MIDDELBURGSCHE COURANT. F 289. ïïaandag 1875. 6 December. Middelburg 4 December, Dit hl ad verschijnt dagelijks met nitzondering van den Zondag, den 2eB Paasch- en Pinksterdag en een der Kerstdagen. De prijs per 3/m., franco is f 8.50. BIJ DEZE COURANT BEHOORT EEN BIJVOEGSEL. Ieder jaar komt, bij de behandeling van hoofdstuk II der staatsbegrootingin de tweede kamer de orga nisatie van het korps ambtenaren bij de ministerieele departementen ter sprake. Eigenlijk is het onjuist van organisatie te sprekenwant iets dat dien naam verdient is nergens te vinden. Er bestaat een koninklijk besluit van 4 September 1823 n° 7, uit een tijd dus toen er spoorwegen noch telegrafen, openbaarheid noch minis terieele verantwoordelijkheid, in den zin zooals wij die thans kennen, bestondendoor welk besluit de werkkring der ambtenaren en de samenstelling der bureaux zooge naamd geregeld worden. Natuurlijk is die regeling verouderd. Deze veroudering wordt nu eens door de ministers erkend, wanneer zij eene belofte wenselien te geven van zich met de organisatie, zooals de geijkte term luidt, - te zullen „onledig houden;" dan weder ontkendwanneer het hun verkieslijk voorkomt, onder den dekmantel van het verjaarde koninklijk be sluit den tegenwoordigen toestand van willekeur in het leven te doen blijven. Aandrang om de zaak opnieuw en behoorlijk te regelen, wordt, wanneer ze van de tweede kamer uitgaat, gewoonlijk „het najagen van hersenschimmen," het „toegeven aan doctrinaire begrippen," het „koeste ren van utopische droombeelden" genoemd. Tevergeefs wees de heer Tak van Poortvliet verleden jaar in bijzonderheden aan dat het besluit van 1823 eenvoudig door de ministers wordt ter zijde gesteld, omdat het niet meer aan de eischen van den tijd voldoet, en dat als een gevolg daarvan, de noodzakelijkheid eener reorganisatie door opvolgende regeeringen gemakshalve geloochend wordt. Tevergeefs legde hij uit dat hetgeen men verlangde was niet eene regeling in bijzonderhedenzoodanig dat een minister aan banden gelegd zou worden in de be schikking over de werkkrachten der ambtenaren van zijn departement; maar dat men aandrong op eene herziening der „algemeene trekken", in het besluit van 1823 vastgesteldomdat juist deze niet meer gevolgd worden. Tevergeefs omschreef dezelfde afgevaardigde nader zijn denkbeeld nog aldus: „regeling van de verhouding der chefs van dienst tot den minister; van den werkkring der referendarissen en van dien der mindere ambtenaren, door afscheiding tusschen het personeel voor het machinale werk en voor het redac tiewerk regeling der bezoldigingenin dien zin dat niet als in 1823toen men op „goedkoop werk" voor namelijk uit wasde hoogstemaar de laagste trakte menten worden vastgesteld." De minister van financiën bleef zeggen dat eene reorganisatie „zoo niet onmogelijk, dan toch zeer onpractisch" zou wezen. Dat de rege ling van 1823 niet meer wordt nagekomengaf de minister toemaar juist daarin lagvolgens hemhet bewijs dat elke nieuwe organisatie onvoldoende zou blijken, dewijl die „ieder oogenblik ook weder wijzi ging zou kunnen vorderen." Wie bewondert niet dit echt „conservatief" beginsel Oude bepalingen te herzien dit mag nietdewijl uit het feit dat zij verouderd zijn immers blijkt dat de nieuwe, die men zou kunnen maken, ook weder niet volmaakt zullen wezen. Op die manier blijft het oude, dat de hand vrij laat voor alle mogelijke willekeur, eeuwig bestaan. Verleden jaar had de discussie over de reorganisatie van het ambtenaarswezen het gebrek, zich in den weg te stellen van een voorstel der regeering om de trak tementen der ambtenaren met 10 pet. te verhoogen. Van daar dat een aantal leden der kamerdie het omtrent de noodzakelijkheid eener nieuwe algemeene regeling eens waren, zich van de liberale afgevaar digden welke daarop aangedrongenafscheidden. Men wilde vóór alles de ambtenaren in de gelegenheid stel len zooals de heer Fabius het uitdrukte„zich een nieuwe winterjas aan te schaffen of een stuk vloesch meer op hunne tafel te zien," Een ander voorstander eener reorganisatiede heer van Kerkwijkschilderde den toestand van betrekkelijk hoog geplaatste ambte haren, die genoodzaakt zij «na afloop van hun bureau tijd in winkels boeken té gaan bijhouden of ander schrijfwerk te verrichten, teneinde het noodige geld te verdienen om hunne huishuur te betalen of in het dure 's Gravenhage waar men hot leergeld aan hoogere bur gerschool en gymnasium hooger gesteld heeft dan ergens eldershun kinderen: een behoorlijke opvoeding te kunnen geven. Op dien grond zeide hij, met den heer Godefroitot zijne liberale mede-leden Laat thans het denkbeeld eener algemeene reorganisatie loster wille van de zoo noodzakelijke „partieele" verbetering, de traktementsverhooging. In dien zin werd door de kamer dan ook beslist, door het amendement van de», heer de Jong, tot schrap ping van den post voor verhooging der traktementen, af te stemmen.- Dit jaar had de heer van Kerkwijk de handen vrij en kon hij zijne grieven tegen de organisatie van hét ambtenaarswezen doen gelden, zonder te vreezen de ambtenaren in hunne oogenblikkelijke positie te bena- deelen. In de zitting van Dinsdag jl. toonde hij een aantal onbillijkheden en onregelmatigheden in den be- staanden toestand aan. Aan het eene ministerie moet men examen doen om klerk te worden of voor bevor dering in aanmerking te komen. Aan het andere hangt men uitsluitend van protectiezoogenaamde „krui wagens" af.Als een staaltje hoe er van de werkkracht der ambtenaren gebruik gemaakt wordt, verhaalde hij éen enkel voorbeeld „uit ^ïfijenden." Een ambtenaar werd vóór eenige jaren benoemd tot klerk aan een der ministeriënop f 400 tractement. Hij maakte snel promotie en werd vóór anderen, uithoofde zijner bekwaamheden, tot commies benoemd. Toen echter werd hij geplaatst iu de afdeeling, waar hij als klerk zijne loopbaan begonnen was. Toevallig was hij daar ook nu weder de jongste ambtenaar en daarom droeg de chef der afdeeling hsm hetzelfde werk opwaar mede hij vroeger als klerk belast was. Hij ontving nu ƒ2000 traktement, maar zijne hersenen en handen hadden niet meer te doen dan toen hij f 400 's jaars genoot Door een ander voorbeeld toonde de heer van Kerk wijk aan dat de ministers door allerlei kunstgrepen en uitvluchten het verouderde besluit van 1823 geweld aandoen. Dat besluit bevat o. a. eene bepaling om trent de werkzaamheid der referendarissen. Daar het niet meer mogelijk is zich aan dat voorschrift te hou denworden aan deze ambtenaren verplichtingen op gedragen die hun eigenlijk niet toekomen. Om echter het koninklijk besluit niet te schendenverzint men voor hen een anderen titel als dien van chef eener afdeeling, inspecteur, administrateur enz. Toen de minister van financiën erkende dat hij wer kelijk dit kunstje uitgedacht en in toepassing gebracht had, maakte de heer van Kerkwijk hem een compli mentje over zijne „handigheid"; maar hij voegde erbij dat het beter was, besluiten die tot zulke behendig heden aanleiding geven, in te trekken en door andere te vervangen. Bestaat er kans dat aan dezen wenk thans gevolg gegeven zal worden? Minder nog dan verleden jaar schijnt dit het geval te zijn. De minister van finan ciën zag in de voorbeelden door den heer van Kerkwijk aangehaald, slechts een der „schaduwzijden van het ambtenaarsleven." Wat deze afgevaardigde verlangde, meende de minister dat altijd een wensch zou blijven en door alle opvolgende ministers onmogelijk verklaard zou worden. Het besluit van 1823 was, ja, door dezen minister overtreden; maar zijne voorgangers hadden hetzelfde gedaan. En toen de heer Tak van Poortvliet er weder op wees dat uit al die afwijkingen en uit vluchten juist de noodzakelijkheid bleek om, in 's lands belang vooral, tot eene hervorming over te gaan, toen antwoordde de minister weder dat de werkzaamheden op ieder ministerie verschillen, dat eene regeling voor alle departementen dus onmogelijk zou wezen en dat het besluit van 1823 (dat n. b. niet wordt nageleefd) in 't algemeen aan de behoeften voldoet. Men draait dus rond in een cirkel. Vraagt men om hervorming, dan heet het dat de regeling van 1823 voldoende is, en klaagt men over overtreding van het besluit van 1823, dan wordt dat besluit verouderd genoemd. De hoogere ambtenaren aan de ministeriën doen al hun best om dien cirkel gesloten te houden waardoor willekeur en repotisme meer vrijheid van beweging hebben. Geen minister bezit, bij de kortheid Van het ministerieele leven, welke de ramp is van ons land, de noodige kracht en kennis om dien band te breken. Overmacht van bureaucratie en routine, die sterker zijn dan de ministers zeiven, zijn de gevolgen van dien toestand. Wanneer de liberale leden in de tweede kamer niet voortgaan met nog krachtiger dan zij tot dusverre deden, op hetzelfde aanbeeld te slaan en door bepaalde voorstellen niet den stoot geven tot hervorming, dan vreezen wij dat aan den ongezonden toestand nimmer een einde zal komen. Het was te verwachten dat de Phönix-quaestie, eenmaal in het Belgische parlement aangeroerd, in het ónze niet zonder weerklank zou blijven. Wat trouwens de Belgische minister van buitenland- sche zaken woordelijk gezegd heeft, blijft onzeker. In de officieele „Annales parlementaires" worden de woor den incident le plus grave in het antwoord van den minister gemist, die hij volgens de verslaggevers van verschillende bladen gebezigd heeft. De Etoile beige geeft heden te kennen dat de minister, om aan Neder land genoegen te doen, zijne woorden heeft doen wij- zigen. In onze tweede kamer vestigde de heer Tak van Poortvliet gisteren de aandacht des ministers van justitie op de woorden van den Belgischen minister van bui- tenlandsche zaken, zooals die door de dagbladen mede gedeeld waren. „Wie kennis draagt, ging hij voort, van hetgeen op de Schelde heeft plaats gehad, weet dat de Nederlandsche regeering volkomen juist gehan deld en de rechten van Nederland op waardige wijze gehandhaafd heeft. Ik wensch daarom tot de regeering het verzoek te richten om op dien weg met kracht voort te gaan en te zorgen, dat bij voortduring de door Nederlandsche rechters gewezen vonnissen op Neder- landsch grondgebied behoorlijk zullen worden uitge voerd." De minister van justitie dankte den heer Tak voor den steun, dien hij als lid der vergadering de regee ring verleend heeft voor hetgeen door haar gedaan is. Het geldt hier ook niet, de minister was dit met den heer Tak volkomen eens, eene quaestie van internationaal recht, maar de uitoefening van ons sou ver einiteitsrecht op ons eigen grondgebied, de quaestie der uitvoering van een rechterlijk bevel, binnen de grenzen van dat gebied. Wij vestigen de aandacht onzer lezers op de achter staande advertentie van het bestuur der afdeeling Middelburg van de vereeniging tot bevordering vau Fabriek- en handwerksnijverheid, houdende voor- loopige kennisgeving, dat de heer C. A. Jeekel voor de leden dier vereeniging, met hunne dames, alhier eene voordracht zal houden over zijne hardglas-fabricatie, door proeven opgeluisterd. Men schrijft ons uit Zierikzee: „Naar aanleiding eener oproeping van eenige ingeze tenen had Vrijdag avond in het hótel „de Weerd" eene vergadering plaats van belangstellenden in het anti- dienstvervangingsbondof dienstpüchtbondzooals dr. van Vloten het wil doopen. „De heer mr. B. M. de Jonge van Ellemeet, de eerste onderteekenaar der oproeping, schetste het doel van het bond: den verplichten persoonlijken dienst of de af schaffing der plaatsvervanging in ons legeren de gunstige uitkomsten die eene verwezenlijking van dit doel daarvoor en voor ons vaderland zal hebben. „Dertig leden traden tot het bond toe, zoodat hier

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1875 | | pagina 1