BUITENLAND.
Algemeen Overzicht.
50 fungeerende raadsheeren in de nieuwe hoven kunnen
gebruikt worden; welk bezwaar kan er dan bestaan
om alvast die bruikbaren te benoemen en hun hunne
standplaatsen tegen 1 Jannari aan te wijzende boven
het maximum te benoemen raadsheeren konden dan
terstond na de afkondiging der begrooting, desnoods
daags na de aanneming door de eerste kamer
worden benoemd. Een respijt van drie weken is toch
waarlijk niet te lang voor den man die zichal is
't in dezelfde betrekking, naar elders verplaatsen moet.
„Heden begint de beraadslaging over de begrooting
van binnenlandsche zaken in de tweede kamer. De
voorteekenen voor den heer Heemskerk zijn niet zeer
gunstig; hij zal gevoelen dat ook in de politiek de
thermometer in deze winterdagen bitter laag staat."
Benoemingen en besluiten.
posterijen. Geplaatst aan het postkantoor te Mid
delburg de commies 4e klasse F. A. de Klerck. Aan
het postkantoor te Goes de surnumerair J. C. de Vul-
der van Noorden.
Marine en leger.
Met het stoomschip Prinses Amalia, dat deze maand
uit Oost-Indie vertrekt, wordt, naar men verneemt, het
in Mei 1873 naar Atchin gegane detachement mariniers
terugverwacht.
Koloniën.
De commissie voor het stichten van een monument
ter herinnering aan hen, die in den oorlog tegen Atchin
het leven lieten, heeft na daartoe verkregen machtiging
des konings bepaald, dat de gedenkzuil te Batavia zal
worden opgericht. Bij de commissie is een som van
ca. f 15,000 ontvangen, hetgeen niet voldoende is, of
schoon ook in Nederland een belangrijk bedrag is
ingezameld. De commissie doet een nieuw beroep op
de ingezetenen van Indië.
Men leest in de Indische bladen
Eenigen tijd geleden heeft in de Belgische bladen
een bericht de ronde gedaandat de erfgenamen van
zekeren Dubois onze regeering in rechten zouden aan
spreken tot uitkeering eener hier eertijds opengevallen
erfenisdie met de renten de kleinigheid van 60 millioen
gulden zou bedragen. Thans komt in de Javasche
courant voor eene beschikking van den raad van
justitie te Bataviawaarbij de rechthebbenden op cene
erfenis van wijlen J. A. Du Boiswelke langer dan
het derde van eene eeuw onder beheer van de wees
kamer aldaar is geweest, worden geappointeerd om
op Vrijdag 24 December a. s. hunne rechten te doen
gelden. Men weet dat wanneer aan de bij de wet
voorgeschrevene oproepingen is voldaandergelijke
nalatenschappen aan den lande vervallen. Misschien
bestaat er geen het minste verband tusschen de beide
zakenmaar de gelijkluidendheid der namen geeft ons
aanleiding op een en ander de aandacht te vestigen.
Gemengde berichten.
De spoortrein van Amsterdam naar het Nieuwe-
diep, die Zondag avond aldaar moest aankomen, is tot
den volgenden morgen half zes onder weg geweest.
Een arm daglooner op de Kalvermarkt te 'Hage
werd op St. Nicolaas avond door zijne vrouw verrast
met de geboorte van drie welgeschapen zonen.
Donderdag jl. heeft in den omnibus, rijdende van
Stadskanaal op Assen, het volgende plaats gehad. Men
had tot verwarming der voeten van de vijf in den om
nibus zijnde reizigers twee stoven met vuur daarin
geplaatst. Nadat een eindweegs was afgelegd schijnen
de passagiers door den zich in den wagen verzamelden
kolendamp te zijn bevangenmen heeft ze ten minste
bij de eerstvolgende pleisterplaats allen bedwelmd ge
vonden en een van hen in die matedat men niet dan
met groote moeite hem weder heeft kunnen bijbrengen.
Hij kon echter de reis niet voortzetten, wegens de
matheid, waarin hij verkeerde. Ook de overigen ge
voelden zichtoen zij te Assen kwamennog duizelig
en flauw.
In den geneeskundigen raad van Noordholland
is opnieuw gewezen op het gevaar van stoffen, waarin
wit arsenicum (rattenkruid) voorkomt. Voor het was-
schen van schapen wordt dikwijls dit vergif gebezigd,
ofschoon hetzelfde doel op minder gevaarlijke wijze
kan bereikt worden.
Ook in meer bedekten vorm komt het arsenicum in
vele huizen voor, vooral in het zoogenoemde Scheele's of
Schweinfiirter groen, bijv. in fraai groen behangsel.
Ook de groene lampenkappen, die een groote hoeveel
heid rattenkruid bevatten, zijn bij de hooge temperatuur
waaraan zij worden blootgesteld, schadelijk voor hen,
die zich in de kamers bevinden.
Naar men verneemt is een gedeelte van deschip-
brug over de Maas te Hedel door het drijtijs van de
ankers gerukt en uiteen gedreven.
Te Zwolle heeft Zondag avond een hevige brand
in een magazijn van galanterieën gewoed. Het geheele
huis is vernield en enkele aangrenzende gebouwen
zijn beschadigd. De schade van den eigenaar van het
magazijn wordt op f25,000 geschat, terwijl hij slechts
voor f 10,000 verzekerd was.
De brandweer heeft zich flink gekweten, doch éen
man heeft van zijn betrekking misbruik gemaakt.
Omstreeks 12 a 12J uur, toen de vlammen nagenoeg
geheel bedwongen warensloop hijdoor den armband,
met het nommer der spuit waartoe hij behoorde,
zooals hij meende, gedekt, in het verbrande perceel.
Een rgksveldwachter had hem echter opgemerkten
toen hij zich met zijn buit wilde verwijderen, werd
hij door dezen gevat. Er ontstond toen een hevige
worstelingwaarbij de veldwachter zijn horlogie en
ketting verloor en een verwonding aan het hoofd be
kwam doordien de dief zich van zijn hartsvanger
had weten meester te maken. Met behulp van een
agentdie juist kwam toeschietenwerd de misdadiger
echter spoedig in verzekerde bewaring gebracht.
De „Vereeniging voor volksvermaak"te Meppel,
doorleeft een crisis bestuursleden bedanken, anderen
die in aanmerking komenwillen niet gekozen zijn, en
zoo geschiedt het dat deze vereeniging, die 370 leden
telt en in het afgeloopen jaar nog een batig slot van
ƒ150 bezat, voorshands werkeloos is.
Thermometerstand.
5 Dec. 's av. 11 u. 19 gr.
6 'smorg.7u.22gr.'smidd.lu.29gr.'sav.6u.28gr.
Staten-fteaeraal.
tweede kamer.
Sitting van Maandag 6 December.
Nader verslag.)
De algemeene beschouwingen over hoofdstuk V (bin
nenlandsche zaken) werden geopend door den heer
Mees met de quaestie der kerkelijke subsidiën te
Hedikhnizen en Kampen. Hij betoogde dat de gemeen
telijke financiën niet moesten worden aangewend voor
de kerk al is dit ook nergens bepaald verboden. Uit
de geschiedenis van art. 168 der grondwet toonde hij
aan, dat het beginselna veel strijd eindelijk veroverd,
zich tegen die vermenging van burgerlijke en kerke
lijke belangen aankantte, en wees op de gevaarlijke
gevolgendie uit het stelsel van den minister zouden
voortvloeien, daar de grens „waar de gemeentefinan-
ciën er te zwaar door worden gedrukt" zeer moeilijk
te trekken was. De heer van Eek kwam echter ten
sterkste tegen dit betoog op; niet tegen de ongrond
wettigheid der subsidiënwant hij herinnerdedie
sedert 1858 steeds te hebben bestroden; maar wel
daartegen dat men er den minister een grief van
maakte, daar Thorbecke, Foek, Geertsemaallen, tegen
sprekers adviesondet goedkeuring der kamer de sub
sidiën toestonden. En nu was het juist deze minister
die aan Hedikbuizen het subsidie weigerdedoor spre
ker als onrechtmatig betwist, nu anderen het recht wel
genieten. Hij kwam er dus, afgescheiden van de on wet
tigheid die hij bewees uit art. 205 gemeentewettegen
op dat men den minister beschuldigde van toegeven
aan kerkelijke partijen.
De heer de Vries kwam nogmaals speciaal terug op
's ministers verdediging, dat het hier een zaak gold,
die nergens verboden en dus vergund was; was van
gevoelen dat een bevoegdheid speciaal moest zijn toe
gekend en voegde daarbij dat de ecredienstgeen tak
van gemeentehuishouding, dus niet uit de gemeente
kas mocht worden betaald. Toegeven aan kerkelijke
partijen was echter in de bedoelde zaken niet te zien,
meende hij. Om echter een duidelijke verklaring te
verkrijgenvraagde hijIs de minister van meening
dat de geest van ons staatsrecht het vestigen of steu
nen van den eeredienst uit de gemeentefinanciën mede
brengt zoo neenwat zal de minister in 't vervolg
tegen die subsidiën doen? De heer Smidt vond aan
de quae3tie een andere zijde tot bezwaar; de subsidiën
bestrijdende betoogde hij dataangenomen dat deze
tot de gemeentezorg behoordendan weder door den
minister was ingegrepen in de autonomie der gemeenten,
daar de regeering in dat geval de motieven niet had
te beoordeelen. Hij was van oordeel dat de minister
zoowel ten onrechte de autonomie handhaafde door
uitbreiding van werkzaamhedenals ook er in ingreep,
waar de wet haar uitdrukkelijk schonk.
Op den voorgrond stellende dat deze minister ten
onrechte een politiek tegenstander tegenover de liberale
partij was genoemd, daar de liberale partij ook nu
de meerderheid anders den minister niet had mogen
ontvangen, besprak de heer van Eek verder den alge-
meenen toestand en ontkende dat deze minister de
liberale meerderheid in het harnas had willen jagen;
terecht klaagde men over de houding met spoorwegen,
waterstaat en lager onderwijsmaar hij herinnerde dat
's ministers voorgangers die onderwerpen evenmin regel
den. Hij merkte daarbij op dat splitsing van dit
departement, voor iederen minister, hoo kundig ook,
noodig was.
Daarop behandelde hij de verkiezingscirculaire en
meende dat in ons land, waar de ambtenaren tamelijk
vrij zijn van de regeering, het streven van den minister
juist de vrijheid der verkiezingen belemmerde. Herin
nerend aan de proclamatie van 1866, betoogde hij
verder dat de betrokken ambtenaren als burgers, en
niet in hunne functie hadden gehandeld, en hij waar
schuwde dan ook tegen de uitdrukkingdat de regee
ring zou weten te handelen als haar bevelen niet wer
den opgevolgd. Hij erkende volkomen dat Thorbecke
en Geertsema eveneens handelden, sterker soms zelfs,
maar hij keurde dat eveneens af, gelijk hij dan ook
meende dat 's ministers ambtgenooten dit mede deden.
Nog behandelde hij ten slotte de mededeeling omtrent
het aanblijven der ministers; daarin wraakte hij het
beroep op den koning. Er was z. i. veel onrechtvaar
digs in het verslag der kamer; veel was den minister
ten laste gelegd wat ook diens voorstanders deden;
maar het stellen van den koning als macht tegenover
de kamer keurde hij af.
De heer Smidt kwam op de verkiezingscirculaire
terug. Opmerkende dat in het Notaris-weekblad een
ministerieele circulaire was voorgekomen over besluiten
tot het aangaan van gemeentegeldleeningen, volgens hem
een inbreuk op de gemeentewet, betoogde hij dat de
verkiezingscirculaire mede onrechtmatig, strijdig met
de wet was. Hij constateerde het recht der ambtena
ren om bij verkiezingen hun burgerrecht uit te oefenen
misbruik moest worden geweerd, maar hier bestond
slechts wettig gebruik; er bestond hier geen handelen
in functie. Vragende of de minister, die verklaarde
dat zijn toelichting aan den commissaris des konings
niet voor publiciteit bestemd was, voor die openbaar
heid terugdeinsde, gaf hij verder toe dat het optreden
der ambtenaren een quaestie van convenance was, maar
vraagde dansedert wanneer is een gevoel van con
venance regeeringszaak geworden En als burgemeesters
niemand mogen aanbevelen, waarom stond de regeering
dan toe dat zij zichzelven aanbevolen En waarom is
de maatregel niet tot andere ambtenaren uitgebreid,
wier invloed nog veel grooter is? Hij was van oordeel
dat het verbod onrechtmatig was en een eventueel
straffen met ontslag bij overtreding misbruik van
macht zou zijD, daarbij constateerend dat de regeering
uitermate slap was geweest tegenover de werkelijke
misbruiken, die te Zutfen plaatsgrepen.
De heer Smidt eindigde met te wijzen op talrijke
tegenstrijdigheden in 's ministers handelingen, waarbij
telkens slechte argumenten ter verdediging waren aan
gevoerd, en vraagde ten slottekan een stuurman, die
tegenstrijdige compassen gebruikt, aan het roer blijven:
De heer Kuyper behandelde tenslotte nog een ander
vraagpunt: het electorale. Hij constateerde dat ons
kiesstelsel een verderfelijken invloed heeft, op de poli
tieke partgendie bij de jongste verkiezingen zich in
allerlei vormen samen voegen moesten, op de
kamer, die het gevoelen der natie niet uitdrukt en een
liberale meerderheid vertoont, met een minderheid van
kiezers verkregen op de regeering, die hier slechts
een dobberende meerderheid vond, zonder oppositie in
den zin van loijal opposition. Door dat alles, meende
spreker, kwam het constitutioneel stelsel bij de natie
in discrediet, te gevaarlijker bij de autocratische nei
gingen in het buitenland 'en het streven naar het alge
meen stemrecht in Duitschland. Spreker achtte ons
dan ook aan ons kiesstelsel ontgroeid en gaf nu, be
halve grondwetsherziening, drie wegen aan verkiezing
werkende gelijk bij de Engelsche school-boards, be
slissing of men zal hebben enkele of dubbele districten,
of ccnsusherziening. Spreker hoopte dat deze minister,
die in 1869 den eersten stoot aan de hervormingsbewe
ging gafgebruik zou maken van den korten zomer
van zijn politiek leven en deze taak vrij spoedig ver
richten.
TWEEDE KAMER.
Zitting van Dinsdag 7 December.
Per telegraaf.)
Bij de voortzetting der discussiën over het hoofdstuk
Binnenl. zaken der staatsbegrooting verklaarde de heer
Oremers den minister zijn vertrouwen te ontzeggen,
op grond van diens gemis van constitutioneelen zin,
zijn in de circulaire omtrent de verkiezingen geblekene
onoprechtheid en zijne handelingen ten opzichte van
het monument voor Thorbecke.
De heer Geertsema wilde het kabinet zoolang moge
lijk tolereeren, op grond dat de liberale partij het
vertrouwen der natie nog niet bezit, doch eischt de
onmiddelijke herziening der wet op het lager onderwijs.
Wordt daaraan niet voldaan, dan, zeide hij, behoort
de liberale partij het initiatief te nemen.
De heer van Houten verlangt hervorming van het
kiesstelsel op den grondslag van het algemeen stem
recht. Hij wil.dat de regeering, hetzij ten opzichte
der kieswet, hetzij ten opzichte der schoolwet, voor
een bepaald beginsel partij kieze, opdat van haar
staatkundig beginsel blijke.
De heer Kappeijne verlangt dat de regeering uit
drukkelijk haar anti-clericale richting vooropstelle.
De minister van binnenlandsche zaken erkende de
gebreken en leemten in ons kiesstelsel; doch na de
mislukking der onder het ministerie Geertsema gedane
poging tot hervorming, behoort de herziening der kies
wet niet dadelijk weder aan de orde gesteld te worden.
De herziening van de wet op het lager onderwijs
houdt de ernstigste aandacht der regeering bezig. De
wet op het hooger onderwijs dient echter vooraf te
gaan. Overigens is de regeering ten volle bereid om
met de kamer samen te werken.
De regeering werd verdedigd door de heeren van
Rappard, van Baar en van der Hoeven, die vooral aan
toonden dat zij aan overdrevene aanvallen blootstond,
en dat eene ongerechtvaardigde akte van beschuldiging
tegen haar opgemaakt was. De heer van der Hoeven
verzette zich zeer stellig tegen eene scheiding van
den minister Heemskerk van de overige ministers.
Wanneer men een blik werpt op den tegenwoordigen
politieleen toestand van Europa waardeert men het des