afgekeurde schepen? Op die vraag van den heer
Mackay antwoordde de minister dat reeds overleg bij
de regeering plaats vonden dat de agenten reeds
waren gewaarschuwdmaar dat de noodzakelijkheid
voor maatregelen z'ch nog niet voordeed en vooraf
nauwkeurig onderzoek moest plaats hebben.
6° Eindelijk gat de minister den heer Mackay te ken
nen, dat hij de diplomatie-examens niet wilde verlich
ten maar wel den lust voor de carrière aanwakkeren.
Het hoofdstuk werd daarop met 53 tegen 3 stemmen
aangenomen, waarna hoofdstuk IV (justitie) aan de
orde kwam.
Het debat werd geopend door den heer Wintgens,
die, naar aanleiding van de adressen, de quaestie der
Amerikaansche spoorwegactiën besprak. Van de 60
leeningen van dien aard, tegen 70 0/0 aan de markt
gebracht, zijn er ruim 30 tot 17 gedaald, en ons
nationaal vermogen leed daar natuurlijk gevoelig onder.
Tegen die zwendelarij moest krachtig worden opgeko
men; met alle middelen van gezag en wet moest men
die oplichterij tegen gaan, waardoor het lichtgeloovig
publiek wordt benadeeld, terwijl de bedriegers geëerd,
ja gedecoreerd worden. De stemmen, die uit den
handel opgaan, achtte hij dus een verblijdend teeken,
doch waartoe een enquête? De zaak is genoeg bekend;
hij herinnerde aan de „verchristelijk:ng van het ka
pitaal; aan de treurige gevolgen der Fransche milliarden
voor Duitschland; aan de Oründungen, waarvan de
laatse drenkeling op weg is naar Siberiëaan de Ban-
que territoriale en den minister Duvernois, om te con-
cludeeren dat de tulpenhandel niets beteekende tegen
over den Schwindel van thans in Erie, Maxwell en
Caribou. Vooral vestigde hij er de aandacht der re
geering op. dat die slechte fondsen bij voorkeur in de
Staats-courant schijnen te worden genoteerd. Hij
wenschte vervolgens herziening van ons wetboek van
koophandel in dien zin dat de makelaardij geen vrij
beroep zij en versterking der autonomie van de beurs
immers de handel is meerendeels eerlijkmaar vaak
krachteloos door het bedreigen van straf; daartoe
wenschte hij reeds nu een afzonderlijke regeling in
den geest van het nieuwe strafwetboek. Ook achtte
hij nadere regeling der naamlooze vennootschappen,
strenge aansprakelijkheid van opzichters en commissa
rissen en openbaarheid der grondslagen noodig. Hij
hoopte dat men daartoe spoedig zou komendan zou
de natie zeker erkennen, dat regeering en kamers haar
belang behartigden
De heer Oorver Hooft kwam in zooverre tegen dit
betoog op als hij een groot deel der schuld aan het
publiek gaf, dat voorzichtiger had moeten zijn, en
achtte dan ook strafbepalingen niet noodig, terwijl de
heer van der Hoeven de emittenten verdedigde, die
zelf grootendeels dupe waren.
De notarissen werden besproken door den heer Gra-
tama, die eerst het vrije notariaat verdedigde, om
daarna op te merken dat deze minister weder zeer
ruim de erfelijkheid van het notariaat toepastte, z. i.
ten nadeele der energie van de eandidaat-notarissen.
Ook achtte hij vele keuzen niet gemkkig, terwijl hij
ook aandrong op het benoemen van het maximum-getal
notarissen. De erfelijkheid, mits matig toegepast, achtte
de heer van der Hoeven daarentegen niet verkeerd,
terwijl de heer Bergmann er het nut en de noodzake
lijkheid van betoogde, protesteerende tegen het telkens
verdacht maken der notaris keuzen en aantoonende dat
het maximum niet verplicht was.
Een wetsontwerp op de visscherij en het gevoelen
des ministers over het strafwetboek, vraagde de heer
Gratama; de heer de Vries wenschte wijziging der
artt. 388 en 389 B. W., zoodanig d?t de rechter be
voegd zij het persoonlijk verschijnen van verwanten te
bevelen en hooren kan die verwanten, welke hij noodig
acht, en voorts het toekennen van schadevergoeding
voor preventieve gevangenis aan hen, die onschuldig
worden bevondende heer Oorver Hooft verlangde alle
bepalingen op de makelaardij uit het wetboek van
koophandel te zien weggenomende heer van der
Hoeven hoopte op een wetontwerp tot afschaffing van
den dubbelen rechtsbijstandde heer van Eek besprak
het appel minimade heer van Baar drong aan op
behandeling van hot voorstel omtrent boeten in straf
zaken; de heer Lenting wees op de onregelmatige
toepassing der Zondagswet; en de heeren Verheijen en
de Willebois kwamen ten slotte op tegen de beschul
diging, in het voorloopig verslag ingebracht tegen de
kantonrechters in Noord-Brabant ten aanzien van den
verkoop van goederen van minderjarigen.
TWEEDE KAVER.
Zitting van Vrijdag 3 Deceir.ber.
Nader verslag)
Bij de voortgezette discussie over het hoofdstuk
justitie werd door den heer Kappeyne eerst gewezen
op de bepaling der wet op de kerkgenootschappen, ten
aanzien der oprichting der kerkendaarbij opmerkende
dat de administratieve procedure in deze eigenlijk een
soort van mystificatie is, waardoor"wrevel wordt op.
gewekjwaarbij de heer van Asch van Wijk als zijn
gevoelen voegde dat art. 7 der bedoelde wet met „open
bare orde" iets anders bedoelt dan de regeering er nu
in zag, maar dat het art.zoolang het bestaat, in
gezonden zin moest worden toegepast.
De heer Kappeyne betoogde daarop dat er verder
leemten in die wet bestaanwelke regeling behooven
omdat zij schadelijke gevolgen konden hebben; zulk
een regeling moest geschiedente meer omdat het geen
inmenging in kerkelijke zaken gold, maar de zaak,
die hij bedoelde de goederen der hervormde kerk
onder het burgerlijk recht behoorden. Herinnerende aan
de geschiedenis van het ontstaan der hervormde ge
meenten en haar kerkgoederenconstateerde hij dat
algemeene verwarring ontstond sedert de staat die kerk
geheel aan ziclizelve overliet; aan die bestaande on
zekerheid van recht nu, moest bij de wet een einde
worden gemaakt. Die regeling van beheer ontbreekt
daarbij ook voor het B. K. kerkgenootschap; immers
hij vond geen antwoord op de vraagwelk is het
recht der kloosters en geestelijke orden? Erkenning
als rechtspersoon zouden deze nooit vragen; wettelijke
regeling ook van hun belangen was dus noodig.
Kij hoopte dat Nederland zou toonendeze zaken,
die andere staten ongeregeld moeten latenwel te
kunnen regelendaarvoor wilde hij dat de minister
alle kleine zaken zou laten liggendit vóór alles, niet
overwegen, maar aan 't werk, tot wegruiming van
moeilijkheden. Dit betoog werd ten aanzien der
Herv. kerk door den heer van Houten ondersteund
maar de heer Tak besprak de quaestie met het oog op
de goederen in de doode handwaaromtrent de regee
ring geen bevredigend antwoord en waarvan zij zich
z. i. niet genoeg rekenschap gaf. Men moest, meende
hij, den toestand doorgronden. Bij de bedoelde bur
gerlijke maatschappen nu gaatbij overlijden van een
der vennooteD, diens aandeel over op de langstleven
den; doch is daarvan successierecht verschuldigd? In
1848 besliste de rechtbank te Leeuwarden: ja; maar
in 1866 was de rechtbank te Maastricht van een ander
gevoelen en daarbij bleef bettegen het advies der
landsadvocaten en der administratie. Hij vraagde nu
of het gerucht waar wasdat die beslissing thans
systeem werd en dus de successiewet wordt ontdoken,
of de administratie oogluikend ontduiking toeliet.
Dien toestandmeende hijmoest men goed kennen
alvorens goede belastingregeling mogelijk kon zijn
een onderzoek naar het vermogen der verschillende
maatschappen wa3 dus z. i. noodig.
Omtrent het eerste der besproken punten het
oprichten van kerken antwoordde de minister, dat
de regeering zich te dien aanzien geheel aan de wet
had gehouden; in de drie gevallen (Utrecht, 'sHage
en Monster) paste de minister het art. 7 niet toe,
overeenkomstig het advies van gemeentebestuur en
raad van state. Beden tot afwijking daarvan bestond
z. i. niet. De wet moet gehandhaafd worden zoolang
zij bestaat. Toch, ging de minister voort, is wijziging,
ook in verband tot de goederen der hervormde kerk,
noodig. De moeilijkheden erkennende, meende de
minister hier echter te moeten opmerken, dat de staat
bij koninklijk besluit van 1866 eenmaal de macht uit
handen gaf, zich onttrok en aan de kerk vrijheid gaf
in het beheer harer goederen, en dus geen rechtsgrond
had om wettelijke maatregelen te nemen en het beheer
terug te vorderen. Bechtszekerheid voor de B. C.
geestelijke orden en kloosters, wil men. De minister
merkte op dat elke nieuwe corporatie of verecniging,
die zich hier vestigt, wil zij burgerlijke handelingen
verrichten, haar erkenning als rechtspersoon moet vra
gen. Doet zij dit niet, dan mist zij de daaraan ver
bonden voordeelen; men moge het nu betreuren dat
zij dan evenwel feitelijk bestaat, maatregelen daartegen
in algemeenen zin waren, meende de minister, niet te
nemen.
Evenmin tegen de goederen in de doode hand, waar
omtrent de minister den heer Tak naar den minister
van financiën verwees, echter wel herinnerend dat be
palingen op dit stuk ook, behalve op kerkelijke corpo-
ratiën, op andere vereenigingen zouden moeten slaan
en dit doodend zou werken voor handel en nijverheid.
De minister van financiën voegde hierbij dat al de ge
gevens omtrent den toestand dezer goederen bij de
regeering aanwezig waren en tevens dat het gerucht
omtrent negatieve successieverklaringen, waar de heer
Tak op doelde, volkomen valsch wasnader hoopte de
minister er op terug te komen bij hoofdstuk VIIB.
De heer Tak repliceerde dat hij alle corporatiën had
bedoeld, niet alleen de geestelijke, niet echter de ven
nootschappen van koophandel, en stelde nader de vraag:
kent de regering den toestand en kan zij het staats
toezicht krachtig handhaven?
In den aanvang zijner rede beantwoordde de minister
van justitie ook den heer Wintgens ten aanzien aer
scabreuse bsusspeculatien (welk woord scabreus de heer
Wintgens, ten gevolge van eene opmerking van den heer de
1 Bruyn Kops, die partij trok voor de Caribon-mijn niet ge
lijk te stellen met de Amerikaansche papieren ver
duidelijkte met de opmerking dat daaraan geen kwade
beteekenis of kwade bedoeling mocht morden gehecht).
De minister was overtuigd dat de vinger was gelegd
op een maatschappelijke wondemaar meende dat
regeering noch kamer lusschenbeiden konden treden;
het publiek moest zelf voorzichtig zijn en de autonomie
der beurs bestond wettelijk, terwijl regeeringinmenging
ook steeds door den handel werd afgekeurd. Zwende
larij was niet tegen te gaan, ook al worden makelaardij
en naamlooze vennootschappen nader geregeld en ten
spijt van de aandacht, welke de regeering er, blijkens
het nieuwe ontwerp-strafwetboek, gaarne aan schenkt.
Ten aanzien der kerkgenootschappen verklaarde de
'minister zich nog zeer gaarne bereid van den heer
Kappeyne te vernemen op welke grondslagen de reeht s-
toestand van deze nader zou kunnen worden geregeld
Echter gaf de minister de verzekering dat de vraag
werd overwogenhoe een scherper politietoezicht in
sommige gevallen ware te houden, om te waken tegen
handelingen welke in strijd mochten zijn met de belan
gen der maatschappij; ook was overwogen hoe de
stichtingen, die nog regeling behoeven, te regelen zou
den zijn.
Artt. 388 en 389 B. W. Gaarne zou de minister
overwegen of verbetering is aan te brengen.
Schadeloosstelling voor preventieve gevangenis zou
tot groote bezwaren leiden op de wijze als de heer de
Vries die zijn gevoelen volhield wilde.
Appel h minima wilde de minister niet afschaffen.
Het openbaar ministerie moest daarin geheel vrij blijven.
Verstandige toepassing der Zondagwet zoo de minis
ter aanbevelen.
Afschaffing van den dubbelen rechtsbijstand wenschte
de minister, maar gepaard met een geheele regeling
van de burgerlijke rechtspleging.
De resultaten van de wet op den kinderarbeid waren
niet voor publiciteit geschikt', maar de minister had
bouwstoffen verzameldwaaruit hij aanleiding tot uit
breiding zou kunnen ontleenen.
Erfelijkheid van het notarisambt. De minister ont
kende eenigo onrechtvaardige benoeming te hebben
gedaan; allen steunden op officiële voordrachtenonrecht
noch privilege bestond daarbij; men had zich verge
wist van het verlangen der belanghebbenden. De heer
Gratama hield hiertegen vol dat de erfelijkheid tegen
het algemeen belang was.
Het tarief der notarissen was door den heer van
Houten nadi r besproken, die, naar aanleiding van
eenige gevallen, aandrong op handhaving van de wet.
De minister verklaarde dat streng werd toegezien, maar
was volkomen bereid een onderzoek in te ste'len naar
de bedoelde gevallen. De minister was tevens voorne
mens de wet en de tarieven te wijzigen.
foor een nieuwe visscherijwet worden bouwstoffen
verzameld.
In afwachting van het nieuwe strafwetboek wordt
het door den heer de Jonge besproken drank
misbruik niet uit het oog verloren.
Het hypotheekstelsel in Indië hoopte de minister
spoedig te regelenreeds in Juli 1874 werd deze zaak
naar het departement van koloniën verzonden.
Hiermede waren de algemeene beraadslagingen afge-
loopen. Bij de afd. gevangenissen vraagde de heer
Moens nog. of het reglement voor het onderwijs in de
groote cellulaire ook op andere gevangenissen kon
worden toegepastwaarop de minister op de eigen
aardige bezwaren wees, zich echter bereid verklarende
om te onderzoeken of traktementsverbetering voor de
onderwijzers noodig is, en den heer Gratama antwoor
dende dat geen nieuwe gevangenissen zouden worden
gebouwd zonder voorafgaande beslissing over het straf
stelsel.
Ten slotte werd het hoofdstuk met algemeene stera
men aangenomen.
Tot leden der commissie voor de kiesquaestie te Elbt
werden benoemd de heeren: Tak, Kappeijne, van Nis
pen, Bastert en van Vollenhoven
voor het verbod van in- en doorvoer van veede
heerenSchepel, de Jong, Mees, Begram en Arnoldts;
voor het rechtswezen iu Egypte, de heeren Godefroi,
Mackay, van der Hoeven, Cremers en Gevers.
GEDRUKT BIJ J)E GEBROEDERS ABRAHAMS TE MIDDELBURG.