F 284.
MIDDELBURGSCHE
Dinsdag
1875.
COURANT.
30 November.
BIJ DEZE COURANT BEHOORT EEN BIJVOEGSEL.
Middelburg 29 November.
Bit Wad Terschijnt dagelijks met uitzondering van den Zondag, den 2» Paasch- en Pinksterdag en een der Kerstdagen,
De prijs per 3/m.., franco is f 3.50.
Ons overzicht van het Indisch onderwijs debat in de
tweede kamer (zie onze nommers van 25 en 26 dezer)
zou al te onvolledig zijn indien wij verzuimden naast
de vertegenwoordigers der twee radicaal tegen elkander
inloopende stelselsde heeren van der Hoeven en Moens,
ook die der andere richtingen te doen optreden. Want
werkelijk heeft iedere godsdienstige overtuiging zich
achtereenvolgens doen hooren in deze beraadslaging,
die meer en meer haar staatkundig karakter verloor
en ten laatste de kamer op een theologisch disputeer-
college deed gelijken. Zelfs de Israelietische richting
trad, zoo men wil, een oogenblik op in den vorm
eener motie tot sluiting van het debat, voorgesteld
door den heer Godefroidie meende dat er reeds genoeg
tijd besteed was aan eene woordenwisseling, die toch
tot geen practisch gevolg leiden kon. Met groote meer
derheid werd dit voorstel echter verworpen. Onder de
voorstemmers vond men het grootste gedeelte van het
klein groepje leden dat in de kamer de conservatieve
partij heet te vertegenwoordigenvoorts liberalen,
katholieken en anti-revolutionairen in ongeveer gelijke
verhouding.
De heer Kuijper gaf eene soort van illustratie op het
door den heer Moens aangevoerde omtrent de onmoge
lijkheid voor den onzijdigen staat omook indirect,
voor dezen of genen godsdienst partij te trekken.
Want hij legde onmiddellijk beslag op ons staatsrecht
en op onze historie ten behoeve van z ij n e richting.
Wanneer er staatkundige beginselen hier besproken
worden, zeide hij, die gebaseerd zijn op het
Roomscbe kanonieke recht, dan meen ik dat ik van
pliehtswege gehouden ben te maintineeren dat het pro-
testantsch beginsel op staatkundig gebied in onze his
torie en in onze grondwet nog dermate geïncorporeerd
ligt, dat wij van dat beginsel hier niet mogen afgaan."
Niettemin schijnt de heer Kuijper van den staat geen
begunstiging van dat protestantsch beginsel te verlangen.
De verscheidenheid van richtingen waardeert hij in het
protestantisme als een bewijs van levenskracht, doch
hij schijnt te verlangen dat zij allen zich in volkomen
vrijheid, ook op het gebied der prediking in Indië,
zullen kunnen doen gelden. Met opzet gebruiken wij
het woord „schijnt." Want wat de heer Kuijper,
die zich van de heeren Saaijmans Vader en de Jonge
weder afscheidt, eigenlijk verlangt, is niet slechts,
na het lezen en herlezen zijner redevoeringen onduide
lijk voor ons, maar ook voor den minister van koloniën,
die aan het einde van het debat zeide, dat „de begin,
selen en vragen van den spreker uit Gouda steeds in
zulk een diepen nevel gehuld zijn, dat het den minister
nog niet is mogen gelukken te weten, naar welk eind
doel wij streven als wij den weg opgaan, dien deze af
gevaardigde voorstelt."
De heer Kuijper dreef echter het debat een eind
verder in het theologische spoor, door ook de encycliek
eo den syllabus er in te halen, als bewijs dat de pre
diking eener godsdienstleer van staatswege, die hij
voor zich en zijne geestverwanten verwierp, door geen
regeering verzuimd kan worden zonder zich aan de
banbliksems van het Vaticaan te wagen. Natuurlijk
was hiermede de heer van Nispen tot Sevenaer andermaal
in het veld geroepen. Tegen dat Nederlandsehe „protes-
tantsche staatsrecht" van den heer Kuyper kwam
bij op. Bedoelde deze daarmede „het staatsrecht van
die lieden, die voor drie eeuwen uit naam der vrijheid
van geweten zijn opgestaan en nauwelijks meester
geworden, eene staatskerk gesticht en andersdenkenden
op verregaande wijze vervolgd en verdrukt hebben
En steeds verder en verder raakte de woordenstrijd
niet slechts in de theologie, maar ook in den geloofs
haat verward, want het antwoord van den heer Kuyper
kon niet uitblijven: „Is niet de schuld onzer vaderen
als een droppel, vergeleken bij de schuld der geloofs-
gencoten van den heer van Nispen, die met de tranen
en het bloed der natiën hun spoor geteekend hebben
in de wereldgeschiedenis?"
Naast deze groote operatiën tegen de anti-revoluti
onairen leverde de heer van Nispen nog eenige scher
mutselingen met nagenoeg alle andere richtingen, zelfs met
zijn geestverwant, den nieuw bekeerden zoon der moeder
kerk, den heer van der Hoe«en. De „modernen" vreesde
hij bij het bekeeringswerk niet, want die zouden wel niet
als zendelingen naar het Oosten gaan. Evenmin de
oud-katholieken, die niet vesd beter zijn, want in hunne
vergaderingen vindt men altijd een aantal moderne
<£rotestahtèS^x„die zich zeer wel bevinden onder het
gehoor" van bisschop Reinkens en anderen van dien
stempel." Wat het Protestantisme aangaathot is door
zijne veelvormigheid zwak. Zoodat de heer van Nis
pen, vrij wat vaster in zijne schoenen staande dan de
bekeerling uit Breda, niet als deze tot de slotsom
kwam„De beslissing is aan God", maar tot deze meer
stellige: „Voor mij is het geene vraag wie het inden
strijd winnen zal." Der moederkerk is volgens hem de
zegepraal verzekerd.
Nog in andere opzichten richtte de heer van Nispen
tot den jongeren mede afgevaardigde eenige vermanin
gen. Zijne kennis eu bekwaamheden vertrouwde hij
ten opzichte van Indië niet onbepaald. Het kon toch
zijn dat de heer van der Hoeven even weinig op de
hoogte was van de toestanden in de binnenlanden van
Javaals een Amsterdamsch advocaat of een redacteur
van het Handelsblad op de hoogte is van hetgeen op
het platte land in Gelderland of Drente omgaat. Ook
waarschuwde hij den Bredaschen collega voor zijne
radicale richting op politiek koloniaal gebied. Het
verschijnsel dat diens denkbeelden toegejuicht worden
door allen die als radicalen bekend staanbracht hij
hem onder de aandacht als „zeer verdacht".
Tusschen al de elkander kruisende gevechten op theo
logisch gebied, kwam nog eene korte gedachtenwisseling
tusschen de heeren Kuyper en van Loon aan den eenen
kant en Fransen van de Putte aan den anderen
waarbij de beide woordvoerders der anti revolutionairen
verklaarden dat de volkomene vrijheid van het onderwijs
in Indië meer steun vindt bij de liberale dan bij de
conservatieve richting. In 't bijzonder betuigde de heer
van Loon den gewezen minister van koloniën zijn
dank voor de volledige wijze, waarop hij bij eene vroe
gere gelegenheid aan de gerezen klachten over schen
ding der neutraliteit van het onderwijs recht heeft
doen wedervaren.
Den heer Bastert moeten wij ten slotte nog eene
plaats geven als vertegenwoordiger van het liberaal
(niet het modern) protestantisme. Een protestantsch
staatsrecht verklaarde hij in dien zin te huldigen, dat
het vrijheid van gewetenvrij onderzoek gedoogt,
onverschillig tot welke resultaten men daarmede kome.
Zijne inzichten ten aanzien van Indië vatte hij in deze
woorden samen: „Wij wenschen dat zij die naar Indië
gezonden worden als ambtenaren, als geestelijken, als
zendelingen, als onderwijzers, aldaar mogen overbrengen
een Christendom boven geloofsverdeeldheid; een Chris
tendom dat niet is een dogma, maar een leven, waarin
kracht en gloed is."
Met dezen meer vromen dan op de praktijk toepas-
selijken wensch kan zeker ieder zich vereenigen, die
doordrongen is van de voor Indië zoowel als voor
Nederland geldige waarheid, dat de staat, hoofd en
vertegenwoordiger van een aantal ingezetenen van de
meest verschillende godsdienstige overtuiging, zich door
zijne middelen en zijn invloed met geen der godsdiensten
behoort in te laten. Ongetwijfeld leert ons de geschie
denis dat de Europeesche volken door het Christendom
tot een hooger standpunt van ontwikkeling zijn geko
men, dan zij zonder dien godsdienst waarschijnlijk
bereikt zouden hebben. Maar dat is voor onzen gods-
dienstloozen staat geen reden om, direct of indirect, als
prediker van het Christendom op te treden onder de
Oostersche natiën, over welke hij een gezag voert, dat
slechts door wonderen van beleid en staatsmanswijs
heid gedurende bijna drie eeuwen in stand is gehouden.
Dat werk der prediking zou hem óf gelukken óf mis
lukken; het laatste, met het oog op de in dien tijd
opgedane ondervinding, waarschijnlijker dan het eerste.
Maar zeker zou hij zelf, in den opgewekten strijd tus
schen het onverzoenlijk fanatisme der verschillende
godsdienstige richtingen, in de eerste plaats zijn gezag
te gronde zien gaan.
De aandacht onzer lezers wordt gevestigd op de in
ons bijvoegsel van heden opgenomen beschouwingen
van onzen Haagschen correspondent over de jong
ste debatten in de tweede kamer.
Te Goes werd jl. Zaterdag met eene hartelijke
toespraak van den majoor-kommandant den heer M. J.
Zoutendam, voor het front der schutterij aan den
len luitenant J. G. Dobbelaere het eereteeken voor
iangdurigen dienst uitgereikt. De te Goes woonachtige
begiftigden met het Metalen kruLs, bevonden zich met
hunne banier aan het hoofd, der schutterijen werden
mede door den kommandant toegesproken. Nadat de
schutterij voor den heer Dobbelaere gedefileerd had
werd nog eene militaire wandeling door een gedeelte
der stad gemaakt.
De kamer van koophandel en fabrieken te Maas
tricht heelt zich vóór het sluiten van een tolverbond
met België verklaard. Deze kamer heeft sedert 1868
reeds herhaaldelijk de wenschelijkheid hiervan aange
toond.
Volgens het Haagsche dagblad heeft de heer van
Baar, lid der tweede kamer, bij de stemming op
Vrijdag jl. over het voorstel van den heer de Roo,
zich bij ongeluk het woordje „voor" laten ontvallen,
terwijl zijn bedoeling was tegen te stemmen.
Men moet het maar weten
Het stoomschip prinses Amalia is den 8cn dezer
uit Nieuwediep te Batavia binnengekomen. Alles was
wel aan boord.
Burgemeester en wethouders van Amsterdam heb
ben de ingezetenen der hoofdstad uitgenoodigd om,
aangezien de Sint Nicolaasavond dit jaar op Zondag
invalt, dit feest aanstaanden Zaterdag te vieren.
Voor de verkiezing van een lid van gedeputeerde
staten in de provincie Limburg worden als candidaten
genoemd de heeren jhr. mr. van derMaesen de Sombreff,
oud-minister van buitenlandsehe zaken, l'Ortije, bur
gemeester van Meerssen, en Merckelbach, burgemeester
van Wittem. De verkiezing zal in eene buitengewone
vergadering der provinciale staten op den 8en December
a. plaats hebben.
De Brusselsehe correspondent van het Vaderland
schrijft over het bezoek van Z. K. H. prins Alexander
aan het Belgische hof het volgende
De prins had voor een officieele ontvangst bedankt.
Z. K. H. werd dan ook door den gezant der Neder
landen zonder statie aan de „statie" ontvangen. De
doorluchtige gast was echter nog geen kwartieruurs
aan net gezantschap afgestapt, of de graaf van Vlaan
deren verscheen daar om hem te begroeten. Eenige
minuten later kwam ook de koning. Die eerste ont
moetingen moeten, naar ik hoor, bijzonder hartelijk
zijn geweest. Aangezien de prins het verlangen had
uitgedrukt, den koning en diens broeder onmiddellijk
daarna op zijn beurt te bezoeken, werd Z. K. H. eenige
oogenblikken later met een van 's konings galarijtuigen
afgehaald en eerst naar diens paleis en vervolgens
naar dat van diens broeder gevoerd. Zooals de gravin
van Vlaanderen bij de grafelijke audiëntie, was de ko
ningin bij de nieuwe ontmoeting van haar gemaal met
prins Alexander tegenwoordig. De koning herhaalde
opnieuw, dat hij het bezoek van den zoon van den koning
der Nederlanden als een nieuw pand der tusschen de
beide hoven bestaande vriendschappelijke betrekkingen
beschouwde. Ook betuigde Belgiës souverein bij her
haling, dat het herstel van H. M. de koningin der