkenden tijd. Binnen een tijdsverloop van nog geen 20 jaren hebben wij de grenzen eener reeks van kleine mogendheden op de kaart van Europa zien uitwisschen en in haar plaats groote eenheids-staten tot stand zien komen. In hoeverre deze volken zich door die lotsverwisseling gelukkig voelenstaat ons niet te beoordeelen. Maar steliig berust de vrees dat deze stroom de nog over geblevene kleine staten eenmaal zal medesleepen, op meer dan louter hersenschimmen. België weet dat bij ondervinding, meer nog dan Nederland. Is het nuvragen wij, voor ons kleine landen zaak, zoodra er eenig geschil tusschen ons ontstaat, het hoofd om te wenden naar de „groote mannen" die achter ons staan en die zich tot dusverre, gelukkig, nog niet met ons bemoeid hebben? Is het verstandig bij iedere ge legenheid te verstaan te geven, als ware het een gelukkige kansdat prins Bismarck, lord Derby of vorst Gortchakoff wel eens in onze zaak partij konden kiezen? Is het niet veleer wenschelijk voor ons om de quaestiën die tusschen ons ontstaan kunnen, met bedaardheid te overwegen, vooral ze niet door onjuiste voorstellingen een verbitterend karakter te geven, en te trachten ze door kalme bespreking entre nous tot oplossing te brengen? Gisteren werd door den heer H. J. Bronkers, commissaris bij de brandweer alhier, het feest gevierd zijner 25jarige vervulling van die betrekking. In eene daartoe belegde vergadering van het bestuur en de beambten werd hem, bij monde van den heer mr. N. C. Lambrechtsen van Ritthem als voorzitter namens al de leden een met zilver gemonteerd inktstel, met zilveren plaat en toepasselijk inschrift, aangeboden als een blijk vaa hoogachting en eene blijvende herinnering. Dat geschenk ging vergezeld van eene in kleurendruk ter drukkerij van de heeren Altorffer alhier vervaardigde fraaie lijst, bevattende de namen der leden van het bestuur en van de beambten der brandweer. In dezelfde vergadering namen de leden met leed wezen afscheid van den heer P. de Broekert, die na 41 jarigen dienst in onderscheidene betrekkingen, laat stelijk sedert 13 jaren als secretaris, zijn ontslag als zoodanig met het einde dezes jaars verzocht en dit op de meest eervolle wijze bekomen heeft. Door burgemeester en wethouders is in plaats van den heer de Broekert benoemd tot secretaris bij het bestuur der brandweer de heer A. H. Kommers. Bij beschikking van den minister van binnenlandsche zaken is het dagelij ksch toezicht op den staatsspoorweg van Zwaluwe naar Zevenbergen opgedragen aan den spoorwegopziener 3e klasse A. J. Stal, ter standplaats Breda, met bepaling dat die opdracht ingaat met den dag waarop die spoorweg voor het verkeer wordt ge opend. Het stoomschip Celebes is den 5cn dezer uit Ne derland te Batavia aangekomen, na den 30enNovember Padang te hebben aangedaan. De kamer van koophandel te Amsterdam heeft een adres aan de tweede kamer ontworpen tegen de voor gestelde tabaksbelasting. In den aanhef wordt het leedwezen der kamer uitgedrukt dewijl een zoo gewichtig wetsvoorstel is ingediend zonder raadpleging der ver tegenwoordigers van handel en nijverheid. Voorts wordt aangetoond dat deze belasting strijdig is met de politiek van handelsvrijheid en doodend voor de tabaks-industrie. De Java-tabak zou tengevolge der belasting onze markt verlaten. Voorts wordt de wen- schelijkheid der afschaffing van den vleeschaccijns erkend maar de invoering eener nieuwe verbruiksbelasting, vooral op een stapelartikel als tabak, afgekeurd. Door de provinciale staten van Groningen is met 21 tegen 16 stemmen het voorstel tot heffing van een hoofdelijken omslag als provinciale belasting verworpen. Men schrijft ons uit Rotterdam dd. 8 dezer: „Het protectionisme was hier heden aan het woord. Er was namelijk eene vergadering belegd van meelfa brikanten om eene beweging te organiseeren tegen het voorstel der regeering om uit het tarief het invoerrecht op meel te schrappen. Het initiatief was uitgegaan van eene vereeniging van Limburgsche en Noord-Brabant- sche meelfabrikantendienog vóór het voorstel werd ingediend, te wapen waren geloopen om een tegenwicht te vormen tegen den aandrang van hunne Duitsche vakgenooten tot afschaffing van het beschermend recht, dat hier te lande van 't artikel geheven wordt. De Limburgsche fabrikanten beweren (en dit werd ook in de vergadering geinsinueerd) dat onze regeering voor dien aandrang uit Duitschland gezwicht is. „De afschaffing van het invoerrecht op granen vond bij de vergadering volkomen goedkeuring. Natuurlijk, het graan is de grondstof, die de heeren meelfabrikan ten verwerken, en hoe goedkooper grondstof, des te

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1875 | | pagina 1