ar,
K
BIJVOEGSEL VAN DE MIDDELBURGSCHE COURANT.
Vrijdag 26 November 1875. No. 281.
c°
[SEN.
jïng-
Mo l
twee
2e Rang
10 tot 3
■Hg.
ig den
I de heer
Photo-
titen te
DAM.
u.
1,30
1,30
PO
9.40
10.4
10.15
10.25
7.30
8.32
8.51
9.20
~1$T5
8.50
9.12
9.30
s
Gemeagdc berichten.
De verzending van guano uit Peru ging geruimen
tijd, tengevolge van de onstuimige zee en de steile rots
wanden met groote moeilijkheden gepaard. Door het
aanleggen van spoorbanen naar geschikte ladingplaatsen
zijn de bezwaren voor een groot gedeelte uit den weg
geruimd, zoodat bijv. bij Pabellon de Pica enPuntade
Lobos dagelijks 1500 tonnen guano worden ingescheept,
terwijl er uitzicht bestaat, dat dit cijfer nog aanmerke
lijk zal toenemen als men bekwamer ingenieurs heeft.
De guano van de thans in exploitatie zijnde plaatsen
is van goede hoedanigheid en de scheepsgezagvoerders,
die eerst over de vogelmest van Pabellon zeer ontevre
den waren, zijn er thans, nu de bovenste laag verwij
derd is, bijzonder over tevreden.
In Pruisen bestaat het voornemen bepalingen in
het leven te roepen op de inrichting van transport
schepen voor veewel niet door ecne wet, maar bij
politiemaatregel. De voor het vervoer van vee be
stemde ruimten moeten, indien zij onderdeks zijn uit
sluitend voor het gebruik van vee ingericht blijven, en
voor goede ventilatie moet worden gezorgd. Voorts
zullen bepalingen worden gemaakt op de wijze van
inlading en ter voorkoming van noodelooze kwelling-
van het vee.
De regeering van Groot-Brittannie heeft weder
eene reorganisatie van het onderwijs op het oog, die
voornamelijk wordt bewerkt door lord Sandon, eene
specialiteit op het gebied van onderwijs. Volgens de
tegenwoordige wet voorziet de regeering slechts daar in
de behoefte aan*Dnderwijs waar er door bijzondere scholen
niet voldoende in wordt voorzien. Het schijnt dat de
regeering voornemens is de bijzondere scholen in het
vervolg aan een veel scherpere controle te onderwerpen.
Zoowel op de gebouwen als het onderwijs van die inrich
tingen zal veel strenger worden toegezien en zullen zij
die bijzonder uitmunten in officieele registers worden
ingeschreven en daardoor openlijk worden aanbevolen.
Voorts zullen het aantalde ouderdom en de mate der
ontwikkeling van de leerlingen zorgvuldig aan het de
partement van onderwijs moeten worden opgegeven.
De Peruaansche stad Iquique, bekend om de groote
hoeveelheden salpeter die zij oplevert, is den 7eu October
voor het grootste gedeelte verbrand. In 48 uren lagen
19 vierkante stadswijken in asch, waardoor een
aantal inwoners van alles werden beroofd.
De prins van Wales bevindt zich thans te Baroda,
de hoofdstad van den guicowar, waarmede Engeland
nog kort geleden in ernstige moeilijkheden verwikkeld
was. Een groote troepenmacht was geconcentreerd ter
voorkoming van alle mogelijke ongeregeldheden. Twaalf
prachtig uitgedoschte oliefanten stonden aan het station
gereed om den prins met zijn gastheer den jeugdigen
guicowar en gevolg op te nemen. De olifanten kniel
den en de prins met den jeugdigen inlandschen vorst
aan zijn rechterhand namen op den eersten plaats, onder
een „staatsparaplui", terwijl aan weerszijden bedienden
liepen die met doeken welke met goud waren bestikt
koelte maakten. Het geheel leverde een zeldzaam beeld
van Indische pracht en luister.
Staten-generaaL
tweede kameb.
Zitting van Woensdag 24 November.
Nader verslag
Twee conclusië» waren voorgesteld aan het slot van
het rapport over de overeenkomst met de Rijnspoor
wegmaatschappij: a van de meerderheid der commis
sie, uitsprekende dat het algemeen belang bij de over
eenkomst niet behoorlijk was behartigd, en l> van de
minderheidverklarende dat, na al het gebeurde, ver
kieslijk ware geweest goedkeuring door de wetgevende
macht bij de overeenkomst als voorbehoud te stellen.
Ier verdediging van conclusie b trad de heer Wint-
gens, lid der commissie van rapporteurs, in een uitvoerige
beschouwing van de historie dezer zaak, daarbij voor
opstellende dat hij de aansluiting te Rotterdam steeds
van wezenlijk en algemeen belang achtte, die eenmaal
zal moeten worden tot stand gebracht. In de eerste
periode, de jaren 18451867, tracht de Rijnspoorweg
maatschappij telkens, met bewonderenswaardig beleid,
de verplichting van zich af te schuivenen vindt slechts
weinig tegenstand bij de opvolgende ministers. Bij de
wet van 1852 werd aan de Rijnspoorwegmaatschappij
1, millioen subsidie verleend en 360,000 voor rentebe
taling, een en ander voor de spoorversmalling; maar de
verplichting tot teruggave van die sommen werd daarbij
niet bedongen voor het geval de vertakking te Rotterdam
niet tot stand mocht komen; men verzuimde toen een dwang
middel daaromtrent op te nemen, dat ook nu neg ontbreekt.
Het subsidie werd verleend, maar de aansluiting kwam
niet. Daarentegen gaf de regeering, korten tijd daarna,
bij de wet omtrent een entrepot te Rotterdam, te ken
nen dat de R. S. M. toen de aansluiting niet wilde
maken en de regeering eenige aangeboden aequivalenten
overwoog. Even zwak was de regeering in 1859. Toen,
bij een wetsontwerp tot het. verleenen van subsidie
aan de Holl. S. M. voor spoorversmalling, achtte zij
een transactie mogelijk, die de R. S. M. van haar
verplichting onthief en betwijfelde zij het recht van
den staat tot het eisehen van de aansluiting. Door
dat alles klom natuurlijk de tegenstand der R. S. M.
Nu volgde in 1860 de onteigeningswet voor de lijn
LeidenWoerden, haar verwerping en de motie-de
Brauw; daarop kwamen R. S. M. en Holl. S. M. tot
de overtuiging dat zij samen moesten werken en zij
sloten een compromis, dat de lijn LeidenWoerden
onmogelijk zou hebben gemaakt, had niet de kamer
de wet verworpen, die het spoorversmallingssubsidie
aan de Holl. S. M. toekende en do verplichting tot
aansluiting nu niet meer voor den staat, maar voor de
Holl. S. M. eischte. In die 22 jaren kwam dus de
aansluiting niet.
Doch de lijnen HaagGouda en HarmeienKreu
kelen openden een nieuwe periode; het kabinet van
1866 sloot een overeenkomst, die eerstgenoemde lijn
en de aansluiting beiden bevestigde. Toen wilde de
R. S. M. de aansluiting te goeder trouw, met alle
middelen; maar de gemeente Rotterdam werkte in alles
tegen. Deze overeenkomst van 1867 vestigde echter
deze zaak op goeden voetmet 1 millioen waarborg
kapitaal en vrij brievenvervoer als aandrang; de R. S.
M. had nu belang bij de aansluiting. In 1870 ontving
zij aanzegging om haar te maken en de onteigenings
wet kwammaar er kwam een amendement tusschen-
beidedat een wijziging bracht contre le traité. De
uitvoering was nu voor de R. S. M. onmogelijk. De
regeering kon haar nu allerlei voorstellen doen, maar
de macht was verlorenelk dwangmiddel was weg
tegenover de maatschappij die nu niet wilde. En in
dien toestand sloot nu de regeering de transactie, de
tegenwoordige overeenkomst.
Conclusie 6. zeide spreker, is nu een zacht verwijt.
Want ook hij had zijn bezwaren. Z. i. had de
regeering de onteigeningswet tijdig moeten intrekken
na de wijziging. Maar vooral had zij de aansprakelijk
heid voor de overeenkomst nu moeten deel en met
de kamer. In het algemeen was hij zeer voor het
niet te veel mengen van de kamer in de zaken van
het uitvoerend gezag; maar hier had de kamer den
verwarden toestand helpen in 'tleven roepen; had de
regeering dus de geheele overeenkomst voor de kamer
gebracht, de loyal opposition zou tot oplossing hebben
meegewerkt.
Maar, vraagde hij verder, is het algemeen belang niet
behartigd? En dan noemde hij conclusie a een uiter
mate streng vonnis, waarva^i een politieke vergadering
de gevolgen wel moest overwegen. Rekening houdende
met den toestand betwistte hij de schending van het
algemeen belang. Immers een dwangmiddel was er
niet en, daartoe door de R. S. M. opgevorderd, zou
de hooge raad zeker den staat tot terugbetaling van
het millioen hebben veroordeeld. Aan den toestand
moest een einde komen, en dit geschiedde niet op de
slechtste wijze met de lijn Leiden—Woerden, die 3 mil
lioen kost, en waarvoor de staat nu niets behoeft te
betalen.
Ook de heer Messchert van Vollenhoven sprak tegen
conclusie avragende of menwaar zooveel beweging
van deze zaak gemaakt werd dan te doen had met
een, oorlogsverklaring, zonder gereed te zijn tot den
oorlogof met de onderdrukking van een aanzienlijke
minderheid des volks. Neenwant de aansluiting zal
tot stand komen, hoogst waarschijnlijk zelfs op het
juiste oogenblik, misschien wel beter nog. De eenige
fout is dat de kamer geplaatst is voor een voldongen
feitdat noemde hij een onhandigheidmaar geen
aanleiding tot een zoo scherp vonnis dat het algemeen
belang meer zou schaden dan de regeeringsdaad zelve,
door verkleining van hot prestige' van het gezag. Zou
aftreden dezer regeering wensëhelijk zijn nu een stapel
wetten gereed lag Zijn de voorstanders der conclusie
a gereed om de taak der regeering over te nemen
In elk geval echterbesloot hijwil men der
regeering zijn vertrouwen ontzeggen, men doe het,
maar dan langs den koninklijken weg mét een gemoti
veerde orde van den dag.
De heer Godefroi was de derde bestrijder van con
clusie a. Immers hij achtte de regeering volkomen
bevoegd om de R. S. M. van de verplichting te ontslaan;
die beslissing werd, met medeweten van de kamers, in
1867 aan de regeering overgelaten. Verplicht om de
overeenkomst voor de kamers te brengen was zij dus
niet, evenmin als er hier van het millioen sprake kan
zijndat onmogelijk in de schatkist te houden was.
Maar sprekers grief was dat het contract de vrije be
slissing over de lijn Leiden—Woerden belemmert; de
regeering had hieraan moeten denken; dat zij dit niet
deed noemde hij een misvatting, een dwaling, die de
regeering had kunnen erkennen zonder zich te moeten
schamen. Zij ging alleen uit van het denkbeeld dat
het algemeen belang der lijn LeidenWoerden niet
ontkend kon worden; zij had daartoe echter de moge
lijkheid moeten laten. Maar die dwaling was voor hem
geen reden om te verklaren: gij hebt het algemeen
belang verwaarloosd. 'Om dat tg zeggen moet men het
bewijs van boos opzet leveren. Van dat denkbeeld
gaat de meerderheid der commissie uitdoch dan achtte
hij de conclusie a nog te zwak. Hij echter zou alle
conclusiën verwerpen die iets ander3 uitspraken dan
leedwezen over de dwaling der regeering.
Conclusie a werd daarentegen verdedigd door den
heer Blussé, die in de eerste plaats betoogde dat de
commissie alleen op de te beoordeelen feitenniet op de
mogelijke politieke gevolgen te letten had, en deze
aan de regeering moest overlaten. Maar voorts betwistte
deze spr. den heer Wintgens dat het veelbesproken
amendement aan de aansluiting iets had te kort gedaan,
en betoogde dat de aansluiting niet onmogelijk was
gemaakt. Z. i. had dan ook de regeering in haar
afwachtende houding moeten volharden, terwijl het
algemeen belang nu werkelijk niet is behartigd door de
R. S. M. van haar verplichting te ontslaan want, werd
de onteigening LeidenWoerden verworpen, dan bleef
er niets over. Ook ontkende hij dat een equivalent
in die lijn Leiden—Woerden zou zijn gegeven, al betwistte
hij er ook het algemeen nut niet van.
Nadat de heer van der Hoeven opmerkte dat deze
kamer het bezadigd standpunt der eerste kamer moest
innemennu deze zich met jeugdig vuur op de plaats
der tweede kamer stelde, en z. i. de volksopinie thans
het best ware wêer te geven met een verklaring van
leedwezen over het opnemen van art. 4 in de overeen
komst, verklaarde de heer Kuijper zich tegen beide con
clusiën; tegen b, omdat de eisch tot goedkeuring van
het contract z. i. te ver ging; maar ook tegen a, om
dat de eerste kamer slechts het stoffelijk belang, den
administrateur bedoelde, maar thans de staatsman zou
worden getroffen daar conclusie a uitgaat van over
wegingen van constitutioneel recht. Bij aanneming
daarvan zou de regeering dan ook niet kunnen blijven
zitten. Doch spreker constateerde uit den toon van
I