Overrompeling van Menado. zoo ais aat eon munster „animositeit jegëu» - die hg als tegenstanders beschouwd, zou hebben laten doorblinken" of „dat het bewind den schijn had aan genomen alsof het in het bezit ware eener toover- formule." Dit laatste verwijt kan bezwaarlijk ernstig gemeend zijn. De regeering wijst op twee beschuldigingen in het verslag, die elkander tegenspreken, nl. dat de regee ring nu en dan overhelling tot de staatkunde der ker kelijke partijen aan den dag had gelegd en aan den anderen kant de neiging betoonde om zich lijdelijk te voegen en te plooien naar de wenschen der kamer. Waren deze beide verwijten gegrond, men zou tot de slotsom komendat de staatkunde der kerkelijke partijen met de wenschen der kamer overeenstemt, het geen toch hoogstwaarschijnlijk de mcening van het „groot aantal leden" niet is. Het verwijt van „te groote toegevendheid aan de wenschen der kamer" wordt op dezelfde bladzijde gevolgd door het verwijt van gemis aan constitutioneelen zin, waardoor schijnt bedoeld te worden gemis aan deferen tie voor de volksvertegenwoordiging. Wat de zaken betreft kan worden geconstateerd, dat voor de inderdaad zware te laste legging van gemis aan onpartijdigheid in het regeeringsbeleid geen enkel feit hoegenaamd wordt aangevoerd. Of zal als zoodanig moeten gelden de beslissing in twee geschillen van bestuurin welke de minister van binnenlandsche zaken niet op zich meende te mogen nemen het anders hooggeschatte advies van-den raad van state te volgen? Staatkundige beweegredenen hebben bij de oplossing der rechtsquaestiedie in deze geschillen van bestuur voorkwam, niet gegolden. Bij hoofdstuk V zal dit punt nader worden toegelicht. Volkomen ongegrond acht de regeering de beschul diging dat zij zich veel moeite had gegeven hare eigen lijke inzichten omtrent het lager onderwijs te verbergen- De regeering verwijst naar de adres- en begrootings- discussiën van verleden jaar en naar het antwoord bij de interpellatie-Kuyper. Over de bijzonderheden van een toekomstig wetsont werp acht de regeering niet raadzaam bij voorraad te discuteeren. Zonder eenig resultaat zouden daardoor gemoederen worden geprikkeld en zaden van oneenig- heid gestrooid. Ook meent zij zich overtuigd te mogen houden, dat de kamer evenzeer als zij verlangt de reeds aanhangige wettelijke regeling van het hooger, onderwijs te doen voorgaan. Wat betreft de stelling, dat de behandeling van het wetsontwerp op het hooger onderwijs zou zijn ver traagd door de weifelende houding der regeëringmet name in de quaestie van het behoud der theologische faculteit, deze is in strijd met hetgeen in de open bare stukken is gebleken, die beschuldiging kan dan toch eene raadpleging van de parlementaire stuk ken niet doorstaanwaaruit juist van het erkend „revi- rement" bij de meerderheid der kamer is gebleken. Wat de spoorwegpolitiek aangaatde regeering meent gestadig en geregeld, volgens een vast plan, in December en Februari 11. ontwikkeldte zijn werkzaam gebleven voor de bevordering van dat volksbelang. Tot nogtoe heeft zij het geluk gehad de medewer king der volksvertegenwoordiging in deze zaak te ver werven. Ten opzichte der mededeeling omtrent het ontslag en aanblijven der ministers, zegt de regeering dat zij na hetgeen (tegen haar zin) bekend was geworden, de kamer niet voor het adresdebat kon plaatsen zonder haar mede te' deelenof zij al dan niet demissionaire ministers voor zich had. Het terughouden dier mede deeling ware zeker in strijd geweest met de beginselen van een constitutioneelen regeeringsvorm. Enwanneer een mededeeling aangaande deze zaak plaats had, spreekt het van zelf dat zij naar waarheid moest geschieden. Er viel trouwens niets te verbergen, noch bij te voegende op het onderwerp betrekkelijke artt. 53 en 73 der grondwet (de onschendbaarheid des konings en de verantwoordelijkheid der ministers) zijn geen 'enkel oogenblik uit 't oog verloren. De minister van financiën treedt verder in een uit voerige wederlegging van de financieele beschouwingen, ten betooge dat men slechts door de buitengewone uitgaven van 1875 als gewone aan te merken, tot een tekort van 5 millioen voor'1876 kon komen; dat niet de dienst 1873 maar juist die van 1874 een gunstiger, verschil aanwijst en dat wat den dienst 1875 betreft, het tekort niet 5£ millioen, maar ruim 3,900,000 bedraagt, waarbij men dan nog het verschil tusschen verkregen en geraamde uitkomsten niet mag voorbijzien. De minister houdt niet alleen vol, dat de gewone middelen in 1875 f 4,200,000, maar minstens 5 millioen boven de raming zullen opleveren, zoodat elke nieuw optredende „richting", mits zij' juist rekent, overtuigd zal zijn dat het evenwicht tusschen uitgaven en ont vangsten tot heden vrij wel bewaard is,.vooral indien men daarbij den toestand van enkele jaren geleden in het oog houdt. -i" merkt op, dat 'men bij de raming van den gewonen dienst voor 1876 eenvoudig buiten rekening laat de gewone Indische bijdrage van f 10,750,000. Op die wijze kan men den toestand van 's lands financiën wel altijd als hoogst onrustbarend voorstellen. Maar of dat billijk, of het juist en vooral of het uit een staatkundig oogpunt geraden is aldus den financieelen toestand te schilderen, is een andere vraag. Ook wordt in het verslag zelf door de feiten weêr- sproken dat de raming der middelen voor 1875 te hoog zou zijn. Het is dan ook een waarheid, dat voor de progressie der inkomsten over 1876 minder is aange nomen dan zij voor de vier laatste jaren gemiddeld beliep. De minister verdedigt verder, onder den bestaanden overvloed der Indische kassen, het gebruik van 5 mil lioen daaruit voor de vestingbehoeften. Eekent men de buitengewone uitgaven af, dan over treffen, reeds bij de begrooting, de gewone middelen de gewone uitgaven met f 1,700,000 welk verschil bij de uitkomst van den dienst nog vrij wat gunstiger zal kunnen zijn. 's Ministers belastingontwerpen zijn reeds bij den raad van state in behandeling en de minister hoopt die binnen zeer kort te kunnen indienen. Hoofdstuk II. De regeering blijft van oordeel, dat de opdracht van zelfstandige rechtsmacht aan een col- legie, welks leden, hoe hoog ook geplaatst, niet, gelijk de burgerlijke rechters onafzetbaar zijnreeds daarom alleen niet vrij van bedenking schijnt en dat daaren boven tegen de toekenning eener zelfstandige rechts spraak aan den raad van state de vroeger besproken grondwettige bezwaren blijven bestaan. Een uitbreiding van het weduwenfonds tot alle bur gerlijke ambtenaren in algemeenen dienst zou de deel name in dit fonds zoo talrijk makenen ieder aandeel in de leges op zoodanige wijze verminderendat alle belang daarbij zou worden ontnomen en bestaande rechten daarenboven zeer zouden worden gekrenkt. Slechts enkele leden der tweede kamer hebben zich kunnen vereenigen met het voorstel van de heeren Gratama en Schimmelpenninck van der Oije, om nu reeds terugkomende op een vroeger besluit, den^ Zater dag weer tot het houden van zittingen geregeld te bestemmen. JttjgezGmlm. aiulta. Aan een brief, welke door eene te Menado woonaeh tige bloedverwante van een onzer stadgenooten geschre ven isontleenen wij het volgende omtrent de „Den 26en Augustusom 9 uren's morgenswaren wij aan onze bezigheden en mijn man naar het fort. Ik hoorde toen eenig volk op Inlandsche wijs zingen, maar ik dacht dat het werkluiwaren van den waterstaat. De kinderen waren naar school. Mina was te huis en naar voren geloopen om te zien wat of dat gezang was. Zij zag een aantal menschen aankomen, allen van wapens voorzien, met roode vlaggen en roode hoofd doeken. Het kind dacht dat het een feest'was, maar jawel, zij gingen op het fort af, om dat te overrompelen. Zij waren 50 in getal. Toen* zij voorbij ons huis waren begon men overal amok te roepen. U kunt begrijpen dat wij dadelijk ons huis sloten. „Alles was dadelijk op de beenen met wapens voor zien. Het fort is niet ver van ons huis af; de komman - dant was bezig zich te kleeden en mevrouw ging ook boven op het fort eens zien; toen de troep mevrouw zag begonnen zij hard te loopen. Verbeeld ude poorten van het fort stonden open. Mevrouw riep van boven tot haar echtgenoot: „amok"; hij naar beneden en met alle man de deuren dicht gedaan. Zij hebben de deuren met bijlen willen stuk slaan, maar dat is gelukkig niet gelukt; zij hebben nog haast den kom- mandant zijn hand afgeslagen. De officier van gezond heid de Oude liep zoo hard hij kon naar het kruithuis en toen begon men te schieten. „Toen de aanvallers zagen dat zij geen baas konden wor den, zijn zij weg geloopen en naar het huis van den resident gegaan. Zij dachten dat van der Crab daar nog woonde. Mevrouw Musschenbi oek had het rumoer gehoord en had toen alles dicht gedaanmaar jawelzij sloegen deuren en vensters kapot en drongen toen naar binnen, sloegen meubelslampenspiegels alles stuk en riepen toen „waar is de resident?" Mevrouw wilde vluchten, maar kon niet, want zij hadden het huis omsingeld. Zij. was in een kamer gegaan en had de deur dicht gesloten; een kind had zij onder het bed gestoken en een op haar arm. Verbeeld u dat menseh haar angst! Toen hebben zij de deur open gedrongen en stonden met opgeheven wapens tegenover haar. Zij riep hun toe wat of zij wilden, dat zij pas op de plaats was gekomen en dat haar man zeer bemind was, en vroeg hun ook om niet allen te gelijk te praten, maar een te gelijk. In dien tusschentijd was er al een sergeant met 12 soldaten aangekomenen die begonnen te schieten op de lui die nog beneden waren. Toen die boven waren dat. hoorden, zijn zij op de vlucht gegaan zonder mevrouw iets te doen. Zij moeten onderling gezégd hebben: „het is de vrouw niet van den resident van der Crab." Volgens zeggen moet hun plan geweest zijn, geheel die familie te vermoorden. Nu hebben zij eerst geprobeerd het fort te krijgen; als dat gelukt was wilden zij al het geld wegnemen en eindelijk ook al de Europeanen vermoorden. 28 lijken zijn er geble ven in het huis van den residentde andere kerels zijn weggeloopen, maar spoedig weder gevaten zitten nu, 19 in getal, in de doos. Daar zullen ze niet meer gemakkelijk uit komen als wellicht om opgehangen te. worden. Niet een is kunnen ontsnappen. „U kunt denken hoe blij wij zijn .en wat een angst wij hebben uitgestaan. Mijn man heeft mij laten halen naar het fort met 9 gewapende soldaten en een ser geant, gij kunt denken hoe gauw wij geloopen hebben met al de kinderen en meiden. Wij waren met 100 menschen bij den kommandant in huis buiten de andere menschen, die nog beneden in het fort waren; wij zijn daar 4 dagen geweest; nu ben ik weêr thuis en de kinderen gaan weer al school. De kinderen zijn dien morgen ook uit school gehaald, de resident i s met sol daten om hen gegaan en die zijn alle in het fort ge bracht tot den volgenden morgen. Wij slapen nu alle nachten met wapens in de kamers. Verbeeld u, al die doode lui werden op een kar geladen en zoo maar in een kuil gesmeten. Die in de gevangenis zitten zijn ook meest allen gewond en de dokter moet die menschen alle dag nog helpen. Van onze soldaten zijn er twee gewond en een vrouw dood, daar moeten in het geheel 6 dooden zijn. „In een half uur was alles afgeloopen het moet een vreeselijk gezicht zijn geweest al die lijken over elkander geschoten. God is met ons geweest, anders waren wij allen verloren geweest. Met den resident en zijn vrouw hebben wij medelijden gehad; ze zagen beide als lijken toen zij in het fort kwamen. Mijnheer was niet thuis toen zij bij zijn vrouw waren, hij was op het kantoor en dat is daar ver van daan, die man wist niet of hij zijn vrouw en kinderen levend weêr zou vinden, net zijn lieve menschen en zeer bemind. Volgens geruchten hebben wij nu niets meer te' vlezen; daar is een stoomschip dat hier later aan kwam naar den koning van dat land gegaan, maar die beweerde er niets van te weten. Wij zullen echter op onze hoede zijn. Nu "dat de kommandant het weet, gaat de poort van het fort niet meer open en overal zijn er nu wachten en ieder brandt een lantaarn voor zijn huis; de heeren in het fort hebben nu ook de wacht, de drukte en de inspanning maken vele men sehen onlekker. Gode danken wij voor het behoud van ons leven. Zij hadden ons allen in de pan gehakt, als de Oude en de kommandant niet in het fort waren geweest hadden zij zeker hun doel bereikt en de men schen afgemaakt; het was zoo'n brutale aanval als nog nooit in Indië heeft plaats gehad. „Er is een lijst rondgegaan om te teekenenin een half uur was er bij elkander f 2000, daar worden cadeaux voor gekocht voor diegenen die in levensgevaar zijn geweest. Vier dagen na den aanval heeft de resident een aanspraak gehouden tot den sergeant en de 12 soldaten, daar zijn vrouw en kinderen het leven aan te danken hebben; het was plechtig vrouw en kinderen waren daarbij tegenwoordigaan den sergeant gaf hij een album met hun portretten present,., aan de anderen alle ook wat, sigarenkokers met sigaren en ook nog andere dingen. Toen hij gesproken had gaf hij hun allen de hand en mevr. en de kinderen ook, 4 in getal. Wij allen huilden; die menschen zagen als lijken zoo bleek. De resident en zijn vrouw zijn beide ongesteld en beginnen nu pas te gevoelen in welk een gevaar zij geweest zijn. De resident heeft hulp verzochten nu zullen wij hier een oorlogschip krijgen, en dan zal zeker het dorp waar die lui wonen geheel in brand worden gestoken, dat is dan hun straf. Het bestuur laat niet met zich spelen. De booten zijn van daag naar Java vertrokken met de berichten van het gebeurde, nu hebben wij nog twee schepen op de reede die hier van Manilla komen met goederen om te verkoopen; wij kunnen hier geen hulp krijgen. Als men op Makasser wóont kunnen zij hulp krijgen van Java, maar hier komt maar eens in de maand een schip van Java aan. „Zoo even hoor ik dat op de lijst al is ingeteekend f 2000, waarvan (500 zal besteed worden voor cadeaux in zilver. De Oude krijgt een zilveren theeblad en de kommandant een zilveren vaas, de sergeant een gou den horloge, en de korporaal ookde inlandsche solda ten, 12 in getal, elk een zilveren horloge, het zullen prachtige geschenken zijn en dan staat er op te lezen uit dankbaarheid aan den 26 Augustus. Alle menschen zijn zoo dankbaar op Menado, zij hebben huil leven ook aan de officieren en soldaten te danken." GEDRUKT BIJ DE GEBROEDERS ABRAHAMS TE M1DDELISRS.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1875 | | pagina 6