8ÜDDELM1RGSCHE COURANT BIJVOEGSEL Middelburg 24 November. VAN DE van Donderdag 25 November 1875. N° 280. De Nederlandsche commissie voor de „Exposition internationale et Congrès d'hyglène et de Sau- vetage", in 1876 te Brussel, heelt sinds onze laatste mededeeling eenige uitbreiding ondergaan en is nu sa mengesteld als volgt: jhr. mr. C. J. A. den Tex, bur gemeester van Amsterdam, voorzitterJ. van Vollenho ven, burgemeester van Botterdam, vice-voorzitterL. M. Beels van Heemstede, te Amsterdam, penningmeester; mr. F. H. van Notten, te Amsterdam, secretarisdr. G. A. N. Allebé, te Amsterdam; dr.B. Carsten, te 's Gravenhage; jiu. S. Dedel, te Amsterdam; B. Eickma, te Botterdam; jhr. mf. F. G. A. Gevers Deynoot, bur gemeester van 's Gravenhagedr. J. van Geuns jr. te Amsterdam; dp. K. M. Giltay, te Botterdam; W. van der Hoeven, te Botterdam; N. H. J. Kroef, te Botter dam mr. D. J. baron Mackay, te 's GravenhageJ. C. van Marken jr.. te Delft; dr. F. Eienderhoff, te Bot terdam mr. G. J. Booijaards, te 's GravenhageP. W. Steenkamp, te Amsterdamluit.-generaal F. V. A. ridder de Stuers, te 's Gravenhage; d'. I. Teixeira deHattos, te Amsterdam; D. L. Wolfson, te Botterdam. De commissie verzoekt ons ter kennis van belang hebbenden te brengen, dat deleden de werkzaamheden onder zich verdeeld hebben, en men diensvolgens word| uitgenoodigd zich te wenden: voor de zaak van ket brandwezeatot den heer P. W. Steenkamp, kommandant der brandweer, tejAm- sterdam voor de zaak van redding uit zeegevaar: tot een der volgende heerenJhr. S. Dedel te Amsterdam L. M. Beels van Heemstede te Amsterdamvoorzitter en secretaris van de Noord en Zuid-Hollandsche redding- maatschappijW. van der Hoeven, president-directeur van de Amerikaansche stoomvaart-maatschappij te Bot terdam N. M. J. Kroef, kapitein ter zee te Botterdam en D. L. Wolfson, directeur van de Nederlandsche stoombootmaatschappij, te Botterdam^ voor de zaak van hulp in oorlogstijd: tot den luit.- gen. F. V. A. Bidder de Stuers, of den heer dr. B. Carsten, adjunct-inspecteur voor het geneeskundig staatstoezicht in Zuid Holland, te 's Gravenhage, voor zitter en secretaris van het hoofd-comité voor de ver- eeniging „het Eoode kruis;" voor de zaak der hygiëne: tot een der volgende heeren: B. Eickma, wethouder, oud-voorzitter van de openbare gezondheids-commissie te Rotterdam, dr. G. A. N. Allebé, lid van de gezondheids-commissie te Amsterdam, dr. J. van Geuns Jr., med. dr. te Amster dam, dr. K. M. Giltay, voorzitter van de openbare Gezondheids-commmissie te Botterdam, dr. F. Eiender hoff, directeur van het stads ziekenhuis te Bottotdam en dp. I. Teixeira de Mattos, adjunct-inspecteur voor het geneeskundig staatstoezicht in Noord-Holland, te Amsterdam; voor de zaak van de instellingen tot verbetering van den toestand der arbeidende klasse: tot een der volgende heeren: mr. D. J. Baron Mackay, lid van de tweede kamerder staten genaul, te 's Gravenhage J. C. van Marken Jr., industrieel, te Delft, mr. G. J. Boyaards, referendaris bij den raad van statete 's Gravenhage. Eindelijk verzoekt ons de commissie bekend te ma ken, dat zij, die voorwerpen naar de tentoonstelling wenschen te zenden, worden uitgenoodigd de „demandes d'admission" behoorlijk ingevuld en franco in te zenden aan den secretaris der commissie, ten raadhuize fe Amsterdam, vóór den 12en December e. k. Gemengde berichten. In de zitting van den Duitschen rijksdag van 2ö November jl. verklaarde de afgevaardigde Bichter, dat, naar zijne berekening, van de Fransche milliarden nog 90 millioen mark renteloos en ongebruikt moet liggen. Het rijk verkeert dus in een ware ambarras de richesse en toch worden nieuwe belastingen gevraagd en kwijnen handel en industrie, een toestand die wel waard is een onderwerp van ernstige studie voor de hedendaagsche economen te zijn. Te Berlijn werden Vrijdag 2 Bussische hengsten uit den faillieten boedel van dr. Strousberg publiek verkocht. Een aantal liefhebbers woonde de veiling bij, die 6150 Mark opbracht, voor welke som de beide paarden aan den paardenkooper Wolft' voor den bankier Landau werden verkocht. Aan de autoriteiten van het schooltoezicht te Wiesbaden is eene aanschrijving gericht, waarbij hun is verboden aan schoolplichtige kinderen verlof te geven tot wegblijven uit de school om aan processies naar elders deel te nemen, waarbij pnderweg moet worden overnacht, omdat o. a. op processies naar Fisch- bach omstandigheden zijn voorgekomen, die strijdig zijn met dö goede zeden. Omtrent de geruchten betreffende een eventueel verzoek der Pruisische regeering aan die van Zwitser, land tot uitlevering van graaf Arnim, zegt de Volks- Zeitung dat daarvan geen sprake kan wezen, omdat de Pruisische regeering zich aan geene weigering zal blootstellen, waartoe Zwitserland allen grond heeft, omdat de heer von Arnim wegens eene overtreding van poli- tieken aard is veroordeeld. Siatcn-Jieacraai. STAATSBEGROOTING 1876. Aan het antwoord van den minister van justitie op het verslag over zijn begrooting ontleenen wij.het volgende. Een onderzoek naar de toepassing der wet, waarbij som mige bevoegdheden van de arrendissements-rechtbanken naar de kantongerechten zijn overgebracht, heeft den minister tot de overtuiging geleid dat zoowel in Gelderland als in Noord-Brabant de wet of juist of te goedertrouw is nageleefd, en zeker niét is uitgelegd.in het persoonlijk voordeel van kantonrechters. Trouwens, de bekende integriteit van den Nederlandsehen rechter is te zeer verheven boven -zoodanige verdachtmakingdan dat zij een breede wederlegging zou behoeven. Van een ongelijke en onjuiste toepassing der wet, ook wat betreft de pensioneering van zieke rechterlijke ambtenaren, is den minister niet in die mate gebleken, dat nu reeds een herziening dier wet zou rioodig zijn. Aan een herziening dp bepalingen Omtrent de ma kelaardij en aan een nieuwe wettelijke regeling der naamlooze vennootschappen -blijft de minister zijn aandacht wijden. Voor zoover ambtenaren van politie (op geen rech terlijk ambtenaar, die ambtshalve -tot de instructie medewerkte kan in dit opzichteenige verdenking vallen) aan ontijdige "publiciteit in zake den Haagschen moord voedsel is gegevenzal de minister niet aarzelen om, wanneer daartoe aanleiding bestaat, ook door gestrenge maatregelen dergelijk kwaad te keer te gaan. Tegen preventieve hechtenis,. <Ue ni.et tot vervolging leidt, kan de wet geen alles afdoende waarborgen verschaffen. Strenge plichtsbetrachting van de ambte naren der rechterlijke macht en der politie en de meeste omzichtigheid bij de toepassing der praeventieve hech tenis kunnen ze alléén, zooveel mogelijk, voorkomen; een verplichting tot schadevergoeding voor den staat of voor zijn ambtenaren kan hier alleen worden erkend) wanneer en voor zoover het gemeene recht zoodanige verplichting mocht medebrengen. Wanneer een herziening der indirecte belastingen aan de orde komt, zal de minister van financiën ongetwij feld het belasten der goederen zoogenaamd „in de doode hand" in ernstige overweging hebben te nemen. De rechtspersoonlijkheid van kerkelijke vereenigingen wordt aan dezelfde voorwaarden onderworpen als die van de'overige vereenigingen. De wet van 1855 maakt ten deze geen onderscheid en een nadere wettelijke omschrijving der verhouding van staat en kerk, zou in de bij onze staatsregeling verleende vrijheid der kerk genootschappen lichtelijk kunnen ingrijpen. Do opheffing der vroegere beperkende besluiten en beschikkingen van het. staatsgezag omtrent het beheer der goederen bij het Nederduitsch hervormde kerkge nootschap heeft aan die kerk de vrijheid gelaten om, overeenkomstig art. 1 der wet van 1853, dat beheer, als bestanddeel van de inrichting en het bestuur van het kerkgenootschap, in eigen boezem naar goedvinden te regelen. De deswege tót stand gebrachte bepalingen behoeven slechts aan het staatsgezag te worden mede gedeeld en vereischen zijne goedkeuring alleen, voor zoover er onder die bepalingen zijn die de medewerking van het staatsgezag vorderen. Heeft die vrijheid, waarvan de hervormde gemeenten naar goeddunken gebruik hebben gemaakt, in sommige gevallen moeilijkheden en geschillen, of zelfs een zeke ren toestand van wetteloosheid veroorzaakt, de regee ring meent daarin toch niet door wettelijke voorschrif ten te moeten tusschenbeide komen. Zulks zou ook moeilijk zijn overeen te brengen met de beginselen van ons tegenwoordig staatsrecht, in overeenstemming waar mede de regeering juist onlangs bij de kamer een wetsontwerp aanhangig heeft gemaakt, tot het buiten werking stellen van het Fransche decreet van 1809. Mochten de bepalingen van het burgerlijk wetboek over de zedelijke lichamen, bij ingeroepen rechterlijke tusschenkomst in geschillen over het beheer, geen ge- noegzamen steun aanbieden wat tot dusver niet is gebleken dan zouden er termen kunnen bestaan om de wetgeving voor de zedelijke lichamen in het al gemeen te wijzigen; doch dit kan niet geschieden met het doel, de vrijheid der kerkgenootschappen om hun inrichting en bestuur naar goedvinden te regelen, te belemmeren of het eenmaal vrijgemaakte beheer der kerkerlijke goederen opnieuw aan banden te leggen. De minister meent zich te kunnen onthouden van het piten van een gevoelen over den eigendom of het bezit van zekere kerkelijke orden of corporation of over de deswege bestaande voorschriften van het kano- nieke recht. Wat echter de beweerde rechtsonzekerheid ten aan zien van geestelijke ordenen kloosters betreft, herinnert de minister aan de zeer bepaalde verklaring van Don ker Curtius, bij de behandeling der wet op "het recht van vereenigiug, „dat die wet en geen vroegere decre ten voortaan den rechtstoestand der bedoelde instellin gen in zijn vollen omvang zal regelen." Het departe ment van justitie heeft sedert steeds aangenomen dat zoo niet vroeger, dan toch zeker door de wet van 22 April 1855, de Napoleontische decreten over kloosters en geestelijke orden zijn vervallen. Verzoeken de leden dier inrichtingen onder vigueur van de wet van-1855, door goedkeuring van hare sta tuten, erkenning als rechtspersoon door den staat, de regeering zal iedere aanvrage van dien aard op zich zölve moeten beoordeelen en op het gedane verzoek, in verband met dezelve, eene beschikking nemen. De instellingen van dien aard, die zich vóór de wet van 18-55 als zedelijke lichamen, volgens het burgerlijk wetboek gevormd hebben en als zoodanig erkend of toegelaten zijn worden volgens art. 15 der wet be* oordeeld naar de wetten waaronder zij zijn opgericht. Bij geschil zal de rechterlijke macht beslissen, welke van die vroegere wetten of verordeningen op haar nog van toepassing mochten zijn. In 1861 heeft het departement van justitie, door tusschenkomst der procureurs-generaal, een onderzoek naar de hier besproken inrichtingen ingesteld; doch na -kennisneming van de ingewonnen berichten, ver klaarde de minister „dat de overweging der uitkomsten van dat onderzoek tot geen verdere maatregelen had behoeven te leiden." Wat de vreemde kloosterlingen betreft, die zich hier te lande vestigen, het verbod van art. 16 der wet van 1855 is op hen van toepassing, zoolang zij de hoeda nigheid van Nederlandsch ingezetene niet zullen heb ben verkregen. Voorts zijn zij onderworpen aan de vreemdelingenwet. Mochten zij, bij gemis van rechts, persoonlijkheid in ons landten behoeve hunner corporatie overeenkomsten sluiten, vaste goederen koo- pen of erven, dan zijn die overeenkomsten persoonlijk en gaan die goederen niet over in wat men noemt de doode hand, omdat zij niet wettig kunnen overgaan op een tot burgerlijke handelingen onbevoegd of niet erkend lichaam. Zij zouden ten opzichte van het rijk en van derden moeten worden beschouwd als volgende de per sonen welke de goederen aanvaard hebben, al is het ook dat in de overeenkomsten en titels, de handelende personen slechts als gemachtigden of beheerders der vereeniging zijn aangewezen. Indien die vreemdelingen lager of ook middelbaar onderwijs hier to lande willen geven, moeten zij daar toe de toestemming des konings hebben en met goed gevolg de vereischte examens afleggen voor de daartoe aangewezen Nederlandsche commissiën, volgens art. 6 der wet van 1857 en art. 4 der wet van 1863. Er zijn in dien zin aan de betrokken autoriteiten in de gewesten, waar de bedoelde vreemdelingen zich hebben nedergezet, of daartoe het voornemen openbaren, inlichtingen gegeven. De regeering acht zich door de bepalingen der voormelde wetten genoegzaam gewapend zij houdt nauwlettend toezicht, doch meent, zoolang die vreemdelingen zich rustig gedragen en geen internatio nale betrekkingen in gevaar stellen, niet verder te moeten gaan of hen in het genot der bekende Neder landsche gastvrijheid te bemoeilijken. Yoor zoover de (onvolledige) opgaven over 187174 strekkenblijkt dat over die jaren machtiging is ver leend aan 591 kerken en kerkelijke inrichtingen en aan 1026 kerkelijke instellingen van weldadigheid, tot het aanvaarden van makingen, tot een bedrag respecti- velijk van 972.445.95 en van 2.664.106.62. Die cijfers bedragen voor het B. C. en oud-katholieke kerkgenoot schap 447 en 328, tot bedragen van ƒ492.241.32 en 706.105.85. In die opgaven zijn niet begrepen de giften van hand tot handwelke zonder machtiging worden aangenomennoch ook de makingen welke feitelijk zijn aanvaard; evenmin de makingen en schenkingen aan algemeene of burgerlijke ambtenaren en dergelijke instellingen van weldadigheid. Aan een bepalingdie hier en daar door de notaris sen bij verkoopingen zijn gemaakt, waarbij hun een honorarium bedongen wordt boven het hun door de wet toegekende, kan geen verbindende kracht worden ge hecht. Omtrent de beweerde bemoeiingen der rijksveld wachters bij gelegenheid van de jongste verkiezing in Zutphen isop bevel der regeeringeen onderzoek

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1875 | | pagina 5