MIDDELBÜRGSCHE
F 267.
Woensdag
1875.
COURANT.
10 November.
Bij deze courant behooren twee bijvoegsels.
Middelburg 9 November,
Dit Wad verschijnt dagelijks met uitzondering van den Zondag, den 2eB Paasch- en Pinksterdag en een der Kerstdagen.
De prijs per 3/m., franco is f 3.50.
Nog altijd is de aanneming der spoorwegen-wet en
de „groote" overwinning, welke het ministerie Heems
kerk daardoor behaald heefthet thema, waarop de
conservatieve bladen en hunne vrienden blijven door
werken. Men zou zoo zeggende stof tot juichen is
niet bijzonder overvloedig, wanneer zoo lang aan het
zelfde onderwerp moet worden vastgehouden.
De „Tijd" knoopt echter aan hare tevredenheidsbe
tuigingen een paar vermaningen vast, die niet zonder
beteekenis zijn.
„De regeering, zegt het ultramontaansche hoofd
orgaan, heeft in deze dagen getoond te kunnen
werken en de ministers bleken de rechte mannen te
zijn op de rechte plaats. Het zal en het kan zoo blij
ven, want de liberale partij weet veel te goed, dat haar
tijd nog niet is gekomen. Éene zaak echter is noodig
de beradenheid, door de regeering bij de laatste beraad
slagingen betoond, behoort bij het geheele regeerings-
beleid voor te zitten. Even kloek in het kabinet als
in de raadzaal, even vast bij het éene wetsontwerp als bij
het andere, is de leus. Er behoort geen zweem te zijn
van een wijken voor liberalen aandrang, zooals men
soms ten opzichte van het wetsontwerp op het hooger
onderwijs zou vreezen. Dit geeft geene kracht en wekt
geen vertrouwen. Ook behoort men niet te huiverig te
zijn om aan de grieven der bevolking tegemoet te komen,
allerminst wanneer men daardoor den schijn zou aan
nemen, de brutaliteit van het Nut van 't Algemeen
ernstig te vreezen. De regeering weet, dat nog veel te
doen valt, maar zij wete ook, dat sommige dingen niet
mogen worden vergeten en niet kunnen worden verme
den. Wij hopen, dat dit ministerie tot het einde toe
een ministerie van zaken, dat is van daden, blijven zal*''
Men begrijpt wat hiermede bedoeld wordt. Het wets
ontwerp op het hooger onderwijs wordt genoemd, maar
de wet breffende de kerkfabriekende voornemens
tot het bezwaren der goederen in de doode hand met
een recht van successie en tot het belemmeren van den
onmatigen aanwas van dat verderfelijk bezit, komen
tusschen de regels doorgluren. Mocht de- regeering in
die opzichten maar „een zweem" vertoonen van „een
wijken voor liberalen aandrang", dan zou het ministerie
„van zaken" spoedig door de Tijd en haar aanhang belet
worden langer zaken te doen. Evenzoo indien de ministers
ten opzichte van het lager onderwijs toegaven aan wat
men „de brutaliteit van het Nut van 't Algemeen"
noemt en wat wij de meest noodzakelijke eischen van
ons volksbelang noemen. Integendeel, het ministerie
moet de grieven „der bevolking" te gemoet komen.
Als die grieven door „de Tijd" geformuleerd moesten
worden, zou er met ons openbaar onderwijs spoedig
kort recht gedaan worden
Zoo wordt het ministerie, nu door zijne vrienden,
straks door zijne tegenstanders naar den eenen of den
anderen kant getrokken. By gemis van een eigen be
ginsel kan het aan niemand vertrouwen inboezemen.
Met juistheid wordt dit door de Groningsche courant
in het licht gesteld. Ook dit blad wijst op de eento
nige variatiën, die nog steeds op het spoorweg-thema
worden voorgedragen. Het wil de verdiensten van den
heer Heemskerk niet beknibbelenmaar herinnert dat
de liberale meerderheid de wet heeft doen aannemen
en dat het voorstel-Kappeijne den ijver des ministers
geprikkeld heeft.
De Gron. Ct. laat echter gaarne aan de conservatie
ven hun zelfvoldoening, doch twijfelt of die op de ge
voelens der kiezers en de verhouding der partijen
eenigen invloed zal hebben, dewijl men in Nederland,
behalve aan spoorwegen, toch ook nog iets hecht aan
beginselen. In de beginselen nu ligt het zwakke punt
der conservatieven. Het conservatisme is halfslachtig;
liberaal noch clericaal; maar wat het is heeft men
nooit duidelijk vernomen. Het conservatisme heeft de
logica tegen zich. Het staat in een slop, benepen
tusschen de groote partijen, tusschen een verklaarden
vijand en een goed vriend, die wellicht spoedig een
vijand worden kan. Al de spoorwegen der wereld
kunnen het ministerie niet redden uit dien dooden hoek.
Handigheid is goed; bekwaam leid en werkzaamheid
zijn uitstekende eigenschappenmaar het karakter
maakt de kracht uit van een <f;an, eene partij of een
volk.
Heden werd ons geseind dat H. 'M. de koningin
een vrij rustigen nacht heeft doorgebracht en de alge-
gemeene toestand der zieke niet ongunstig wordt ge
oordeeld.
De Staats courant van heden bevat de volgende
Bulletins.
a's Gravenhage, 7 November,
des morgens 10 uren.
„Hare Majesteit heeft door veelvuldig hoesten een
onrustigen nacht gehad.
„De koortsverheffing schijnt gering.
„De toestand van de koningin is evenwel niet
ongunstiger.
Dr. Vb'ehüyzen."
„'s Gravenhage, 8 November,
des morgens 10 uren.
„Hare Majesteit heeft gisteren den ganschen dag over
een weinig koorts gehad.
„Niettegenstaande het herhaaldelijk hoesten heeft
Hare Majesteit dezen nacht wat gerust.
D'. Vinkhuyzen."
Blijkens een heden ontvangen regeeringstelegram, ge-
dagteekend 1 November, was de vijand te Atehin
bijzonder rustig. v
Het hoofd te Langsar, aan de Oostkust, had stap
pen tot toenadering gedaan.
Yan den Atchineeschen spoorweg waren bij de afzen
ding 1200 M. voltooid.
De gezondheidstoestand was gunstig.
Het minder duidelijke regeeringstelegram, dat ons
gisteren werd overgeseind, wordt in de Staats-courant
op de volgende wijze medegedeeld
„De minister van financiën brengt ter kennis van be
langhebbenden dat heden bij de regeering het navol
gende telegram is ontvangen, gedagteekend
„Buitenzorg, den 7en November 1875.
„Stoomschip Kroonprins op reis herwaarts met
Engelsche mail door stoomschip Atjeh ingeloopen en
onmiddellijk gezonken. Passagiers en equipage gered.
Mail en lading totaal verloren."
De hier bedoelde brievenmail is hoogst waarschijnlijk
die welke den len October jl. uit Nederland en voorts
met de Britsche pakketboot den 4en daaraanvolgende
uit Brindisi werd verzonden."
Bij ministerieele beschikking van 8 dezer is aan
J. M. Oerlemans, te Gorinchem, tot wederopzegging,
vergunning verleend voor een stoomsleepdienst langs
de Maas, de Noord, de Merwede, de Waal, de Linge
voor het gedeelte van Gorinchem tot den Arkelschen
dam, de Dieze en de Zeeuwsche stroomen.
Blijkens de Staats-courant van heden zijn van 3 tot
30 October jl. door longziekte aangetastin Zuid-
Holland 62 en in Noord-Holland 2, in Utrecht 13in
Friesland 31, dus samen in het rijk 108 runderen.
In het vorige tijdperk van vier weken waren 131
runderen door die ziekte aangetast.
In de Staats-courant van heden is opgenomen het
aan den minister van binnenlandsche zaken uitgebracht
verslag van de commissie, van 1 Augustus 1875 tot 1
Augustus 1876 belast met het afnemen der genees
kundige examens.
De noodlottige gevolgen der in de laatste dagen ge
woed hebbende stormen blijven niet uit. Nabij Brou
wershaven geraakte gisteren een brik, de Margareth
Nexson, op de Middelplaat aan den grond, doch werd met
bijstand van den Brouwerhavenschen loodskotter op de
reede gebracht. Nabij Texel en het Nieuwediep schijnen
twee schepen, een met petroleum en een Italiaansche
bark, vergaan te zijn, terwijl nog eenige wrakken op
Onrust zitten. Nabij Maassluis is gisteren morgen het
stoomschip Forth, van Londen naar Rotterdam, op de
West gestrand en stuk geslagen. De bemanning, uit
18 personen bestaande, is door de reddingboot met
ondersteuning van een tweetal sleepbooten gered.
Omtrent de schipbreuk van den Franschen schooner
nabij Westkapelle valt nog te melden dat een gisteren
uit Ylissingen gezonden vaartuig van het Nederland-
sche loodswezen bij laag water geen spoor van een
wrak heeft kunnen ontdekken.
Onze Haagsche correspondent schrijft ons het
volgende
„Dat ik u aangaande de ongesteldheid van H. M. de
koningin geen bericht gaf is daaraan te wijten, dat
daarover geen vroeger officieel en betrouwbaar bericht
te geven was vóór dat de Staatscourant Zaterdag avond
gesproken had. Aan het paleis was de strengste last
gegeven dat aan niemand iets betreffende H. M.'s toe
stand mocht worden medegedeeld, en tot Zaterdagavond
liep dan ook in de residentie geen ander gerucht dan
dat door een der Haagsche bladen, waarvan de hofbe
richten in den regel overdreven en meermalen onjuist
zijn, was in de wereld gebracht; toen nu het bulletin
in de Staats-courant verscheen bedaarde de ongerust
heid, die reeds bij enkelen bestond, aanmerkelijk. De
koningin schijnt sedert hare aankomst in de residentie,
ongeveer eene maand geleden, min of meer ongesteld
te zijn geweest. Geen wonder! want bij hare thuis
komst met een spoortrein van den Rijnspoorweg had
H. M. den Haag niet kunnen bereiken, daar de spoor
wegbrug te Voorburg onbruikbaar was geworden om
dat een goederenwagen, dien men verzuimd had op het
Haagsche station vast te zetten, door den storm van
2 October voortgedreven en in de opening van de brug
geraakt was. H. M. is toen met haar gevolg in den
polder moeten uitstappen, waar de rijtuigen niet konden
komenen is gedwongen geweest letterlijk in honden-
weder een eind weegs te voet te gaan. Het minst vat
bare gestel moest daarvan wel de nadeelige gevolgen
ondervinden.
„Niettegenstaande de destijds opgedane koude schijnt
H. M. zich niet te hebben uitgevierddoch heeft hare
gewone bezoeken enz. gemaakt. In den loop der afge-
loopen week heeft zich koorts vertoond, die echter
terstond afgenomen is zoodat op dit oogenblik het
gevaar, dat volgens den eigenaardigen stijl der bulle
tins, had kunnen „daargesteld" zijn, als geweken kan
worden beschouwd. De onderstelling is dan ook niet
gewaagd dat, indien half ingelichte journalisten geen
onrustwekkende tijdingen hadden verspreidde bulletins
zelfs geheel achterwege zouden zijn gebleven.
„Hoe dit zijde Staats-courant is hierdoor in de
laatste dagen meer op den voorgrond gekomen dan
sedert lang het geval was geweest. Iedereen die aan
het paleis naar H. M's toestand kwam of liet vernemen,
zelfs al was het een minister, werd verwezen naar de
bulletins in de Staats-courant, en zoo zag men op de
sociëteiten het sinds een jaar ongewoon verschijnsel
dat de officieele krant door vele leden gevraagd en
ingezien werd. Vroeger werd het blad nog al veel
gelezen, doch sedert de buitenlandsche nieuwstijdingen
door den minister Heemskerk daaruit verbannen waren
om voor eene soort van onbelangrijke en veelal stok
oude bladvulling plaats te maken, zag men met recht
niet meer naar de Staats-courant om, die trouwens op
de sociëteiten bijna even spoedig verscheen als de
edities der Haagsche couranten, die daaruit de benoe
mingen reeds hadden overgedrukt. Wie het officieele
blad inzag, uitte er gewoonlijk zijne ergernis bij dat
men voor zoo'n weinig beteekenenden inhoud er eene
redactie van meesters in de rechten op na bleef houden.
„Ik heb daarom met genoegen gezien dat de tweede
kamer, blijkens het afdeelingsverslag over hoofdstuk
V der begrooting voor 1876, algemeen over dezen toe
stand heeft geklaagd, en de weder opneming van de