MIJ
F 26j
Bij deze
Mil
stel tot herziening der wet op het lager onderwijs. Al
die uitzichten hebben gefaald en omtrent de gedrags
lijn van den minister betrekkelijk al deze punten worden
in het breede de bedenkingen ontwikkeld, in het alge
meen verslag reeds vervat.
De minister bleef echter niet zonder verdediging en
zoowel omtrent het spoorweg- als omtrent het onder-
wijs-vraagstuk werd betoogd, dat hij juist gematigdheid
en voorzichtigheid had aan den dag gelegd.
Ook de critiek over de bekende verkiezings circulaire
en de later daarop door den minister in acht genomen
zwakke houding werd door zeer vele leden herhaald.
Eenige leden zagen in de strekking van de regeerings-
aanschrijving om de bevoegdheid van de ambtenaren als
staatsburgers te beperken, eene inmenging van meer
bedenkelijken en veel meer ongeoorloofden aard dan de
handelingen der ambtenaren, die in de circulaire wor
den gebrandmerkt.
Niet minder stellig en algemeen meende men op
nieuw te moeten opkomen tegen de beslissing der
regeering in zake de bekende raadsbesluiten van Kam
pen en Hedikhuizen. Werd het door den minister
vooruitgezet beginsel algemeen aangenomen, de pogingen
die door de regeering en de staten-generaal worden
aangewend om de financieele betrekkingen tussehen
kerk en staat binnen zekere grenzen te beperkeD,
zouden door de gemeenten of door de provinciën ten
eenemale kunnen worden geneutraliseerd. Indien wer
kelijk art. 205 der gemeentewet niet limitatief en
dus voor de gemeentehuishouding een nagenoeg
onbeperkte kring moet worden aangenomen, dan scheen
dit uit het thans behandelde oogpunt zoo bedenkelijk,
dat er leden waren die in dat geval de gemeentewet
met een bepaling wilden hebben aangevuld, waardoor
voor het vervolg het verleenen van subsidiën uit de
gemeentekas aan kerkelijke besturen onmogelijk werd
gemaakt. De voorbeelden van in Noord-Brabant ver
leende gemeentelijke subsidiën van dezen aard, waarop
de minister zich beroept, bewezen, wanneer men die
in de bijzonderheden naginghoezeer men daarbij op
een verkeerden weg is.
Er waren ledendie zich over de gestadige klimming
van het eindcijfer dezer begrooting bezorgd maakten.
Anderendie erkenden dat bij een zooveel omvattend
departement gestadig nieuwe behoeiten zich opdoen,
waarin in het welbegrepen belang des lands moet wor
den voorzien, meenden echter ook dat de minister niet
van den ernstigen wil blijk gaf omwaar dat aan den
anderen kant mogelijk iszooveel mogelijk te bezuini
gen.
De memorie van toelichting had over het geheel een
ongunstigen indruk gemaakt, omdat zij zoo weinig
vooral over het onderwijs bevatdaarentegen zoo groote
ruimte wijdt aan openbare werken, zonder dat over
deze echter bepaalde plannen worden ontwikkeld,
waardoor verwachtingen bij de bevolking worden op
gewekt, die misschien niet zijn te verwezenlijken. Spe
ciaal betuigde men zijn teleurstelling over het weinige
dat men tot dusver had gehoord over de Zuiderzee-
droogmaking en over het achterwege blijven alsnog
van bepaalde voorstellen omtrent de Keulsche vaart.
Verscheidene leden achtten de thans door den minis
ter, in strijd met zijn vroeger beleden stelselomhelsde
leer dat de beslissingen over het al dan niet ten on
rechte inschrijven van jongelieden als militieplichtigen
behooren bij de commissarissen des konings in de pro
vinciën, niet wel overeen te brengen met een rationeele
uitlegging der militiewet. In elk geval strijdt zij met
de jurisprudentiedie zich omtrent ditgelijk omtrent
andere puntentot de toepassing dier wet betrekkelijk,
allengs heeft gevestigd. Dat betreurde men vooral,
omdat daardoor met opzicht tot een voor de ingezetenen
hoogst belangrijke zaak de rechtszekerheid te loor ging.
De minister had dan liever eene wet moeten voordragen,
waardoor elke andere [uitlegging dan de vroegere on
mogelijk werd.
Men wenschte de aandacht van het geneeskundig
staatstoezicht gevestigd te hebben op den ongunstigen
toestand van de meeste onzer kazernen. De aandrang
op een betere regeling van het krankzinnigenwezen
werd met nadruk herhaald.
Met aandrang kwam men ook terug op de noodzake
lijkheid der bij art. 191 der grondwet bedoelde water
staatswet die echter bij verschillende partieele regelingen
kon tot stand komen.
Door verscheidene leden werd zeer aangedrongen op
het indienen eener wet wegens de concessien, ware bet
aanvankelijk ook slechts ten aanzien van de spoorwe
gen. Met 'toog op de handelingen, die van regeerings-
wege op dat gebied plaats hebben, scheen dit verlangen
zeer billijk. Meer en meer werd het noodzakelijk aan
de daarop heerschende willekeur en daarmede gepaard
gaande misbruiken een einde te maken.
Het plan om een nieuw gebouw voor het departement
van justitie te stichten, vond vrij algemeen bedenking.
Sommigen spraken zelfs van verspilling van 's lands
gelden. De geheele zaak wilde men in verband ge
bracht zien met de algemeene bouwplannen, waarvoor
veeleer de gebouwen op het Binnenhof in aanmerking
kwamen, ook voor de noodige uitbreiding van de loca-
liteit der tweede kamer.
Ofschoon men het algemeen wenschelijk blijft achten
dat op het besluit van 1819, waarbij een aantal water
staatswerken in beheer en onderhoud bij de provinciën
werden gebracht, worde teruggekomenkonden de
meeste leden zich niet vereenigen met de wijze, waarop
de regeering deze zaak regelen wil. Velen meenen dat
het besluit van 1819 slechts door eene bepaalde wet
kan worden gewijzigd of buiten werking gesteld. Af
gescheiden daarvan kan thans niet met éen pennestreek
beslist worden, dat wat vroeger door het rijk beheerd
en bekostigd werd en in 1819 aan de provinciën werd
overgedragen, thans tot het rijk terug moet keeren.
Voor ieder bijzonder werk moet worden uitgemaakt of
het is van rijks- of van provinciaal belang. Zelfs moet
in overweging komen, of er onder de werken niet zijn,
die ten laste van gemeenten of van waterschappen
moeten worden gebracht. Anders zou een onverant
woordelijke greep in het waterstaatsbestuur worden ge
daan. Ook voor de klimming der kosten voor het rijk
meende men met grond zich beducht te moeten maken.
Op grond van dit alles gaf men van de zijde der meer
derheid in bedenking om art. 127 weder uit de begroo
ting te lichten en de zaak die het daarbij geldt tot
onderwerp te maken van een afzonderlijke wet, waarbij
de aard der verschillende werken en hun toestand
ook historisch worden toegelicht en het daaromtrent
voortaan te volgen beginsel op afdoende gronden ver
dedigd. Eenige leden wilden dit denkbeeld echter niet
gevolgd hebben, omdat aan een quaestie van vorm zeer
wezenlijke belangen zouden worden opgeofferd door
een nieuw uitstel van deze sedert jaren aanhangige
zaak.
Met nadruk werd door verscheidene loden opgekomen
tegen de benoeming van een derde lid van den raad van
toezicht op de spoorwegdiensten. De werkzaamheden
van dien aard behoorden slechts beter geregeld te zijn.
De onlangs openbaar gemaakte regeling van den
winterdienst op onze spoorwegen geeft grond tot billijke
klachten. Zij is op het uiterste oogenblik openbaar
gemaakt en brengt geen behoorlijke aansluiting van
het zuiden des rijks met Amsterdam en Rotterdam
teweeg, zoodat op de hier in aanmerking komende
lijnen zelfs een oponthoud van 1 a 2 uren plaats vindt,
terwijl ook de diensten voor het goederenvervoer, in
verband met den Grand-Central, slecht geregeld zijn.
De meer uitgestrekte bevoegdheid, die de regeering
in dat opzicht verkregen heeft, heeft dus niets gebaat.
In een der afdeelingen werd door sommige leden
teruggekomen op de bekende bezwaren tegen de aan het
middelbaar onderwijs gegeven richting. Andere leden
der afdeeling, erkennende dat de inrichting voor
verbetering vatbaar was, meenden dat men verkeerd
deed met over ons middelbaar onderwijs in algemeenen
zin den staf te breken. Dit onderwijs had reeds heil
rijke vruchten voortgebracht en beloofde nog meer voor
de toekomst. Het bezwaar omtrent den te grooten om
vang en de moeilijkheid van het eindexamen der hoogere
burgerschool zou van zelf verdwijnen als goed de hand
werd gehouden aan de overgangsexamens voor de ver
schillende klassen.
Omtrent het voornemen der regeering tot vestiging
eener rijkslandbouwschool met een daartoe behoorend
proefstation te Wageningen liepen de gevoelens zeer
uiteenmaar algemeen werd nadere inlichting verlangd
en het gevoelen ontwikkeld, dat indien het tot oprich
ting van een rijkslandbouwschool kwam, vestiging in
het noorden des rijks, bv. te Groningen, of in Zeeland,
verre verkieslijk zou zijn boven die te Wageningen.
De klacht over te wetenschappelijke en niet genoeg
zaam practische vorming van de veeartsen aan 's rijks
veeartsenijschool, vond krachtige tegenspraak. Er waren
talrijke voorbeelden te noemen van te Utrecht gevormde
veeartsen, die een gunstigen invloed op de landbou
wenden bevolking uitoefenden en door deze toenemend
worden gewaardeerd.
Zeer vele leden geven hun teleurstelling te kennen,
dat de tegenwoordige begrooting zoo weinig blijken
draagt van den ernstigen wil des ministers om de
talrijke gebreken en leemten, die in ons lager onder
wijs nog bestaan, zooveel mogelijk weg te nemen of
daartoe althans den weg te banen. Zoowel wat school
lokalen en hulpmiddelen van onderwijs, als wat het
onderwijzend personeel betreft, laat de volksschool in
een overgroot aantal gemeenten zeer veel te wenschen
over. Enkele leden meendenmet 't oog op de onmacht
of den onwil van sommige gemeentebesturen dat de la
gere school geheel of tot zekere hoogte ouder beheer van
het rijk moest komen. Verre de meeste leden geloofden
echter, dat de lagere school een gemeentebelang moet
blijven; maar dit nam niet weg, dat door een milde
toepassing van art. 36 der wet het rijk en de provincie
krachtiger dan thans het geval is tot de kosten van
het lager onderwijs konden bijdragen. In ieder geval
dat was de meer algemeene opinie in het gebrek
aan onderwijzend personeel en meer bepaald aan hulp
onderwijzers kan en moetnaar veler gevoelendoor
meer krachtige bevordering van de zaak der opleiding
van onderwijzers en onderwijzeressen van staatswege
worden voorzien.
Na hetgeen dienaangaande verleden jaar is voorge
vallen had men van den minister een voorstel verwacht
tot vermeerdering van het getal kweekscholen voor
onderwijzers. Met volle gerustheid en in de overtuiging
dat daardoor aan de groote zaak van het volksonderwijs
een wezenlijke dienst zal worden bewezen, werd door
verscheidene leden aangedrongen op de oprichting van
nog twee rijkskweekscholen en op de uitbreiding van
het getal kweekelingen op de drie bestaande.
Vrij algemeen was de klacht wegens de overdreven
en eenzijdige beweging van de rijksadviseurs voor het
behoud van monumenten, die geen bepaalde kunst
waarde 'hebben. Tegen het verhoogd krediet van
ƒ40,000 schijnt ernstig bezwaar te rijzen, zoo althans
niet meerdere specificatie plaats heeft en duidelijker
aanwijzing van hetgeen men beoogt aan te koopen.
Opnieuw vestigde men de aandacht der regeering op
het onderwerp der banken van leening, waarvoor vroe
ger herhaaldelijk een wettelijke regeling was beproefd.
Algemeen is onder de leden de klacht gerezen over
de tegenwoordige inrichting van de Staats-courant.
Indien, zocals men vermoedt, het verwijderen van;alle
buitenlandsche nieuwstijdingen uit dat blad samen
hangt met vroegere klachtendat hetwaar het ker
kelijke zaken betrof, niet geheel onpartijdig was, is
hierdoor de regeering toch blijkbaar te ver gegaan ot te
veel aan de eischen eener partij toegegeven.
Men ziet niet in, waarom het regeeringsblad geacht
kan worden zijn onzijdig standpunt te verlatenals het
ook omtrent al wat kerkelijke twisten of belangen
betreft, zich bepaalt tot de mededeeling van feiten, en
men drong dan ook aan op terugkeer tot de vroegere
inrichting.
Eenige leden drongen aan op het weder ter hand
nemen van de vroeger ingediende wetsvoordracht op
de middelen van vervoer.
JttjgMdm aütlto.
Mijnheer de Redacteur!
In de „Tide of the World'', in verschillende directiën
en andere zeeboeken staat, zooals men mij verhaalde,
dat te Westkapelle zich een reddingsboot bevindt.
Ik vroeg mij zeiven af: „Zou de kapitein der Fransche
schooner, die er Zaterdag 11. verging met man en muis, zich
misschien voorgesteld hebben, dat er te Westkapelle
zulk een boot is Dan heeft hij zich deerlijk vergist, want
er is er geen. Onverantwoordelijk zal men zeggen.
Honderden van schepen passeeren jaarlijks ons eiland
en wat doet men voor den zeeman? Ik weet wel,
zooals Engeland voor zijn schepen zorgtkan Nederland
het niet, omdat het er niet zooals Engeland, bijna
geheel van bestaan moet. Maar toch ieder zal, wie
het ook zijmet mij de overtuiging deelendat te
Westkapelle een reddingsboot zijn moet.
Gaan we eens even de kust langs naar Zoutelande.
Ook daar is er geen meer. Waarom niet Ik denk
aan het vergaan der Grieksche brik „de Hydra". Ook
met man en muis. 'tEischt veel moeite en geld,
dat wat ik gaarne zou willenmaar met hoeveel is éen
enkel menscheuleven te betalen?
Nog even de kust langs naar Vlissingen. Daar is
er toch zeker wel een. O jawel tweeeen Holland-
sche en een Belgische. Maar de Belgische hoorde ik
door deskundigen voor niet zeer geschikt verklaren en
het personeel cr van schijnt niet goed genoeg gedres
seerd. De Nederlandsche reddingsboot ligt
Ik durf het haast niet zeggen, en als er om gelachen
wordt, dan is het mijn schuld niet. De Nederlandse he
ligt onder de kappen op de werf te verrotten. Ieder,
die met de plaatselijke gelegenheden niet onbekend is,
weet wel zoo ten naasten bij te berekenen, hoeveel
uren er noodig zouden zijn om die boot, in geval van
nood, aan haar bestemming te doen beantwoorden.
Nu wil ik niet eens oversteken naar Schouwen.
De loodskotters van Brouwershaven redden meer
menseken dan de vaartuigen van de Zuid-Hollandsche
Maatschappij. Deze laatste schijnen zich soms meer toe te
leggen op het bemannen van de schepen die binnen
vallen. Een ding hoop ik maar; dat namelijk zij, die
iets aan dezen toestand kunnen veranderende handen
ineen slaan, hun menschelijk gevoel laten spreken
en voorkomen dat er weder geklaagd kan worden over
de weinige moeitedie er gedaan wordtom de zee
lieden die op ons eiland strandente redden. Ieder,
die dit stukske leest, zij volkomen overtuigd dat ik
niet om iemand te kwetsen 't bovenstaande schreef,
maar dat alleen het belang van hen, die voor ons de
zee bevaren, er mij toe aanzette.
Met de plaatsing dezes zult UEd. zeer verplichten.
VlissingenNov. '75. Uw Dw. Dr.
X.
SDERUKT BIJ DE GEBROEDERS ABRAHAMS TE UIDDELBVRS.
I