laandag
15 November.
F 271.
MIDDELBURGSCHE
1875.
COURANT.
ouw-
am.
Middelburg 13 November,
Een tolverbond met België.
KOOP.
Koe
aren
►pen,
swoon
dorp)
In-
ter te
tt en
met
ratier
digd.
bben
Dit Wad yerschijnt dagelijks met uitzondering van den Zondag, den 2en Paasch- en Pinksterdag en een der Kerstdagen.
De prijs per 3/m., franco is f 3.50.
BIJ DEZE COURANT BEHOORT EEN BIJVOEGSEL.
Een paar dagen geleden ontvingen wij uit Brussel
het bericht dat de Union syndicale du commerce
et de l'industrie aldaar het voornemen had opge
vat zich tot de kamer van afgevaardigden te wen
den, met verzoek het tot stand komen van een
tolverbond met Nederland te willen bewerken.
Bijna te gelijkertijd werd de inhoud bekend van
een adres van gelijke strekkingdoor de provinciale
staten van Noord-Brabant tot onzen koning gericht.
De bewegingreeds in het jongste voorjaar door
ecne Belgische staathuishoudkundige vereeniging,
„de Veldbloem" genaamd, op touw gezet, begint
dus aan beide zijden der grens weerklank te vinden.
Ook in onze provincie, die van de douanen-linie,
met haar onafscheidelijken nasleep van bemoeilij
king des verkeersvan smokkelarij en van daaruit
voortvloeiend zedenbederf der grensbewoners al
de nadeelcn ondervindt, zal deze beweging wellicht
niet onbeantwoord blijven. Het mag dus van belang
beschouwd worden eens te overwegen wat men zich
van zulk eene tolvereeniging hebbe voor te stellen.
Het ontbreekt, zoowel in België als bij ons te
lande, niet aan personen die aan een tolverbond
tusschen de beide landen eene uitgestrekte staat
kundige beteekenis hechten. De vereeniging „de
Veldbloem", na in haar adres aan de Belgische
tweede kamer de voordeelen te hebben opgesomd
welke voor handel en nijverheid daaruit zouden
voortvloeien, vervolgde op deze wijze: „Het is u
overbekend dat de politieke toestand van Europa
zeer onzeker is. De geschiedenis der laatste tijden
vooral moet u met ons geleerd hebben, dat een
volk, in gegeven omstandigheden, alleen op zijne
eigene kracht moet kunnen steunen, wil het zijne
vrijheid en onafhankelijkheid voor de toekomst waar
borgen. Door dezelfde stoffelijke belangen vereenigd,
zullen wij (Nederland en België) tegen alle heersch-
zuchtige plannenook van den machtigsten nabuur,
bestand zijn en zeer veel kunnen bijdragen tot de
tibevesging van den algemeenen Europeeschen vrede,
terwijl, bij het behoud der administratieve scheiding
tusschen beide rijken, de vrijheid in Noord en in
Zuid des te weelderiger zal voortbloeien."
Men zal opmerken dat deze hooggestemde ver
wachtingen tamelijk vaag en onduidelijk zijn. Wij
althans stellen ons niet voor dat de tolvereeniging
op zichzelf zooveel zal kunnen toebrengen tot de
„bevestiging van den algemeenen vrede", noch ook
dat zij de beide rijken zooveel weerbaarder zal
maken tegen „heerschzuchtige bedoelingen van na
buren", evenmin als wij gelooven dat alleen daar
door de vrijheid in beide landen „zooveel weelde
riger zou gaan voortbloeien." Om tot zulke doel
einden te geraken, om de negen millioen Belgen
en Nederlanders tot een geheel te maken tegenover
machtige naburen en de ontwikkeling der beide
landen als in eenen zelfden breeden stroom te
leidenzon er nog heel) wat anders noodig
zijn dan het afschaffen der inkomende en uitgaande
rechten en het verdwijnen der ambtenaren van de
douanen. Eer het zoo ver komen kan zal er nog
vrij wat water door onze Schelde moeten stroomen.
Wij gelooven dan ook dat men beter doet met
vooralsnog aan dergelijke ver uitziende plan
nen niet te denken en zich te bepalen tot onzen
„naastbij liggenden plichtzooals Multatuli zou zeg
gen, welke bestaat in het zoo mogelijk laten varen
van eene belastingheffingdie voor de schatkist
der beide landen misschren niet onontbeerlijk is
en wier verdwijning voor handel en verkeer onte
genzeggelijk groote voordeelen zou opleveren.
Yan dien practischen kant wordt ook het denk
beeld door de staten v:.n Noord-Brabant in hun
adres opgevat. Hun puni van uitgang nemende in
de zinsnede der jongste roonrede, waarin gezegd
werd dat „wijziging, zoov 1 van de suikerbelasting
als van andere belasting mwaaronder het tarief
van invoerrechtenin deze zitting der staten-gene-
raal door de regeering za worden voorgesteld, gaan
de staten in de volgende bewoordingen voort
„Het beperkte grondg bied van Nederland doet
als van zelf de vraag ijzen, of niet met België,
welk land in hetzelfde gc /al verkeert, eene tolver
eeniging ware te vormen met opheffing der weder-
zijdsche douane-liniën en afschatfing van ongelijke
bescherming. Zoodanige vereeniging zoude inzon
derheid voor Noord-Brabant, met het oog op het
uitgestrekt grensgebied, dat thans onvrij territoir
is, eene gewenschte zaak zijn. Ook uit een zedelijk
oogpunt zouden wij er ons over verheugen, indien
de aanleiding kon worden weggenomen tot den
sluikhandelwelke de grensbewoners gewent aan
het zoeken van hun bestaan in verboden bedrijf.
„Het schijnt overbodig de meer algemeene voor
deelen op te sommen, Wcike uit do verlevendiging
van handel en verkeer kunnen ontstaan.
„Het is op grond van bovenstaande overwegingen,
dat de staten der provincie Noord-Brabant eerbiedig
de vrijheid nemen uwe majesteit in overweging te
gevenin verband met de voorgenomen wijziging
van het tarief van invoerrechten, tot een punt van
onderhandeling te willen maken het vormen eener
tolvereeniging met België op den voet van gemeen
schappelijke éénvormige helling van rechten, voor
zoover die uit een fiscaal oogpunt noodzakelijk zijn,
en met opheffing der wederzijdsche tolliniën."
Gelijk men ziet, beschouwen de staten van Noord-
Brabant niet slechts de zaak van een meer beperkt
standpunt, maar bepalen zij zich bij voorkeur tot
het belang hunner eigen provincie. Wij gelooven
dat dit juist gezien is. Het belang dat geheel
Nederland bij de afschaffing der tolliniën hebben
zal, springt te duidelijk in het oog om een afzon
derlijk betoog van de provinciale staten noodig te
hebben; maar daarentegen wordt het welslagen van
het denkbeeld naar onze meening gemakkelijker
gemaakt, naar mate men de zaak zuiverder afscheidt
van algemeene staatkundige overwegingen, die voor
bestrijding vatbaar zijn. Reeds bij de scheiding
in 1830 werd het denkbeeld om de eenheid der
beide landen, onder verschillend bestuur, te be
houden, van meer dan eene zijde geopperd. Iets
dergelijks schijnt ook aan de vereeniging „de
Veldbloem" voor den geest te hebben gezweefd.
Het mag echter betwijfeld worden of hetgeen des
tijds onuitvoerbaar scheen, thans voor verwezenlij
king vatbaar zou wezen, nu aan den eenen kant
België aan zijne zelfstandigheid gewend is geraakt,
die lief heeft gekregen en er naijverig op gewor
den is, en van de andere zijde meer en meer dui
delijk is geworden dat tusschen beide landen, bij
al de overeenstemming die er bestaat, diepgewor
telde verschillen, op godsdienstig gebied vooral,
aanwezig zijn, welke de volbrachte scheiding als eene
gewenschte en blijvende moeten doen beschouwen.
Overigens bedenke men dat zelfs van zuiver
practische zijde nog menige moeilijkheid overwonnen
zal moeten worden alvorens het denkbeeld vaneen
tolverbond tot werkelijkheid kan komen. De Ne-
derlandsche tarieven zijn in vele opzichten vrijge
viger dan de Belgische. Aan een terugtred op het
gebied van den vrijen handel zal in Nederland wel
niemand denken. België zou zich dus bij ons
douane-stelsel moeten aansluitendat niet hooger
tarifeert dan 5 ten honderd van de waarde en vrijen
invoer toelaat van alle goederen die niet met
name belast zijn. In hoeverre men aan gene zijde
der grens daartoe geneigd zal wezen, moet de tijd
nog leeren.
Om deze en andere bezwaren, die zich bij de
uitvoering zullen voordoen, uit den weg te ruimen,
is het noodig dat de zaak voorzichtig en uitsluitend
van den practischen kant overwogen worde door-
die lichamen, welke als vertegenwoordigers van
handel en nijverheid, van provinciale of plaatselijke
belangen, het meest van nabij met het onderwerp
bekend zijn. In België schijnt daartoe eene alge
meene beweging op touw gezet te worden. De
Union Syndicale te Brussel is voornemens zich tot
de voornaamste steden in België te wendenmet
verzoek haar adres aan de wetgevende macht te
ondersteunen. Op dezelfde wijze zouden onze ka
mers van koophandel, onze stedelijke en gewestelijke
besturen, op het voorbeeld van Noord-Brabantde
quaestie tot het onderwerp hunner overwegingen
kunnen maken. Langs dien weg zou tevens de eerste
stap kunnen voorbereid worden tot het geheel vrij
maken van den handel met het buitenland, wat
wij zeker als een ideaal beschouwen, doch een
ideaal dat nog maar heel in de verte voor onze
oogen opdoemt.
Blijkens het 36e jaarverslag der commissie „Loon
voor werk" alhier, hebben zich vóór den winter
187475 slechts 245 personen aangemeld om werk,
tegen 326 in den vorigen winter, welk verschijnsel
op vermindering der behoefte aan werk, verklaarbaar
uit de toenemende gelegenheid om in onze stad arbeid
te vinden, schijnt te wijzen.
De commissie ontving in 't geheel aan liefdegaven
eene som van 2232.96, waaronder aan afzonderlijke
giften f 25 van een vroegeren bewoner van Middelburg,
f 24,17 als opbrengst eener voorstelling door de rede-
rijkersvereeniging Aurora, f 500 als de gewone bijdrage
uit een familiefonds en 266,54 als het eenvierde
der opbrengst eener verloting van vrouwelijke hand
werken.
De werkzaamheden bestonden, behalve in het arbei
den aan het bolwerk, in het verpluizen van touw, het
maken van klinkboutjes en klinknagels, een en ander
voor de directiën der marine, en het vervaardigen van
schuierwagens en tuinstoelen, naar een model, door een
der leden van de commissie gegeven. Een en ander
werd grif van de hand gezet. De loonen bedroegen
van f 4 tot f 7 bij de spijkermakerij, van f 3 tot f 5
op den timmermanswinkel, van f 5 tot 6 op de touw-
pluizerij en 70 cent daags aan de werklieden op het
bolwerk. De totale ontvangsten bedroegen f 5570.09^,
de uitgaven f 5544.94, zoodat de nieuwe rekening met
een goed saldo van f 25.15^ geopend wordt.
In het verslag wordt een woord van waardeering
gewijd aan wijlen den oud voorzitter der commissie, den
heer H. Rekker, die in 1838 tot de opzichters der ver
eeniging behoorde en sedert altijd onvermoeid vóórhaar
werkzaam was. Overigens werd de heer M. K. Jeras,
die wegens zijn hoogen leeftijd zijn ontslag genomen
had, vervangen door zijn zoon, den heer G. Jeras en
werd de heer Gr. Knol, die mede uithoofde zijner vele
werkzaamheden zijne betrekking nederlegde, opgevolgd
door den heer J. H. de Fremery.