MIDDELBURGSCHE F 273. Woensdag 1875. COURANT. 17 ïovember. Middelburg 16 November. EEN BLIK IN DE KUNSTENAARSWERELD. Ov Dit Wad verschijnt dagelijks met uitzondering van den Zondag, den 2™ Paasch- en Pinksterdag en een der Kerstdagen. De prijs per 3/m.., franco is f S.50. Het zal wellicht voor velen onzer lezers niet onbe langrijk wezen den woordelijken inhoud te vernemen, van hetgeen, bij de discussies over het wetsontwerp tot aanleg van staatsspoorwegen in de eerste kamer, door den heer Pincoffs en den minister van binnenland- sche zaken met betrekking op Vlissingen is gesproken. In zijn betoog over de wenschelijkheid tot herziening van het contract met de Maatschappij tot exploitatie van staatsspoorwegen zeide de heer Pincoffs o. a. het volgende: „Wil men een treffend voorbeeld? Men sla slechts het oog op Vlissingen. De staat heeft daar 25 a 30 millioenen besteed om goede en nuttige werken tot stand te brengen. Zij die niet ver in het wezen van de zaak doordringenzeggen dan ook reedshet werk te Vlissingen is mislukt, men moet daar geen meerdere gelden besteden, de zaak neemt niet op. Maar waarom neemt zij niet op? Om de eenvoudige reden dat men in plaats van de uitgegeven millioenen productief te maken en nu ook gelegenheid te geven voor den af voer van producten, de positie deze is: dat toen in den wintertijd eene stoomboot te Vlissingen moest los sen, het vervoer van Vlissingen naar Botterdam even veel kostte als het vervoer van Botterdam naar Ame rika. Al maakte men op die wijze drie nuttige havens, zal er geen enkele rendeeren. Die toestand moet ver-, anderd worden. Het is de dure plicht van elke regeering om te zorgen dat de door den staat aangelegde spoor wegen worden geëxploiteerd in het gemeenschappelijk belang van den handel en van hen die de lijnen cxploileercn." In antwoord hierop zeide de minister van binnen- landsche zaken „Of hetgeen ten aanzien van Vlissingen is opgemerkt volkomen juist iszou ik niet kunnen toegeven. Ik geloof dat sommigen zich te veel laten ontmoedigen door de tot dusverre verkregen resultaten, omdat zij al te hooge verwachtingen hadden gekoesterd. Men had die zoo hoog gespannenalsof dadelijk een goudstroom naar Vlissingen zou vloeien. Maar dat gaat zoo spoedig nietdo handel moet zich eerst aan de nieuwe wegen gewennen, en als men dat aanneemt moet datgeen, wat men in Vlissingen ziet gebeuren niet ontmoedigen en zou het verkeerd wezen de teleurstellingdie enkele expeditiën hebben ondervondendadelijk geheel op rekening van de exploitatie-maatschappij te stellen er zijn ook bezwaren tegen andere zakendie met Vlis singen in betrekking staan, maar ook deze zullen met den tijd worden overwonnen. Het is toch niet zulk een geheel ontmoedigende zaakals men bedenktdat een aanzienlijk Nederlandsch en een aanzienlijk buiten- landsch industrieel reeds feitelijk aan het werk zijn om te Vlissingen etablissementen te vestigen en er het verkeer over te leiden; het is niet ontmoedigend als men de getuigenissen verneemt die het publiek geeft in het zoogenaamde „klacbtenboek" van de stoomvaart dienst tusschen Vlissingen en Sheerness. Dat boek zou menwel verre dat het een „klachtenboek" zou zijn, veeleer een „pleizierboek" kunnen noemenwant van de eerste tot de laatste bladzijde treft men er niets anders in aan dan getuigenissen dat de passagiers uit stekend behandeld zijnen deze voegen er geen klach ten bij wat den spoorweg betreft. Het zijn passagiers uit Engeland en Duitschlanddie meestal de reis reeds meermalen gedaan hebben, en dan verklaringen geven die alleszins voldoende zijn. Dit is voor het traject over Vlissingen zeer bemoedigend." Door de commissie tot het examineeren van varens lieden alhier is heden diploma als eerste stuurman voor de groote vaart afgegeven aan den heer Johan Coenraad Henner, wonende alhier. via SheernessLonden is helaaseen feit. Het schijnt dat de verliezen die de maatschappij dagelijks lijdt, nu zij slechts alléén passagiers vervoeren kan en er in dit jaargetijde geen reizigers meer zijn, wel de oor zaak is dat zij tot dezen maatregel gekomen is. „Het is zeer te betreure dat deze afloop zoo spoedig volgen móest op een beginzoo hoopvol aangevangen. „Wij zijn hier te Vlissingen dan ook zeer verrast geworden door het onverwacht besluit der directie. Wel is eenigen tijd geleden het woord „staking" hier uitgesproken, maar het kwam slechts voor als een flauw geruchtje, als een klein neveltje, dat na het opdoemen even ras verdween, zoodat daaraan niet meer gedacht werd. „Zal men nu de directie der maatschappij laken of prijzen om haar besluit? Ik geloof dat zij te prijzen is. Met een verkeerd begonnen werk ophouden, van een verkeerden weg terugkeeren is altijd het beste wat men doen kan, zij het dan ook ter elfder ure. En de richting van den weg liep verkeerd; dit was reeds sedert lang te zien. Het was een hellend vlak waar langs de dienst met toenemende snelheid ten afgrond voer. „De directie van de maatschappij Zeeland is evenwel niet geheel te verontschuldigen. Ik wil haar niet hard vallen over het aanschaffen van materieel dat weldra bleek groote en schadelijke gebreken te bezittenhare tusschenpersonen kunnen daarvan oorzaak wezen. Maar dat de directie van de Koninklijke Nederlan'dsche stoombootmaatschappij met hare ervaringen, haar be kwaam personeel, hare hulpmiddelen en hare agenten den dienst begonnen is, terwijl geene goede aanleg plaats, geen gelegenheid tot goederenvervoer bestond, is in mijne oogen een onvergeeflijke fout. „Moge het der directie gelukken, desnoods mot aan zienlijke opofferingen, hare booten in allen deele voor den dienst geschikt te maken en het onbelemmerd goederenvervoer te verzekerenwellichtof liever wel zeker, zal dan de heropening der vaart een beter resul taat geven dan tot hiertoe verkregen werd en de di rectie in de gelegenheid zijn de schaduw, die over haren naam van uitstekende bekwaamheid gegaan is, weder te doen verdwijnen." De commissie van oppertoezicht en beheer over de kweekschool voor zeevaart ;te Leiden brengt ter kennis van belanghebbenden dat op Maandag den 29 dezer in ge noemde inrichting een keuring zal plaats hebben van knapen, welke bij 's rijks zeemacht een verbintenis wenschen aan te gaan. Men schrijft ons uit "Vlissingen: „De staking van den stoombootdienst van Vlissingen Door Mej. MINA KRUSEMAN. Van onzen eigen verslaggever.) Delft, waar mejuffrouw Kruseman onder de studee- rende jongelingschap evenals te Utrecht, de „harten" vindt, welke zij in onze groote handelssteden te vergeefs zoekt, was door haar verkozen als de plaats, waar haar nieuwe tooneelarbeid het eerst door het voetlicht zou beschenen worden. Ondanks deze gunstige voor uitzichten was de kleine Delftsche schouwburgzaal gis teren avond slechts schaars bezet. De „jongelui" vul den ongeveer de helft der parterre-banken; een tiental personen had in het amphitheater plaats genomen; de rijen loges aan weerszijden waren redelijk goed bezet; op de bovenste verdieping vertoonde zich niemand. Voor ons „volk" schijnen de dramatische voortbreng selen der schrijfster nog geen bijzondere aantrekkelijk heid te bezitten. Een overzicht te geven van dit werk is bijna onmo gelijk en uiterst ondankbaar, daar hetgeen men hande ling noemt er schier geheel in wordt gemist en het stuk slechts uit eenige op zichzelf staande schetsen bestaatwaarin verdienstelijke episoden voorkomen, wier kernachtige taal echter in eene analyse natuurlijk verloren gaat. De „Blik in de kunstenaarswereld" bevat vijf bedrijven kan men ze eigenlijk niet noemen daar er uiterst weinig „bedpjvends" in voorkomt, maar vijf afdeelingen, door vier pauzen, die op d'en avond der eerste opvoering van onmatige lengte waren, van elkan der gescheiden. In de eerste ziet men twee jonge moedersLaura (mej. Kruseman) en Caroline (mej. Baart) die bij de wiegjes harer kinderen elkander- haar ver wachtingen voor de toekomst mededeelen. Laura wenscht voor hare Marie een leven van roem, door zelf opofferende liefde gekocht. Haar dochter moet als kunstenares op het tooneel aan de menschheid wijsheid prediken en het heilige vuur van het ideaal bij haar levendig houden. Caroline, eenvoudiger, stiller van aard, denkt haar kind, Elize, een bescheidener lot, als huisvrouw en moeder, toe. Het gesprek wordt afge broken door de komst van Laura's echtgenoot, die evenwel niet op het tooneel verschijnt. Alleen geble ven, verzinkt Caroline in gepeins over de stoute denk beelden, door hare vriendin ontwikkeld. Al mijmerend valt zij op een rustbank in slaap. Daar verschijnen twee geniën, de Haat (mej. Gerritsen) en de Liefde (mej. Kruseman) aan de wiegjes der kinderen. De een kiest zich de kleine Marie ten prooi. De ander ver klaart de sluimerende Elize tot haar dienares. Zij zal strijden, met zelfverloochening, met liefde, met talent; maar de kroon van den roem, die haar ten laatste ten deel zal vallen, is bestemd haar doodenkrans te wezen. Hierna valt het gordijn. De beide meisjes zijn in de tweede afdeeling volwas sen geworden en hebben hare ouders verloren. Zij hebben zich aan de kunst gewijd. Elize (mej. Baart) bezit ta lent, toewijding en zedelijken ernst; Marie (mej. Ger ritsen) is schoon en lichtzinnig. Elize is vol bezorgd heid over de groote rol in welke zij moet optreden; Marie, sterk in het vertrouwen on hens bekoor lijkheden, maakt zich over niets ongerust. De komst der beroemde operazangeres, Marianne, (mej. Kruseman) breekt het gesprek af. Een zeer geestig, uitmuntend gespeeld en warm toegejuicht tafereel volgt, waarin de volleerde zangeres de débutante raad geeft op welke wijze zij een gedeelte harer rol moet spelen. De slechte smaak, op ons tooneel bijna algemeen heerschend en door het publiek maar al te zeer aangemoedigd, werd daarbij naar verdienste aan de kaak gesteld. Alleen gebleven wordt Elize bezocht door eene oude kennis uit een vroeger geschrift van mejuffrouw Kru seman, „meester Kritiek", die ditmaal geen kunstarmen of glazen oogen, maar slechts een grijzen baard en een gemeen uiterlijk bezit, en van gemoed nog even lieder lijk gebleven is, als wij hem reeds kennen. Mej. Kruse man zelve speelde voor dit creatuur harer overspannen verbeelding. Wat hij bij Elize komt doen, begrijpt men reeds. Bij eischt den gewonen koopprijs voor zijne lof- tuigingen in de courant, namelijk kussen en nog iets meer. Zij wijst hem met verontwaardiging terug. Van dit oogenblik af weet men ook reeds dat het boosaar dige critiseerende wangedrochtdat met het publiek speelt als de marionetten-man met zijne poppen, haar een onvermijdelijke nederlaag zal berokkenen. Zij is dan ookals het scherm voor de derde maal opgaat, op het tooneel smadelijk uitgefloten. Van schrik en verontwaardiging in onmacht gevallen, heeft zij zich door den schouwburg-directeur zien afwijzen, zoodat niet alleen smaad en onrecht haar ten deel zijn geval len, maar ook het brood haar is ontnomen. Daarente gen is Marie met bloemkransen en toejuichingen over laden. Den nacht na haar debuut gaat zij in een rendez vous met een harer aanbidders haar zegepraal voortzetten, terwijl Elise in wanhoop alleen blijft en te laat bemerkt dat hare vriendin in schande de beze geling van haren roem is gaan zoeken. De vierde afdeeling speelt op een ellendig zolderka mertje, de woning van Elize. Najaren lange inspan ning en hongerlijden heeft ook zij eindelijk de gunst des publieks gewonnen. Als Hanna opgetreden in de „Vorstenschool", is een lauwerkrans haar deel gewor den. Te huis gekomen in het streelend gevoel van haar duur gekochten triomf, verdiept zij zich in be spiegelingen over de gemeenheid der pers, die haar i het leven zoo verbitterd heeft en de grootmoedigheid

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1875 | | pagina 1