Siatess-öesieraal. Belgische brieven. In den Belgisehen Moniteur is bekend gemaakt het rapport der jury voor den vijf jaarlijksehen prijs uitgeloofd voor het beste product van Vlaamsche let terkunde. Er waren 24 werken van Belgische schrijvers ingekomen, dio gedeeltelijk in België en gedeeltelijk in Nederland waren gedrukt. De prijs is met 5 tegen 2 stemmen toegekend aan den roman van wijlen Anton Bergmann: Ernest Staas. De beide andere stemmen waren uitgebracht op de gedichten van mejuffrouw Virginie Loveling. Meermalen worden verhalen geleverd van veel vraten, die vooral onder de Indianen in Noord-Amerika voorkomen. Dezer dagen had in een van de restaurants in Belleville te Parijs een bruiloftsmaal plaats. Er was voor 30 personen gedekt en op ieder bord lag een klein broodje (kadetje). Een van de gasten, zekere Marin, kwam wat vroeger dan de anderen.' Hij vroeg een glaasje absinth en ging de courant zitten lezen. Het scheen dat hij trek in wat eten kreeg, want hij begon een broodje te peuzelen, en toen hij dat op had een tweede, vervolgens een derde; het jonge paar en de gasten bleven lang weg en ongemerkt verorberde Marin alle dertig broodjes, onder het drinken van zijn absinth. Toen eindelijk de anderen verschenen maakte Marin zich eerst recht tot den aanval gereed. Hij at van alles: soep, vleezen, wild, aardappelen, groenten, gebak, weigerde geen enkelen schotel en bij het dessert wist hij zich van een Hollandsch kaasje meester te maken, dat hij nog met grooten smaak opat. Het industrie-museum te Brussel is dezer dagen verrijkt met een belangrijke verzameling van mineralen uit Portugal, die door den ingenieur Desguin zijn bij eengebracht en aan genoemde inrichting aan geboden. De heer Desguin, die zich sedert 2 jaren in Portugal bevindt, heeft een groot aantal mijnen bezocht die in exploitatie zijn en een nog grooter aantal beddingen onder zocht die slechts op kapitaal wachten om te worden geëxploiteerd. Het belang van de verzameling wordt nog verhoogd door 10 geologische kaarten, die te meer waarde hebben omdat nog geen geologische kaart van Portugal is uitgegeven. Terstond na het verbranden van de Magenta is door de autoriteiten te Toulon eene enquête naar de oorzaken van de ramp ingesteld. De minister van marine heeft echter geschrevendat daarmede niet moest worden voortgegaan want dat een hoofdofficier, die hij speciaal met die taak had belast, weldra te Toulon zou aankomen om de leiding der zaak op zich te nemen. Door duikingen is de tegenwoordige ligging van het schip bepaald, terwijl maatregelen worden beraamd om het weg te ruimen en er nog van te red den wat bruikbaar is. Bij de grootste activiteit denkt men, dat daarmede toch minstens een jaar zal verloopen, terwijl de kosten op een millioen zijn geraamd. De schade door de ontploffing in de stad zelve veroor' zaakt is zeer aanzienlijk geweest. „Er is fortuin aan de lucht" hoorden wij eens bij een hevigen storm een metselaar zeggen. Dit is in Toulon voor de glazenmakers het geval geweest, want den ganschen dag hoort men het getik der hamers van die hand werkslieden, daar bijna geen enkele ruit in de stad heel is gebleven. De groote schade, door een aantal kooplieden geleden, heeft hen doen besluiten zich te vereenigen om te trachten schadevergoeding te verkrij gen van den staat, daar er geen ander middel is om daartoe te geraken. Het aantal moorden is in Italië zoo aanmerkelijk, dat de Napelsche correspondent van de Times er van tijd tot tijd een overzicht van geeft. In zijn laatste bericht, dat slechts over een week of vier loopt, ver meldt hij een lOtal moorden. BEGROOTING VAN OORLOG. Ook het verslag over hoofdstuk VIII is verschenen. Het bevat in de eerste plaats klachten over minder deferentie in den vorm, welke de minister bij de schrif telijke gedachtenwisseling met de kamer aan den dag legt en die men deels aan zekere kleinachting jegens de vertegenwoordiging toeschrijft, deels aan ongewoonte en gemis aan behoorlijke voorlichting door de ambte naren. Algemeen was de klacht over de opdrijving van het eindcijfer dezer begrooting. Het klimt thans tot f 19,022,000, terwijl het in 1872 nog 15,695,000 be droeg. Ditmaal vonden schier alle afdeelingen de begroo ting te hoog, zonder dat ergens blijkt van het streven om eene plichtmatige zuinigheid te betrachten. Het depar tement van oorlog maakt, nu de omstandigheden er toe leiden om hoogere sommen voor dat deel der staatsbegrooting toe te staan, als het ware van de gelegenheid gebruik om naar hartelust uit de schatkist te putten. En daarbij heeft het, naar door sommige leden werd opgemerkt, wel eens den schijn alsof min der «aan de behartiging van de algemeene dan aan de 1 bevrediging -van persoonlijke belangen werd gedacht. Menige wijziging in bestaande organisatiën scheen alleen te verklaren uit de zucht om bepaalde personen genoegen te doen. Men wilde over dit punt van eenigs zins teederen aard niet verder uitweiden, maar meende het tóch ter sprake te moeten brengen om te doen zien, dat dergelijke handelingen de "aandacht niet ont gaan. Dat zij niet strekken kunnen om de ingenomen heid met de zoo hooge oorlogsbegrooting te vermeer deren, behoeft geen betoog. De vertegenwoordiging is bereid aanzienlijke sommen in het belang der defensie toe te staan. Maar het oogenblik schijnt gekomen om op dezen weg niet voort te gaan, tenzij meer dan thans zekerheid verkregen worde, dat het beoogde resultaat werkelijk zal worden bereikt. En nu blijven, niettegenstaande de schrome lijke overdrijving der uitgaven, de hoofdgebreken van onze militaire organisatie bestaan. De minister vraagt meer geld voor de soldijen der onderofficieren en de meeste leden keurden dit goed, doch meer geld uitge ven voor eenige rangen is nog geon organiseeren. Men wees op de bestaande gebreken, op den geest van verslapping en van onverschilligheid, ja zelfs van ver slapping der krijgstucht in het leger. En nu komt het bovenal aan op goede organisatie van het bestaande, vooral in verband met een spoedige mobilisatie. Maar in dat opzicht wordt door den minister niets gedaan. Tot hiertoe zijn nog slechts twee maatregelen door hem genomende reorganisatie der militaire afdeelingen en de oprichting eener krijgsschool. Door beide wordt het bestaande uit zijn verband gerukt en daarvoor iets in de plaats gesteld, dat niet beter schijnt. Overi gens laat de minister, als zijn voorgangers, alles bij het oude. Op grond dezer overwegingen, gaven sommige leden reeds nu te kennendat zijbehoudens alle waardee ring van 's ministers personeele bedoelingengeen vrij heid konden vinden hun stem aan deze begrooting te geven. Boven alle andere consideratiën gaat het alge meen belang, gaat het behoud van het vaderland, en dit verbood hun in den tegenwoordigen tijd eenig minister van oorlog te steunen, die hun niet de over tuiging wist te geven, dat hij in staat was de her vorming onzer krijgsinstellingen naar eea vast plan ter hand te nemen. De klacht over den weg van kleine, op zich zelve staande verbeteringendien de ministergelijk men met leedwezen opmerkteschijnt te willen volgengaf in enkele afdeelingen aanleiding tot de vraag, hoe hij denkt over een legerorganisatie bij de wet? De beide groote maatregelen omtrent de applicatie school en vooral omtrent de nieuwe militaire indeeling, gaven aanleiding tot veelzijdige critiek. Ook over de toekenning van de verhoogde soldijin dier voege dat zij de belanghebbenden ten slotte niet zou hebben gebaat of zelfs in slechter conditie gebracht, benevens over de voeding der troepen werd zeer geklaagd. Zeer vele leden bevreemdde het niet opnemen van een post voor tegemoetkoming aan de aannemers van forten, te wier behoeve verleden jaar een memoriepost is uitgetrokken- Deze houding van den minister achtte men niet te getuigen van constitutioneelen zin en van tact en beleid, in zoover er zekere afhankelijkheid van den invloed der militaire genie uit blijkt. Andere leden echter erkenden dat de minister in zijn recht is en dat een post op de begrooting geen bevel inhoudt om van dat krediet gebruik te maken. Voor 't overige scheen er bij de kamer weinig ge neigdheid te bestaan de sommen goed te keuren, die als eerste termijnen zijn aangevraagd voor posten, waarvan men de financieele gevolgen niet kan beoor- deelen, zonder verdere toelichting. Indische begrooting. Een uitvoerig verslag is weder verschenen over de gewijzigde wetsontwerpen tot vaststelling van de Indi sche begrooting voor 1876. Het meest algemeene be zwaar was dat de minister van koloniën in den vorm van nota's van wijziging zeer belangrijke punten op het laatste oogenblik voorstelde, waardoor de vroegere arbeid eigenlijk illusoir werd gemaakt en tegen het verlangen van den minister zeiven en tegen het belang van den dienst de wettelijke vaststelling der Indische begrooting langer dan noodig is werd vertraagd. Meer bepaald gaf men zijn bevreemding te kennen over het door den minister gedanelater teruggenomen voorstel om het zoogenaamde administratief kapitaal op te heffen en het bedrag van 12£ millioen onder de be- grootingsrekening van 1867 op te nemen. Over dit beginsel was indertijd in het breede gere detwist en de beslissing daarover kon derhalve niet in het voorbijgaan plaats hebben. Bij deze gelegenheid merkte men op hoe de minister door thans definitief het slot der begrootingsrekening van 1867 op ruim 27 millioen te stellen, op meer in 'toog vallende wijze dan vroeger geschied was, recht vaardigde de berekeningen van den minister van finan ciën van 1868 (Schimmelpenninck) die, toen hij uit dezelfde bron een bedrag van 9 millioen ter aanvulling der middelen voor de staatsbegrooting van het genoemde jaar wilde afzonderenbeschuldigd 'werd een zeer ver keerden weg in te slaan. Het werd dan ook door leden der kamer erkend, dat hun in 1868 uitgesproken strenge afkeuring van de voorstellen des toenmaligen ministers van financiën thans overtuigend bleek niet verdiend te zijn geweest. Doch thans bleek bij den tegenwoordigen minister van koloniën diens handelwijze met betrekking tot dezen post zoo ondoordacht, dat sommige leden er zelfs voor uitkwamen dat hun vertrouwen in den minister daar door niet versterkt was. Andere leden beweerden dat men ^den minister te hard viel. Toen hij zijn voorstel omtrent het administratief kapitaal deed, was het wel overwogen, doch hij heeft het eenvoudig willen verda gen in 't belang van de tijdige vaststelling der begroo ting. Hierop werd evenwel weder geantwoord, dat het niet getuigde van besef der waardigheid van regeering en vertegenwoordiging bij den minister, dat hij een zoo gewichtig beginsel dacht te doen beslissen zonder voor afgaand behoorlijk onderzoek. De verschillende nieuwe voorstellen op de gewijzigde begrooting vonden meestal hetzelfde bezwaar van niet genoegzame voorbereiding. Ook de maatregelen zeiven ontmoetten vele bedenkingen, meer bepaald de vermeer dering van het aantal belastingambtenaren voor een scherper toezicht (op zich zelf onder de bestaande om standigheden onstaatkundig) op de heffing van belasting van de inlandsche bevolking; voorts de verandering in de wijze van bouwen van groote publieke werken, waarbij velen zich verheugden dat aan de bemoeienissen van het bouwdepartement, dat zich van ongunstige zijde had doen kennen, veel zal worden onttrokken verder de voorgestelde diep ingrijpende verhooging der traktementen van de subalterne officieren bij het Indi sche leger, die van zooveel belang werd geacht, dat men dit voorstel tot een volgende begrooting aangehou den of althans bij afzonderlijk wetsontwerp behandeld wilde zien. Brussel 8 November. Morgen zullen de beide Belgische kamers, ieder in haar eigen zittingzaal, bijeenkomen. De senaat zal zijn bureau samenstellen en vervolgens voor onbepaalden tijd uiteengaan. De tweede kamer zal een aanvang maken met het onderzoek der begrooting. Misschien zullen ook, vóórdat de begrootingsdiscussies een aan vang nemen, eenige interpellaties worden gehouden, maar de linkerzijde zal de groote politieke discussie tot later orde bewaren. Men moet zijn kruit niet nut teloos verschieten. Aan den vooravond vóór de ver kiezingen van 1876 zal men de akte van beschuldiging van het clericale kabinet opmaken. En, wie weet? Misschien zal het clericale ministerie niet eens zoo lang leven. De zaken gaan slecht voor het kabinet-Malou. Het is genoodzaakt zich zeiven te verloochenen, zich van de aanbieding van ieder politiek wetsontwerp te ont houden, alles op te offeren voor het behoud van zijne positie. De gemeenteraadsverkiezingen hebben het van zijn vertrouwen in zich zeiven beroofd, en voorspellen den uitslag der aanstaande verkiezingen 1 Antwerpen is voor de clericalen geheel verloren. Er ontbreekt nu nog maar aan, dat bij gelegenheid van de partieele verkiezingen, die den 23en November a. te Gent moeten 'plaats hebben, de liberalen de over winning behalen. En dit is niet geheel onmogelijk. Het schijnt dat de burgemeester van Gent, graaf de Kerchove, wil trachten de verschillende liberale nuances te vereenigen, en indien men die vereeniging van krachten kon tot stand brengen bestond er hoop op een succes, dat grooten weerklank in het land zou vinden en tot den val van de clericale partij zou leiden. Zij zal niet aan het bestuur blijven en van de geheele partij zal niets overblijven dan de Ylaamsche en Lim- burgsche boeren, opgezweept door een fanatieke gees telijkheid, en zulke hulp kan het ministerie niet redden. Toen de heer Malou in 1847 ook aan het ministerie was, sprak hij van een wetsontwerp, dat hij het vol gende jaar zou indienen. De heer Castian, een van de leden der uiterste linkerzijde, viel hem in de rede met deze profetische woorden: „Praat toch niet zoo lang vooruit over uw wetsontwerpen. Gij lijdt aan een borstziekte en zult in het voorjaar sterven!" De heer Castian is een profeet geweest. De heer Jules Malou zal zich in de lente van 1876 in een even wanhopigen toestand bevindenevenwel met dit onder scheid, dat hij zich thans van den gevaarlijken staat waarin hij verkeert bewust is, iets wat bij de wezen lijke borstlijders even zelden voorkomt als bij de poli tieke. •EDRUKT BIJ DE «BROEDERS ABRAHAMS IE MIDDBIBÏR9.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1875 | | pagina 6