BUITENLAND. §tatengeneraal. Algemeen Overzicht vader en moeder in het R. K. weeshuis te Vlissingen onverwacht ontslagen en vervangen door vier uit Duitsch- land verdreven „zusters van liefde." De correspondent voegt er bij dat deze maatregel bij de Vlissingsche katholieken geen onverdeelden bijval vindt. Te Wemeldinge heeft in den nacht van den 25en eene oever-afschuiving plaats gehad tusschen de Wemel- dingsche en Kattendjjksche sluizen, ter lengte van 120 en ter breedte van 50 meter. Kapitein Boyton zal gedurende drie dagen zijne uitvinding tentoonstellen in de afgeslotene ruimte van de zwemschool aan den Westerdokdijk te Amsterdam. Volgens het Handelsblad zijn burgemeester en wethouders van Amsterdam voornemens het van den heer Alberdingk Thiim uitgegane plan te ondersteunen, om Z. M. den koning een ander gebouw als paleis in de hoofdstad aan te bieden en het tegenwoordige paleis weder tot zijne vroegere bestemming als stadhuis te bezigen. De caoutchouc-dopjes van zuigflesschen voor kin deren welke te Zwolle en elders verkocht worden, zijn bij scheikundig onderzoek gebleken 60 pet. zinkwit 'te bevatten. De gemeenteraad van Stavoren heeft besloten als een bewijs van zijne ingenomheid met het vooruitzicht op een verbeterde haven, een spoorweg en een stoom- bootdienst, dit heugelijke feit met grootelettersin de notulen der vergadering te vermelden. Verkoopingen en aanbestedingen. Gisteren is alhier te koop aangebodeneen huis en erf in de Lange Giststraat te Middelburg, wijk F n° 162/163, een koetshuis met paardenstal in de Paauw- poort aldaar een pakhuis aldaar, en eene erf aldaar, in perceelen toegewezen. Zamen verkocht voor 13761.50. Thermometerstand. 25 Nov. 's av. 11 u. 32 gr. 26 'smorg. 7u.31 gr. 'smidd. 1 u. 36gr. 'sav.6 u. 34 gr. EERSTE KAMER Zitting van Donderdag 25 Wc cember. De voorzitter, de vergadering tot hervatting dei- werkzaamheden openendebracht daarbij hulde aan de nagedachtenis van het overleden lid der ka mer, den heer J. Fransen van de Putte. Fe door dr tweede kamer aangenomen wetsontwerpen zijn vervolgens naar de afdeelingen verzonden. T W F. F. D E KA M F. 8. Zitting van Donderdag 25 November. {Nacler verslag.) Naarmate het zeer uitgebreid debat over de spoor- wegaausluiting te Rotterdam en de beide conclusion van het rapport vorderde, nam het zoowel in politieke beteekenis als in heftigheid toe. Eerst verdedigde de heer Sandberg de conclusie a (meerderheid) op grond dat de wet van 1852 wel degelijk de verplichting tot aansluiting in zich sloot en de regeering dus niet tot opheffing daarvan bevoegd, was, al dacht dc commissie er ook niet aan de regeering een verwijt te maken van het millioen. Boos opzet bestond derhalve in zooverre niet; maar wel was er opzet om de beslissing der kamer te beletten, haar voor een fait accompli te plaat sen; er was dus afwijking van den constitutioneelen weg. Ongaarne droeg de commissie haar conclusie voor, maar zij meende niet anders te mogen coucludeeren, en hij meende dat zij de verwijten van den heer van Vol lenhoven niet verdiende. Nadat de heer Saaymans Vader de conclusie b ver dedigd had, trad de heer Viruly nu met kracht tegen de regeering op. Hij betoogde dat de minister Heems kerk het eerstin 1867, de hand eenigszins losser liet en nu, nadat zijn opvolgers weder die hadden vastge houden, de R. S. M. eensklaps van haar verplichting onthief. Hij betwistte dat het amendement-Tak een legale onmogelijkheid had doen ontstaan; de regeering had die gronden kunnen onteigenen ten name van den staat, en daartegen ware zeker geen bezwaar gemaakt. Wel bestond er echter een financieel bezwaar voor de R. S. M.; doch dat ware weg te nemen geweest. Ver der ontkende hij dat Rotterdam tegen de verbinding zou zijn; het belang dier aansluiting klemde nu meer nog dan ooit. Dat belang betoogde de minister Heems kerk dan ook meermalen; maar, vervolgde spreker, deze minister heeft ons gewend aan zulke overgangen van overtuiging, waarbij hij slechts herinnerde aan de vorige spoorwegpolitiek, aan den ophef over de droog making der Zuiderzee en aan het hooger onderwijs. Is die inconsequentie het conservatief regeeringsbeleid De minister schijnt niets geleerd en niets vergeten te hebben. En gelijk m 1866 werd gezegd: blijf binnen de grenzen, zoo onttrekt, men nu aan de kamers wat haar toekomt. Dat noemde hij gemis van constitutio neelen zin; darom zou zijn stem een votum van wan trouwen zijn in den minister van binncnlandsche zaken. De eerste kamer sprak een berisping uit, grooter dan ooit tegen eenig ministerie werd geuit: dat zij, buiten de politiek, 's lands belang niet behartigen. Het was dan ook goed dat de ministers hun ontslag namen; maar daarop volgde het „vooralsnog" blij ven, tengevolge van 's konings „stellige" weigering; dat is gebrek aan constitutioneelen zin. En vraagde hij, wat beduidt dat „vooralsnog"; z. i, was het hetzelfde als „tijdelijk", in afwachting van het votum der tweede kamer, neerge legd in conclusie van welker aanneming het gevolg zal zijn dat het tijdelijke niet meer tijdelijk zou zijn Door den heer van Vollenhoven werd gevraagdzijt gij dan gereed om te regeeren? Ja, antwooordde hij nu, de liberale partij is gereed, want zij zou hier een aaneengesloten meerderheid vinden, waar de regeering een conservatieve partij heeft, die met een vergrootglas niet te vinden zou zijn, en niets dan twee clericale rich tingen. De liberale regeering daarentegen zou in de kamer een partij vinden. Niemand verdedigde dan ook, meende hij, de regee ring. Allen spraken van misstap, fout en dwaling. De conclusie b is slechts een vergulde pil, die hetzelfde inhoudt. Zulk een toestand van door niemand verde digd te wordenbetoogde hijoverleeft geen kabinet dat nog gevoel van eigenwaarde heeft. Dat feit blijft, zelfs al werden beide conclusiën ver worpen. In elk geval echter constateerde hijin deze zaak geen kabinets-quaestie te zien en zelfs den minis ter van financiën niet op den voorgrond te stellen, maar speciaal een votum van wantrouwen te beoogen tegen den minister van binnenlandsche zaken. De heeren HaffmansCremersvan Naamen en Oor ver Hooft verklaarden zich op verschillende gronden tegen de beide voorgestelde conclusiën, waarna de minister van binnenlandsche zaken aan het woord was. Vooraf wees de minister op drie wetsontwerpen, aan hangig of bijna gereed: de verbinding van Holl. en Rijnspoorweg te Rotterdam, de lijn LeidenWoerden, en de verbinding van den Rijnspoorweg te Amsterdam met het centraalstationbij welke wetten geen sub sidie, geen privilege wordt verleend, waarbij niets de aanneming in den weg staat. En op dat oogenblik, in dien toestandzeide de ministerstelt men voor streng af te keuren dat de regeering dat algemeen belang niet behoorlijk behartigde! Erken te hebben ge dwaaldzeide de heer Godefroide minister erkende dit, maar voegde er bij dat het contract niet zou zijn tot stand gekomen, ware de veelbesproken clausule daarin niet opgenomen. De Rijnspoorweg maatschappij ver langde de ontbinding zonder aequivalent. Tegenover de zinspelingen op „pressie" en „vriendschap" stelde de minister het aanbod om de geheele schriftelijk ge voerde onderhandeling letterlijk ter inzage van de leden neer te leggen, om daarna te betoogen dat de regeering niet gerechtigd was de onteigeningswet van 1874 in te trekken na het amendement Takdaar de Rijnspoorwegmaatschappij, als contractant, recht had om gehoord te worden. Nu constateerende dat de voorzitter der commissie, de heer Blusséde conclusie a. slechts met aarzeling, blijkbaar zonder in de zaak te zijn doorgedrongen, verdedigde en de heer Sandberg de bevoegdheid der regeering tot het sluiten der overeenkomst erkende, betoogde de ministerdat ook de ministers van Bosse en Thorbeeke de vertakking beschouwden als staande buiten de wet van 1852. Daarna keerde de minister terug tot het uitgangspunt der geheele qnaestiede twee adressen uit Rotterdam door de commissie eenigs zins uit het oog verloren. En dan constateerde de minister het feit dat de gemeente Rotterdam de aan sluiting steeds trachtte te verhinderen, terwijl nu juist zij ter verdediging daarvan verschijnt. In de tweede plaats merkte de minister op dat de commissie niet het recht had te zeggen: de R. S. M. was eigenlijk niet meer tot de aansluiting gehouden, maar hij liet dit ter zijde. Immers het was in confessie dat de ont eigeningswet niet was overeenkomstig de conventie; deze toch kwam na vele bezwaren tot standwaarbij de maatschappij, sedert 1867 niet meer weigerachtig, zooveel mogelijk toegafde richting was haarvooral door den minister Thorbeeke eigenlijk opgedrongen, afwijkende van 1867of zij dusna het amendement op de onteigeningswetnog wel tot uitvoering zou wil len overgaan was zeer te betwijfelen. De minister kon dat toen echter niet publiek erkennenanders ware het millioen verloren geweest en had men niets ge kregen. Nu ken men óf procedeeren het oordeel daarover liet de minister aan alle juristen, óf niets doen en daarmede verkregen vorige regeeringen de aansluiting toch ook nietóf accordeeren en daar mede ving do regeering aan. De R. S. M. wilde toen LeidenWoerden garandeerenmits zij echter dan van alles af was; de regeering eischte de aansluiting; maar de R. S. M. weigerde. Toen wist de regeering de te genwoordige overeenkomst te verkrijgeneen lijn Lei denWoerdenwelker verwerping zij onaannemelijk achtte, en drang tot de aansluiting in het vrije brie venvervoer. En nu meende de regeering, daar het con tract anders niet kan tot stand komende overeenkomst van de onteigeningswet te mogen losmaken. Van het votum der eerste kamer zou de minister niet spreken1°. omop het voorbeeld van Engeland in het Lagerhuis niet te spreken over besluiten van het Hooger huisen 2°. omdat sedert de toestand ver anderd is. Doch aannemende dat de regeeringgelijk in de pers werd beweerdhet groote belang met voeten traddan had de mininister een brief van de R. S. M. voor zichwaarbij deze zich verbindtongepraejudici- eerd de uitvoering der overeenkomst, de aansluiting nog te maken. Meer kon hij daaromtrent niet mede- deelendaar de voorwaarden eerst onderzocht moesten worden. De minister concludeerde dat hij hoopte de onraad zaamheid van conclusie a te hebben aangetoond, waarna de minister van financiën het woord opnam om in de eer ste plaats te constateeren dat hij zich niet, naar den wenk van den heer Viruly, ten deele aan de verant woordelijkheid wilde onttrekken. Voor alles, zeide de minister, ben ik te fatsoenlijk man om aan zulk een raad gehoor te geven. Ik was de hoofdschuldige, als er schuld was. Ja, de zaken loopen vaak, de heer Blussé zou 't ook wel weten, niet zooals men ze gaarne zou willen behartigen; maar voor een parlementaire ver klaring van niet-behartigen van 's lands belang was hier geen reden. Nadrukkelijk wees de minister er op dat, ofschoon het amendement-Tak de verplichting deed vervallen, toch de aansluiting niet verviel, daar zij in het belang der R. S. M. zelve is, en de minister dus meende te mogen vertrouwen dat deze er zelve spoedig mede komen zou. Dat er in strijd met de wet zou zijn gehandeld is door geen enkel argument bewezen. Alleen de gevoe ligheid der kamer werd gekwetst; maar is dat een reden voor beschuldiging? De minister besloot met te herinneren dat deze regee ring kwam ter verdediging van de bres, door de vorige regeering verlaten en dcor de vrienden van deze ge schoten, en eindelijk met de vraag of het in een gelukkig land als Nederland niet beter was geen burgerrecht te geven aan woorden als „spoorwegpoli tiek". Spoorwegpolitiek is gevoerd in landen, waar Strousberg's een rol speelden. Na deze verdediging bleven de heeren Smidt en Blussé de regeering bestrijden. De latere voordeelen, al wat na de zaak was gekomen, deden niets ter zake af. Dat alles bewijst juist, zeide de heer Blussé, dat een afwachtende houding had moeten zijn aangenomen. Zonder politieke bedoelingen, zeide deze spreker, was de conclusie a voorgesteldalleen om te verklaren dat de aansluiting was prijsgegeven zonder zekerheid van aequivalent. De heer Smidt betoogde in het breede dat de aansluiting was verzekerd en dat deze is prijs gegeven terwijl de onteigeningswet aan het oordeel der kamer was onttrokken; en zoover mocht de regeering niet gaan. De uitdrukking „algemeen belang" sloot materieel en constitutioneel belang beiden inde leden der kamer hadden nu te kiezen. Hij beschouwde de zaak alleen als constitutioneele quaestie. De heer Kuyper stelde nu een amendement voor, dat „de inlichtingen geen aanleiding geven om op dit oogenblik verandering te brengen in den stand der zaak, gelijk die geworden is sedert het votum der eerste kamer." Door den heer de Roo is (volgens de N. Rott. Ct.) een andere conclusie voorgesteld, namelijk: 1° den minister van binnenlandsche zaken dank te zeggen voor de verstrekte inlichtingen2° te verklaren, dat art. 4 der overeenkomst tusschen de ministers van binnenlandsche zaken en financiën en de R. S. M. ge sloten in verband met de tweede alinea van art. 1, af keuring verdient. Morgen voortzetting. Zitting van Vrijdag 26 November. {Per telegraaf.) De heer Kuyper trachtte aan zijn amendement de beteekenis te geven van onthouding, in afwachting van het later oordeel der kamer, als het dossier der tusschen de Rijnspoorwegmaatschappij en de regeering gewisselde stukken zal zijn onderzocht; doch met handhaving van de uitspraak door de eerste kamer reeds gedaan. De heer de Roo maakte zijn voorgesteld amendement, strekkende enkel tot afkeuring van art. 4 der overeen komst, los van de politiek, daar de quaestie van wan trouwen eerst bij de staatsbegrooting gesteld zal wor den. De heer Godefroi betoogde de onaannemelijkheid van dit amendement, dewijl het, blijkens de toel'chting niets anders was dan in gewijzigden vorm de reeds ver oordeelde conclusie van de meerderheid der commissie van rapporteurs. Door den heer vau Wassenaer Catwijk werd nog eene andere conclusie voorgesteld, luidende: de kamer betreurt het dat de regeering in 's lands belang het noodzakelijk geoordeeld heeft om de kamer in haar vrij oordeel over de onteigeningswetten te belemmeren. Bij stemming werd de conclusie, door de meerder'eid der commissie van rapporteurs voorgesteld, verworpen met 40 tegen 35 stemmen. Die van de minderheid der commissie werd verworpen met 58 tegen 19 stemmen. Het voorstel de Roo werd met 39 t' gen 33 stemmen verworpen. Het voorstel-van Wassenaer werd met 38 tegen 36 stemmen verworpen. Het voorstel-Kuyper werd almede verworpen. De Fransche nationale vergadering is weder tot de discussie over het kritieke punt: de wijze van ver kiezing bij departementen of arrondissementen, gena derd. Op artikel 11 werd gisteren een amendement van den heer Jules Simon aangenomen, waarbij de prefecten niet verkiesbaar werden verklaard in hun eigen departementeen ander van den heer Beaussire waarbij de postdirecteurs van de verkiesbaarheid zijn uitge sloten en eindelijk een van de constitutioneele commissie met gelijke bepaling ten aanzien van enkel ambtenaren. Na aanneming van dit artikel, zooals het nu gewij zigd was, moest de bij de tweede lezing aanhangig gebleven quaestie betreffende de al of niet verkies baarheid van de officieren van het territoriale leger in den kring van hun eigen kommandement worden uit gemaakt. De heer Bethmont verdedigde zijn amende ment om hen niet verkiesbaar te verklaren, doch generaal Changarnier en de minister van oorlog be streden het amendement. Laastgenoemde beweerde, dat de minister zelf wel zou zorgen, dat het territoriale leger geen brandpunt van verkiezingsagitatie zou wor den als wilde hij zeggen dat de kamer daartegen geen maatregelen behoefde te nemen. Het amendement werd met 383 tegen 295 stemmen verworpen. Door den heer Madier de Montjau werd bij de dis cussie van art. 13 nog eene poging ondernomen tot invoering van het impératief mandaat, doch, na een betoog van den heer Ricard, werd zoodanig mandaat nietig verklaard en art. 13 aangenomen, terwijl slechts 42 stemmen tegen werden uitgebracht. Hoewel het

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1875 | | pagina 2