F 268. MIDDELB l! RGSCHE Donderdag 1875. C O U R A N T. 11 November. BIJ DEZE COURANT BEHOORT EEN BIJVOEGSEL. Middelburg 10 November. Dit blad verschijnt dagelijks met uitzondering van den Zondag, den 2en Paasch- en Pinksterdag en een der Kerstdagen. De prijs per 3/m., fran co is 3.SO. De heer W. van der Hoevenpresident-directeur der Nederlandsch-Amerikaansche stoomvaartmaatschappij te Rotterdam, plaatst in het Handelsblad een ingezonden stuk, in antwoord op dat, waarvan wij in ons nommer van den 6tn dezer den inhoud mededeelden. Aan dat stuk ontleenen wij weder het volgende „Uit de tabel van de plaats gehad hebbende peilingen in den buitenmond van den Nieuwen Waterweg in het artikel, blijkt, dat de diepte daar sedert April dezes jaars 3 decimeters is toegenomen op de lijn der ge- leidelichten, en 4£ decimeter aan de noordzijde van het vaarwater. Dat de diepte in de laatste 2j maand on veranderd zoude zijn, is onjuist; sedert 25 Augustus is de verdieping 1 decimeter geweest. Nu is het bekend, dat van het begin af de verdieping van het vaarwater des zomers bijna niet plaats vond, doch nagenoeg uit sluitend gedurende de wintermaanden. Dit voorop stellende, is de verdieping van April tot October dezes jaars hoogst aanzienlijk te noemen; en daar die ver dieping geregeld voort blijft gaan, zijn de meesten in Rotterdam van oordeel er alle reden is voor tevreden heid, zonder dat men elkaar daarvan wat behoett „wijs te maken." „Wat aangaat het aan den grond zitten van ver schillende schepen, waarvan eene lijst in het artikel voorkomt, zoo is het duidelijk dat de heer L. zich ge heel en al vergist omtrent de plaats waar zulks het geval is of daarmede geheel en al onbekend is. De plaats waar eventueel een haven zal worden gemaakt, aan het station van den spoorweg Rotterdam Hoek van Holland, is een paar uren meer benedenwaarts, dan de plaats waar die schepen aan den grond kwamen; en waar de ingang van die haven ontworpen is, vindt men met laag water 70 decimeters diepte, zoodat daar wel geen schepen aan den grond zullen komen. Dat op de rivier het Scheur, waar al de stoomschepen, bij den buitengewonen lagen waterstand van die dagen, aan den grond kwamen, ondiepe plaatsen zijn is een bekend feit; en de regeering heeft dan ook al maatregelen ge nomen, om daarin te voorzien, doch die ondiepten op de rivier, staan tot den Nieuwen Waterweg alleen in zooverre in verband, dat de schepen daar passeeren moeten. De ramp aan het stoomschip W. A. Seholten overkomen, en al de kosten die daar in den laatsten tijd veroorzaakt zijn, hadden bij den heerschenden lagen waterstand, even goed kunnen gebeuren op andere gedeelten van onze rivieren, als bij de Nieuwesluis of in het Hillegat; en als al die diepgaande schepen toen een van de andere vaarwegen van of naar Rotter dam gekozen hadden, zouden zeer zeker de gevolgen vrij wat ernstiger zijn geweest. „En nu de „roekeloosheid." De schrijver ziet die vooral daarin dat de schepen buiten in zee moeten wachten tot er voldoend water is om binnen te komen. Hij vergeet evenwel, dat al de schepen, die vroeger van het Maassluische, Brielsche of Goereêsche zeegat gebruik maakten, even goed moesten wachten tot er voldoend water was, alleen toen véél langer en op veel gevaarlijker gedeelten van onze kust. Hoe waar dit is bewijst de uitslag. Zooverre mij bekend, is zoolang de Nieuwe Waterweg bevaren wordt nog niet éen men- schenleven door schipbreuk of stranding daar verloren gegaan. In 1874 werd van dien vaarweg gebruik ge maakt door 7269 schepen, dat is meer dan voor al onze overige Nederlandsche zeegaten te zamen en in dat geheele jaar heeft, naar ik zeker meen te weten, toch niet een enkele schipbreuk of stranding plaats gehad. Laat de heer L. dat eens vergelijken met de statistiek van de rampen, welke in dien tijd voor onze andere zeegaten plaats gehad hebben, en hij zal met mij tot de overtuiging komen, dat de Nieuwe waterweg een zeer veilig zeegat, en een zegen voor het vaderland is," Een paar kantteekeningen mogen ons veroorloofd zijn. De goede verwachting, i -elke de heer van der Hoeven omtrent de verdere uitdi ping van den nieuwen waterweg koestert, hopen wij d; verwezenlijkt mogen worden. Het zou anders, van tlS millioenen welke de staat voor het scheppen van dii! ,-aarwater heeft uitge geven, al te jammer zijn. Wij ioen echter opmerken dat de schrijver de quaestie, wslke in het ingezonden stuk van 6 November opgewor en werdverplaatst. Daarin was slechts ter loops sprake van de nieuwe werken, den spoorweg en de havens, die blijkens de jongste discussiën in de tweede kamer nu weder aan den Hoek van Holland geprojecteerd worden. Hoofd zaak was: het betoog dat de waterweg, als zoodanig, niet zoo hard vooruitgaat als men te Rotterdam het wel wenscht, of veeltijds doet vï-orkomen. En voor dat betoog is het natuurlijk „irrelevant" (om van de Rot- terdamsche kamer van koophandel eens een leelijk woord te borgen) of de plaats waar de schepen vast raken een paar uren verder ligt dan de nieuw te gra ven havens zullen komen. Alleen zou er uit volgen dat men te Rotterdam de nieuwe havens verlangt, teneinde desnoods den verdere.: waterweg te kunnen missen. Men had dan immers, aan den Hoek een ge schikte voorhaven. En het is juist om deze reden, omdat wij in den spoorweg van Rotterdam naar den Hoek het begin zien van een nieuw reuzenplanhet scheppen van eene kunstmatige voorhaven voor Rot terdam, met alles wat daarbij behoort, dat wij het besluit der wetgevende macht om aan die spoorweglijn hare goedkeuring te hechtenals een noodlottig besluit blijven betreuren. Of het voor de Nederlandsch Amerikaansche stoom vaartmaatschappij werkelijk den*vrcfost is dat de Schol ten misschien hetzelfde ongeluk zou ondervonden heb ben als haar nu getroffen heeft, indien zij langs een der vroeger gebruikt wordende zeegaten naar zee was gegaan, zullen haar aandeelhouders het best kunnen beoordeelen. Maar bij de vermelding der 7269 schepen, die in 1874 van den waterweg gebruik gemaakt hebben, verlieze men niet uit het oog dat daaronder zich een overgroot aantal bevinden van zoo geringen diepgang, dat zij vroeger van het vaarwater langs Brielle gebruik maakten. Ook was men in dat jaar nog zoo voorzichtig om schepen, wier diepgang te groot geacht werd voor het nieuwe vaarwater, te Ylissingen of in eene andere voorhaven te laten lichten of bijladen. Thans wordt erin vertrouwen op de rooskleurige berichten omtrent den nieuwen waterweg, meer gewaagd. Met welken uitslag, hebben de Rotterdam en de Scholten onder vonden. Het is te hopen dat de rampaan het En- gelsche stoomschip Forth overkomen, die slechts door den zelfopofferenden moed van de manschappen der reddingboot niet tot een verlies van menschenlevens heeft aanleiding gegeven, niet aan datzelfde al te goede vertrouwen te wijten moge zijn. De heer J. Fransen van de Putte, die sedert eenige dagen te 's Gravenhage ernstig ongesteld was, is naar ons van daar geseind wordt heden overleden. De overledene had sedert 20 September 1859 voor de provincie Zeeland zitting in de eerste kamer der staten- generaal en bereikte den ouderdom van 77 jaren. Naar ons heden geseind wordt heeft H. M. de konin gin een rustigen nacht doorgebracht en blijft de toestand der zieke bevredigend. De Staats-courant van heden bevat het volgende Bulletin. „'sGravenhage9 November, des morgens 10 uren. „Hare majesteit heeft in den afgeloopen nacht gedu rende vier uren gerust geslapen, dat eenige verkwik king heeft aangebracht. „De koningin is vrij van koort3, doch gevoelt zich nog zeer vermoeid. Dr. Vinkhuyzbn." Het aan den minister van binnenlandsche zaken uit gebracht verslag van de commissie, belast met het afnemen van het tweede natuurkundig examen, volgens art. 4 der wet van 1 Juni 1865 (Staatsblad n° 59), gewijzigd bij die van 8 Juli 1874 (Staatsblad n° 97) is in de Staats-courant van heden opgenomen. In de Staats-courant van heden wordt, ten vervolge op het bericht van het ministerie van financiën in de Staats-courant van gisteren, medegedeeld dat de mail- stoomer Willem kroonprins der Nederlanden, toebehcorende aan de Nederlandsch-Indische stoom vaartmaatschappij, gezonken is den 5en dezer, bij het eiland Noord wachter. Nader wordt omtrent het tusschen de regeering en de maatschappij Nederland gesloten contract gemeld, dat bepaald is, dat de stoomschepen ook uit Batavia naar Nieuwediep zullen vertrekken: zooveel moge lijk met geregelde tusschenpoozen, mins tens eenmaal 'smaands, op den dag, die door de agenten der maatschappij, na overleg met den directeur der burgerlijke openbare werken in Indië, zal worden vastgesteld. Benoemingen en besluiten. ridderorden. Benoemd tot ridder 4e klasse van de Militaire Willemsorde, ter zake der krijgsverrichtingen in Deli (van Mei tot Juli 1872), de adjudant onderoffi cier der artillerie van het leger in Nederlandsch Indië F. S. Jansen, die de voormelde expeditie als sergeant bijwoonde en daarvoor, krachtens 'skönings besluit van 19 Februari 1873, eervol werd vermeld. onderscheidingen. Vergunning verleend aan P. J. Veth, hoogleeraar aan de rijksinstelling van onderwijs in de taal-, land- en volkenkunde van Nederiandsch-Indië te Leidentot het aannemen en dragen der versierselen van officier de 1' Instruction publiquehem door den minister van openbaar onderwijs, eerediensten en schoone kunsten van de Fransche republiek geschonken. Vergunning verleend aan O. graaf d'Ansemburg, te Gulpen, tot het aannemen en dragen der versierselen van ridder grootkruis der orde van den H. Gregorius den Groote, hem door Z. H. den paus geschonken. belastingen. Eervol ontslag verleend, op verzoek, aan W. H. H. Booy uit zijne betrekking van ontvanger der directe belastingen, in- en uitgaande rechten en accijnsen te Roermond c. a., behoudens aanspraak op pensioen. posterijen. Benoemd tot directeur van het postkan toor te Zutfen J. J. H. Mispelblom Beijer, thans direc teur van het spoorwegpostkantoor AmsterdamE mmerik en ArnhemBentheim. Eervol ontslag verleendop verzoekaan G. Moer land uit zijne betrekking van commies der posterijen 3e klasse. leger. Benoemd bij het wapen der infanterie tot kapitein 2e klasse bij het 2e regiment de le luitenant A. J. Prins van het instructie-bataljon. Onderwijs. Gisteren zijn door de commissie voor het middel baar onderwijs te 'sHage akten toegekend aan de heeren: G. Lammerschop van Breda, voor Duitsche taal- en letterkunde; N. F. Stades, van Middelburg, voor Fransche taal- en letterkunde; W. M. H. Boers, van 's Gravenhage, voor geschiedenis, en A. Petit Pzn., van Rotterdam, voor boekhouden. Een voor aardrijks kunde en twee voor boekhouden werden afgewezen. De gemeenteraad van Ooststellingwerf heett be sloten, de traktementen der hoofdonderwijzers te Foch- teloo, te Haulerwijk-Beneden en te Haule van f 550 op f 600 te brengen. Verder om rijkssubsidie aan te vragen tot het bouwen van onderwijzerswoningen te Haulerwijk Boven, te Oldeberkoop en te Fochteloo, als mede van een school te Hauler wij k-Bo ven.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1875 | | pagina 1