NIDDELBUMSCHE COURANT
BIJVOEGSEL
Middelburg 29 November.
VAN DJE
ran Dinsdag 30 November 1875. N° 284.
Onze Haagscjie correspondent schrijft ons het
volgende
„Zelden heeft de tweede kaïner zulk eene ruime
keuze gehad van formules om hare meening over de
zelfde zaak te uiten als bij de beraadslaging over het
contract met de Rijnspoorwegmaatschappij, en zelden
heeft de tweede kamer met meer zorg hare meening
verborgen dan bij de stemming over de verschillende
conclusiën, naar aanleiding der regeeringsinlichtingen
op de te dezer zake ingediende adressen voorgesteld.
Men had in de eerste plaats de mannelijke conclusie
van de meerderheid en de flauwe van de minderheid
der commissie. In de eerste lag de verklaring dat
ministers, buiten de vertegenwoordiging om, een par
ticulier ontslaande van de verplichting tot den aanleg
van een openbaar werk aan het tot stand komen
waarvan de vertegenwoordiging getoond heeft met
vorige regeeringen veel te hechten, het algemeen belang
niet behoorlijk behartigen; in de tweede lag eene
schuchtere afkeuring van de daad der ministers, omdat
die- buiten de landsvertegenwoordiging om bedreven
was. Wie de eerstgenoemde conclusie te kras vond
kon kiezen tusschen het voorstel de Roo ran Adder-
wereltwaarbij niet van schending van het algemeen
belang gesprokenmaar uitsluitend afgekeurd werd,
en het voorstel Kuyper, dat foutief gesteld als het
was, eene eenvoudige referte inhield aan het scherpe
votum der eerste kamer; ten slotte «verwaterde de heer
van Wassenaer de verschillende moties van afkeuring tot
een zoetsappig voorstel, waarbij zelfs de bedoeling der
regeering om 's lands belang te bevorderen werd erkend
en alleen betreurd werd wat scherp afgekeurd had
behooren te worden. Niettegenstaande deze ruime keuze
koos de tweede kamer niet, maar verwierp alle voor
stellen. Wat uit de discussie en de stemlijsten gebleken
is omtrent het votum dat de meerderheid der kamer
eigenlijk verlangde, is moeilijk na te gaan; dit zware
werk zal rusten op de nieuwe commissie van onderzoek,
waarin ik hoop dat de h"eer Godefroi eene plaats zal
bekomen. Iets is er echter stellig in de discussie ge
bleken: wat de kamer niet wil namelijk. Ze wil niet
goedkeuren wat de heeren van der Heim en Heemskerk
hebben gedaangeen stem ging er op om de wijze
waarop deze ministers gehandeld hadden goed te keuren
of te vergoelijken zelfslaat staan om eene conclusie
tot goedkeuring van hunne handeling voor te stellen-
Die de conclusiën van blaam met den meesten harts,
tocht bestreden deden het om politieke redenenomdat
zij het dierbare ministerie-Heemskerk niet tegen zoo'n
liberaal ministerie zouden willen verruilen, omdat zij,
gelijk het zoo sierlijk in 's heeren Heemskerk's orgaan
gezegd werd, hunne geestverwanten „tegen de klauwen
der portefeuille-gieren" wenschten te verdedigen. Het
zwakke voorstel van de minderheid der commissie kon
daarom nog geen 20 steramen op zich vereenigen; en
dat het voorstel van Wassenaer bijna de meerderheid
voor zich verkre g was daaraan toe te schrijven dat
het het laatst in stemming kwamen vele leden der
kamer deze treurige zaak niet op de agenda wenschten
te houden, en daarom de aanneming van dit voorstel
trachtten te bevorderennadat de geest van de meer
derheid omtrent de overeenkomst van JuniJuli duide
lijk genoeg gebleken was. Na de gevoerde beraadslaging
zou zelfs de aanneming van het voorstel van Wasse
naer een échec voor de regeering zijn geweestoordeel
dan zelf in hoeverre de uitslag der zitting van gisteren,
waarin al de vijandige voorstellen verworpen werden,
haar als eene overwinning kan worden toegerekend
„Terecht trekt het de aandacht dat twee commissa
rissen der Rijnspoorwegmaatschappijtevens leden der
kamer, de heeren Gevers Deynoot en Schimmelpenninck,
zich niet, gelijk hun medecommissaris Viruly tijdens
de behandeling dezer zaak in de eerste kamer deed
van de stemming hebben onthouden. Ik weet wel dat
voor de leden van de staten-generaal de voor die van
de gemeenteraden geldende bepalingen niet bestaan,
dat zij zich onthouden van medestemmen over zaken
die hen persoonlijk of in eene andero betrekking aangaan,
maar toch houd ik de handeling van den heer Viruly
voor voegzamer dan die van de beide genoemde leden
der tweede kamer. Hadden zij nog deelgenomen aan
het debat, en de gesloten overeenkomst en het gedrag
der ministers uit het oogpunt van het algemeen belang
of zelfs van de Rijnspoorwegmaatschappij verdedigd;
maar thans hebben zij sows phrase medegewerkt tot
het verwerpen van alle voorstellen tot afkeuring eener
overeenkomst, waarbij dan toeh feitelijk aan hunne
maatschappij een enorm geldelijk voordeelhet verval
len der verplichting tot aansluiting te Rotterdam, werd
toegekend. Of zouden de commissarissen werkelijk
meenen dat de overeenkomst van JuniJuli voordee.
liger was voor den staat dan voor de Rijnspoorweg
maatschappij
„Maar ik laat thans alle quaestiën, die in rechtstreek-
sche betrekking staan tot deze bedenkelijke zaak rus
ten ze is nog op de agenda gebleven en zal dus later
nog wel eens aanleiding tot bespreking geven. Een
ander onderwerp, uit deze zaak voortvloeiende, ver-
eiseht op dit oogenblik onze aandacht. Niemand ont
veinsde zich de-beteekenis van het jongste debat; de
trouwe opkomst van de leden van elke richting, de
zenuwachtige schuwheid van den heer van der Heim,
zoolang hij het woord niet voerde, de slechts nu en
dan falende pogingen van den heer Heemskerk om zijne
drift meester te blijven, maakten dat in de kamer voor
ieder duidelijk. Het gold hier eene kabinetsquaestie.
Wel sprak men van eene portefeuillequaestie waarbij de
aftreding van de heeren v. d. Heim en Heemskerk
alleen in het spel zon wezen, maar men begrijpt dat,
ware de minister van binnenlaadsche zaken, de kabinets
formeerder, gevallen, de overblijvende ministers niet zoo
licht twee nieuwe ambtgenooten zouden gezocht en
gevonden hebben. En wat dan? De vraag werd in
den loop der beraadslagingen (door den heer Messchert
van Vollenhovenindien ik mij niet Vergis) gedaanis
de liberale partij op het oogenblik in staat om te regee-
ren? De heer Viruly Verbrugge antwoordde op die
vraag bevestigend, omdat naar zijn zeggen, deliberate
partij in de tweede kamer over eene aaneengesloten
meerderheid beschikte.
„Is dit echter wel geheel juist? Wie zich niet te
zeer door optimisme laat vervoeren zal met mij twijfe
len. Al mag men, neuzen tellende, tot het resultaat
komen dat de liberalen over éen of twee stemmen meer
beschikken kunnen dan alle andere partijen te zamen,
wie iets verder dan de neuzen ziet zal erkennen dat
het totaal der liberale tweedo .kamerleden nog geen
working majority en allerminst eene aaneengesloten
meerderheid heeten mag. De drie fractiën van de minder
heid zijn zeer heterogene elementenen een conservatief,
antirevolutionair of ultramontaansch ministerie zou indien
de coalitie over drie of vier stemmen meerderheid
te beschikken had, geen politiek ministerie kunnen
zijn omdat het bij elke poging van politieke organisa
tie niet slechts de liberale partijmaar ook die twee
deelen der anti-liberale coalitiewier beginselen in die
organisatie geene toepassing vinden, terstond tot tegen
standers hebben zou. Maar ook in den boezem der
liberale partij bestaat de voor een krachtige politieke
regeering onmisbare eenheid van overtuiging en disci
pline allerminst. Men denke aan de inkomstenbelasting,
de voorstellen van den generaal van Stirum tot af
schaffing van plaatsvervanging en dergelijke. Zoo
iemand dezen staat van zaken betreurt, dan ben ik het
maar zoo is' de toestand en dien mag men niet voor
bijzien. De schrijver van het overzicht van de
kamer-debatten in de Nieuwe Rotterdamsche courant
heeft, niet zonder naïeveteit, onthuld welke bedoeling
de voorstellers van amendementen op de conclusie van
de meerderheid der spoorwegcontract-commissie bezielde
het bij elkander brengen en houden van alle liberalen.
Die pogingen mislukten en de partij stemde niet als
éen man. Wanneer nu dergelijke dingen gebeuren,
ik stel daarvoor noch de groote meerderheid der partij
noch de tijdelijk afdwalenden verantwoordelijk, maar
beroep me alleen op het feit, wanneer dergelijke
dingen gebeuren in de oppositie, mag men dan aannemen
dat het later béter zal gaan? Om die reden zou ik,
ware ik in Viruly's plaats geweest, op de vraag naar
de gezindheid der liberale partij óf geen óf een geheel
ander antwoord, gegeven hebben."
Meebtzaken.
Op Vrijdag den 3en December a. zulten voor het
provinciaal gerechtshof in Zeeland terecht staan:
1°. Jan Bernardus Willems, oud 35 jaren, sjouwerman,
thans wonende te Middelburg, ter zakea. als zoude
hij den 24en Juni 1875, op de Commerciewcrf te Mid
delburg, zich door den portier dier werf, Klaas de Rijcke,
hebben doen afgeven 4 ijzeren baggeremrpers en 2
assen toebehoorende aan den heer van Seeters, en wel op
de aanbieding van een valschelijk met den naam van
Abraham Petaver per order A. van Seeters onder
teekend briefje, hetgeen hij voorgaf afkomstig te zijn
van een onderbaas van den aannemer Filis, en waarin
de portier verzocht werd aan den beklaagde voornoemde
voorwerpen af te geven, welk briefje, zóówel wat den
inhoud als de onderteekening betreft, ter goeder trouw
geheel geschreven was door den tuinknecht Hubrecht
Cornelisse te Middelburg; 'h. als zoude hij omstreeks
de helft der maand Juni 1875op gezegde Commer-
ciewerf te Middelburg, zich door voormelden Klaas de
Rijcke hebben doen afgeven 3 ijzeren baggeremmers,
liggende op die werf en toebehoorende aan den Keer
van Seeters voornoemd, op het bedriegelijk voorgeven,
dat hij van voormelden aannemer Filis last had inge
volge order van gemelden van Seeters deze voorwer
pen mede te nemen; dat hij Filis op de Markt had
gesproken en dat deze dadelijk zoude komen.
En alzoo ter zake van a. valschheid gepleegd in
onderhandsch geschrift, door het verzinnen eener ver
bintenis en het plaatsen van eens anders naam als
handteekening; b. net des bewust gebruik maken van
dat valsehe stuken c. oplichting, door onder aanneming
van een valsehe qualiteit, zich door een ander goede
ren te doen afgeven en zich alzoo van eens anders
goederen bedriegelijk ten deele meester te maken.
2°. Cornelis van der Nood, oud 39 jaren, thans gede
tineerd in 'shofs gevangenis te Middelburg, ter zake
als zoude hij in den namiddag van den 10en September
1875, door een raam in de woning van M. van den
Houten, arbeider te Ellemeet, zijn geklommen en uit
die woning arglistig hebben weggenomen en zich toe
geëigend éen zilveren horloge, een Berlijnsch zilveren
tabaksdoos en een paar laarzen, ten nadeele van ge-
melden arbeider; en zulks na reeds vroeger bij arrest
van het provinciaal gerechtshof in Friesland dd. 25
Juli 1870, ter zake van gequalificeerden diefstal te zijn
veroordeeld tot eene tuchthuisstraf van 5 jaren.
En alzoo ter zake van diefstal gepleegd in een be
woond huis, door middel van inklimming, en zulks na
reeds vroeger tot eene crimineele straf te zijn veroor
deeld geweest.
En op Zaterdag den 4en December daaraanvolgende:
1°. Johannes van der Vorst, oud 32 jaren, landbou
wer, wonende onder Vrouwepolder; ter zake als zoude
hij in den namiddag van den 18en Juli 1875 opzettelijk
den brand hebbeu gestoken, zoowel in het woonhuis
als in de schuur der door hem bewoonde en hem in
eigendom toebehoorende hofsteden, gelegen onder Vrou
wepolder, waardoor aan beide gebouwen, welke tegen
brandschade waren verzekerd, eenige schade is veroor
zaakt, hebbende hij kennelijk het doel gehad om zich
te verrijken ten koste der Maatschappij, bij welke zijne
roerende en onroerende goederen, tegen brandschade
waren verzekerd.
En alzoo ter zake van: moedwillige brandstichting,
waarbij niet te voorzien was dat daardoor eenig men-
schenleven in .gevaar kon worden gebracht.
2° Jan Leeuweoud 36 jarenthans gedetineerd is
'shofs gevangenis te Middelburg; ter zake als zoude
hij op 16 October 1875 des avonds tusschen en 6
urenuit den winkeleen deel uitmakende van de
woning van Dirk van de Kamer te Middelburgten
nadeele van dezeneen gouden ring arglistig hebben
weggenomen en zich toegeeigend; zulks na reeds vroe
ger bij arresten van dit hof dd. 11 Juli 18G8 en 22
December 1871tot correctioneele gevangenisstraf van
3 en van 4 jaren te zijn veroordeeld geweest.
En alzoo ter zake van: diefstal gepleegd bij nacht
in een bewoond huis, zulks na reeds vroeger te zijn
veroordeeld geweest tot eene correctioneele gevange
nisstraf van langer dan éen jaar.
Aan de Zierikzeesche Nieuwsbode ontleenen wij het
volgende
„De erfenis van van der Lisse zal aan de werkelijk
rechthebbenden worden uitgekeerd!" was de mare
die in den loop van het vorige jaar door' Zierikzee en
de eilanden Schouwen, DuivelandenTholen weêrklonk«
Tal van personen die meenden recht te hebben op de
nalatenschap van genoemden Leendert van der Lisse,
in teven stadhouder van Oosterland en aldaar overleden
in 1731stelden vertrouwen iu de mededeelingen der
personendie beloofden in staat te zijn die zaak te
vereffenen en tot scheiding te brengen. Hoe deerlijk
werden zij bedrogen
Deze personenJohannes van Dongen oud 54 jaren,
van beroep zaakwaarnemer, en Adam Trij zeiaar, oud
43 jarenvan beroep scheepmakerstonden jl. Vrijdag
voor de arrondissements-rechtbank te Zierikzee terecht,
beschuldigd van oplichting.
In dezo zaak werden gehoord 18 getuigen. Uit hunne
verklaringen bleekdat de beklaagden zich bij hen
vervoegd hadden, voorwendende door het vorstelijk
buis te zijn aangesteld om de genoemde nalatenschap
te vereffenen en ten bewijze van die opdracht hun
hadden vertoond enveloppen, voorzien van in rood en
zwart lak afgedrukte zegels van het vorstelijk huis en
daarbij met vertooning van een afschrift van het testa
ment van genoemden van der Lissehetwelk zij hadden
weten machtig te worden. Bij ieder hunner wekten
zij natuurlijk de hoop op dat zij als rechthebbenden
hun aandeel in gezegde nalatenschap zouden verkrijgen,
doch vorderden tevens van de verschillende personen
geldenwelke de beklaagden beweerden noodig te
hebben ter bestrijding der kosten. Het schijnt dat de
beklaagden namen wat zij krijgen bonden, althans
van een der getuigen ontvingen zij f 312van een
ander f 95van oen derde 37 van de meesten f 2.50,
f 1 enz. -