F 266. MIDDELBU RGSCHE 1875. Dinsdag COURANT. 9 loTember. Bij deze courant behoor en twee bijvoegsels. Middelburg 8 November, De Hoogere Burgerschool te. Soerabaija. Dit Wad verschijnt dagelijks met uitzondering van den Zondag, den 2en Paasch- en Pinksterdag en een der Kerstdagen. De prijs per 3/m., franco is f 3.50. In het hoofdstuk „Onderwijs, Eeredienst en Nij verheid" der Indische begrooting voor 1876,, dat daarop de eereplaats van een afzonderlijk departe ment van algemeen bestuur bekleedt en niet, zooals op de Nederlandsche begrooting, onder den kolossus „Binnenlandsche zaken" verzwolgen ligt, vindt men een post van 57.800 voor de oprichting eenev hoogere burgerschool met driejarigen cursus en eener burgeravondschool te Soerabaija. Deze post, het gevolg eener reeds ten vorigen jare gevallen beslissing der wetgevende machtwordt in de begrootingsverslagen en in de memorie van beant woording een- en andermaal ter sprake gebracht. Vele leden der tweede kamer achten het schoolgeld, dat op 240 voor iederen leerling en op 60 minder voor meer dan een zoon uit hetzelfde gezin gesteld is, te hoog. Zij wenschen, vooral teneinde de school ook voor de zoogenaamde „Inlandsche kinderen" meer toegankelijk te maken, het schoolgeld tot 30 a 40 's jaars verminderd^ te zien. De minister van koloniën houdt echter aan het bedrag van 240 vast, dat hij niet te hoog acht en niet beneden het leergeld aan de hoogere burgerschool te Batavia, het gymnasium Willem III, verlangt te doen dalen. De vraag of eene hoogere burgerschool met drie- arigen cursus aan de behoeften van Soerabaija beantwoorden zalzullen wij thans slechts terloops bespreken. Wanneer men in aanmerking neemt dat van de 48 hoogere burgerscholendie thans in Nederland bestaan, er slechts 13 zijn met driejarigen cursus, (zie de opgave van dr. Steijn Parvé in de Economist van October jl.) waaruit blijkt dat hier te lande aan de scholen met den langst en leertijd de voorkeur gegeven wordt, dan schijnt het twijfelachtig of juist eene school met driejarigen cursus de meest geschikte voor Soerabaija wezen zalnu men er eindelijk toe overgaat omnaast de eenige tot dusverre in Indië bestaande inrichting voor middelbaar onderwijser eene tweede in het Oostelijk deel van Java te gaan oprichten. Yelen in Indië zijn van dit gevoelen. Zij oordeelen den driejarigen cursus te veel of te weinig. Te veel voor de middelklasse, de Indo- Europeesche hand werkslieden winkeliers of mindere ambtenaren te Soerabaija talrijker vertegenwoordigd dan elders in Indiëdie voor hunne zonen een meer uitgebreid lager onderwijs verlangen, beter dan tot dusverre te krijgen is, doch aan eene inrichting voor middelbaar onderwijs nog zoozeer geen behoefte voelen. Te weinig voor de hooger geplaatste, of meer gegoede Europeanen, kooplieden, officieren of liooge ambtenaren, die hunne kinderen eene op Europeesche leest geschoeide opleiding wenschen te doen genieten en, zoolang Soerabaija slechts tot eene school met driejarigen cursus beperkt is, gedwongen blijven hen voor de laatste twee jaren naar Batavia of naar Europa, het eene bijna even kostbaar en bezwarend als het andere te zenden. Dit punt kan echter in den eersten tijd nog blijven rusten. De Soerabaijenaarsdie zoolang tot den ledigen dop verwezen zijn geweest, zullen denkelijk met het halve ei, dat hun nu geboden wordt, vooreerst tevreden zijn en zich troosten met de verwachting dat de andere helft van zelf wel vol gen zal. En dat zal Ook wel gebeuren. Indien de ondervinding bewijst, zooals wij gelooven dat zij doen zaldat die leden der tweede kamer zich vergissendie gelooven dat „de Europeesche bevolking te (wij voegen er bij of in de omstreken van) Soerabaija niet groot genoeg is om een genoeg zaam aantal leerlingen voor deze school (zelfs met een schoolgeld van ƒ240) te leveren", dan zal ook de noodzakelijkheid blijken om de twee ontbrekende leerjaren aan de school toe te voegen. Alleen zij de wensch uitgedrukt dat de regeering bij het op richten der instelling, op die in de toekomst lig gende ontwikkeling bedacht zij. Wij wezen er echter reeds met een woord op dat deze school aan de behoeften der Soerabaijasche middelklasse niet beantwoorden zal. Nog minder zal zij dat voor de „Inlandsche kinderen." Wat deze noodig hebben, niet slechts te Soerabaija maar ook te Samarang en op andere voorname plaatsen in den Indischen Archipelis naar ons gevoelen voornamelijk een onderwijsovereenkomende met dat der Nederlandsche burgeravond-, voor Indië liever burger-dagscholen. Thorbecke gaf in de memorie van toelichting op de wet regelende het middelbaar onderwijs, van de burger dag- en avondscholen de volgende om schrijving. „Zij sluiten zich onmiddellijk aan het lager onderwijs aan. Bij het onderwijs in de wis kunde de beginselen van natuur- en scheikunde, werktuigkunde en technologie en het teekenen, moet het praktischehet verband met de toepassing op den voorgrond staan. Tegelijk wordt het in de lagere school aangevangen onderwijs in de moeder taal de geschiedenis en de aardrijkskunde voort gezet, en de weg gebaand tot heldere economische begrippen." Voegt men bij deze omschrijving de wetenschap dat van de ongeveer 3600 leerlingen, die de Neder landsche burger dag- en avondscholen bezoeken verreweg het grootste gedeelte zelf een handwerk uitoefent en dat hunne ouders behooren tot den handwerks- en winkeliersstand, dan ligt, voor wien met de maatschappelijke toestanden in Indië eenigs- zins bekend is, de gevolgtrekking onmiddellijk voor de hand dat zulk eene school voor de Indische maat schappij eene der eerste behoeften is. Niet zoozeer als avondschool, als hoedanig zij in Nederland de grootste diensten bewijst, maar wel als dagschool De avondschool, bestemd tot voortzetting van het onderwijs voor hen die bij dag reeds een handwerk uitoefenenzou waarschijnlijk in Indië minder bijval vinden of eene groote wij ziging moeten ondergaan. Ook bestaat voor de Indo-Europeesche burgerklasse niet zoozeer als in Europa de noodzakelijkheid om hunne zonen zoo vroeg mogelijk geld te doen verdienen. Maar wel hebben zijdie zelf bazen of werlieden zijn aan industrieele etablissementen (halve „heeren" zijn het eigenlijk die wij op het oog hebben; men zou verkeerd doen met hen met onze Nederlandsche handwerkslieden gelijk te stellen) voor hunne jon gens behoefte aan voortgezet lager onderwijswaar door zij later op hunne beurt bazen en handwerks lieden kunnen worden, even knap als en zoo mo gelijk knapper dan hunne vaders. Bij de vorming en ontwikkeling van dezen nij- veren middelstandaan welke in de Indische maat schappij zoo groote behoefte bestaat, zouden burger dagscholen eene gewichtige rol kunnen spelen Yoor de Inlandsche kinderen (dat zijn zij, wier Inlandsche bloed voor een half, kwart of minder gedeelte met het Europeesche vermengd is) zou het eene weldaad wezen indien zij bij dien stand op genomen konden worden, en ook daartoe zou weder de burger-dagschool een der meest doeltreffende middelen zijn. Op het oogenblik zijn zij voor het meerendeel, althans van hen die niet behooren tot de gegoede klassen, slecht onderwezen „heeren"; naijverig op den Europeaan, dien zij in kleeding en manieren zoeken te evenaren, doch bij wien zij in ontwikkeling en vooruitzichten verre achterstaan trotsch en overdraagzaam tegenover den Inlander, die lien gewoonlijk hunne verachting met eene dubbele portie haat vergezelten bestaat er niet slechts, gelijk in een der begrootingsstukken ver ondersteld schijnt te worden, gevaar dat zij een maal een „minder gewensclit bestanddeel der Ja- vaansche maatschappij" (maatschappij op Java?) zouden kunnen worden, maar wordt dat minder gewenschte en bepaald gevaarlijke bestanddeel door hen werkelijk reeds gevormd. Het schoolgeld van ƒ240 's jaars lijkt ons voor het overige te hoog, dewijl wij gelooven dat het voor vele Europeanen, voor wier kinderen het on derricht op de hoogere burgerschool eene bepaalde noodzakelijkheid is, drukkend zal wezen. Ook zien wij niet in waarom het bedrag, dat te Batavia vastgesteld is, aangenomen dat dit niet voor vermindering vatbaar is, als maatstaf voor alle hoogere burgerscholen in Indië moet dienen. Het tegendeel schijnt veeleer wenschelijk, daar te Bata via naar evenredigheid het grootste aantal ambte naren en officieren met hooge bezoldigingen wordt aangetroffen. Maar ofschoon wij onbekrompenheid in dit opzicht voor de school te Soerabaija wen schelijk achten, hopen wij dat de regeering niet den weg zal opgaan, door eenige leden der tweede kamer aangewezen, om de school door een zeer laag schoolgeld toegankelijk te maken voor de middelklasse en de Inlandsche kinderen, maar dat zij veeleer aan deze zal geven wat voor hen, naar onze meening, het noodigst is: eene burger-dag- school. Omtrent den toestand van H. M. de koningin werd ons heden middag geseind dat gisteren in den namiddag opnieuw eene kleine verheffing van koorts plaats had. De nacht van Zondag op Maandag was weder onrustig; doch de algemeene toestand werd echter als niet on gunstiger beschouwd. In verband tot het door de provinciale staten van Zeeland genomen besluit tot verleening van een krediet van f 900 aan gedeputeerde staten om het vervaardigen eener relief-af beelding van de haven-en kanaalwer- ken alhier en te Vlissingen te bevorderen, vernemen wij dat eene commissie uit de kamer van koophandel alhier, na de opening der voor-ten toonstelling te 's Hage, zich onmiddellijk in betrekking gesteld heeft tot de vervaardigers der aldaar tentoongestelde afbeeldingen van den Amsterdamschen en den Kotterdamschen waterweg. Deze vervaardigers, zijnde de heeren Olie, Hufnagel en Hoflandrespectievelijk directeur en onderwijzers aan de ambachtsschool te Amsterdam, hebben Zaterdag en Zondag jl. de werken hier en te Vlissingen bezich tigd en opgenomen, en zich vervolgens bereid verklaard om ook de vervaardiging der Zeeuwsche kaart op zich te nemen. Deze reliëfkaart, op welke zoowel de haven werken te Vlissingen als het kanaal vóór Middelburg, met een groot gedeelte der beide steden en hare voor naamste handels-inrichtingen in gips zullen worden

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1875 | | pagina 1