advocaat Centola belastte zich met hare zaak en eisclite dat de monnik zou worden veroordeeld, zijne vrouw maandelijks 150 franken te geven. De rechtbank ech ter besliste, dat hij met 60 franken maandelijks kon volstaan. Toen de monnik deze uitspraak vernam verliet hij andermaal het klooster en ging weder naar zijne vrouw, met wie hij zich verzoende. Uit Oud Calaber, op de westkust van Afrika, wordt gemelddat aldaar onlangs een kortstondige maar roemrijke oorlog werd gevoerd tusschen de twee op elkander naijverige machten van Duketown en Henshawtown. Omtrent de oorzaak van dien strijd wordt het volgende gemeld. Twee of drie jaren gele den besloot Henshawtown evenals andere steden in de nabuurschap een koning aan te schaffen. Duketown protesteerde tegen deze aanmatiging door Henshawtown met gehakt lood te beschieten. Laatstgenoemde stad stoorde zich echter niet aan dit protest, maar liet uit Engeland een kroon en scepter komen, en de kroning had werkelijk plaats. Dit werd als eene schending van het zoogenaamde „Eybo recht" beschouwd en daarom aan de uitspraak van het „Eybo bond" onderworpen. Dit is een bondgenootschap tusschen de vrije mannen van alle steden in Calabar, wiens uitspraken voor iedereen verbindend zijn. Het bond veroordeelde Henshawtown tot een geldboete, benevens tot uitlevering van kroon en scepter aan Duketown, welks inwoners deze voorwer pen op belcedigende wijze vernietigden. Sedert dien tijd werden de betrekkingen tusschen beide steden meer en meer gespannen en den 31™ Augustus braken de vijandelijkheden uit. Des morgens te 7 uren ontwik kelde zich een veldslag die tot den avond duurde en daarmede eindigde, dat de koning van Henshawtown uit zijn hoofdstad vluchtte naar boord van een schip. Des middernachts zonden de blanke kooplieden een par lementair aan den koning van Duketown met het voorsteldat de strijd zou worden geëindigd door de uitlevering van den gevluchten koning, onder voorwaarde dat diens leven zou worden gespaard. Dit voorstel had een wapenstilstand tengevolge en de koning van Duketown zou met zijn raadsleden spreken over het eindigen van den oorlog en het lot van den koning van Henshawtown. De uitslag van deze beraadslaging was bij het verzenden van dit bericht nog niet bekend. De blijdschap over de overwinning van Duketown werd getemperd door de verwonding van Yellow Duke, de geele hertog, de grootste handelaar op dit gedeelte der kust. Vcrltoopingen en aanbestedingen. Ter provineale griffie van Zeeland liggen ter lezing de voorwaarden, waarop door het ministerie van bin nenlandsehe zaken (staats spoorwegen) op den 11™ November zal worden aanbesteed het maken en stellen van den metalen bovenbouw voor de brug over de Waal beneden Nijmegen. Thermo me ter stand. 25 Oct. 'sav. llu.40gr. 26 's morg. 7 u. 38 gr. 's midd. 1 u. 49 gr. 's av6 u. 46 gr. ëlalen-G«neraal. TWEEDE KAMER. Zitting van Maandag 25 October- Nader verslag.) Bij de heropende discussie over de lijn Rotterdam of Schiedam naar Maassluis (of Hoek van Holland) be toogde de heer Stieltjes dat de haven aan den Hoek slechts 7 ton zou kosten, waarschuwende tegen het te veel vertrouwen op de cijfers, daar herhaaldelijk ver keerd werd beslist op grond der cijfers van de regee ringen. De heer Fabius hield de noodzakelijkheid der lijn op grond van nadere inlichtingen vol; de heer Saaijmans Yader daarentegen bestreed het op grond van 't antecedentde heer Rombachop grond van de groote kosten, die niet noodig zijn, daar het alge meen belang ze niet eischt, waarmede de heer de Jonge instemde, onder opmerking dat de schepen, als zich ijsgang mocht voordoen, van Vlissingen kunnen gebruik maken, en ten slotte ook de heer van Rappard, die, ofschoon als rapporteur het amendement ondertee- kenende, door de discussiën was overtuigd dat het werk te kostbaar zou zijn voor de voordeelen. De minister hield toen vol dat de berekeningen wel hoog, maar, daar 't waterstaatswerken betreft, niet te hoog waren; en tevens dat die uitgaven thans niet noodig waren. Met de reserve van den heer van Wasse- naer, dat de lijn niet moet worden gemaakt eer de nieuwe Maasmond voltooid is, werd de discussie ge sloten. De lijn HarlingenSalzbergen werd door den heer Gratama voorgesteld, zijnde van internationaal belang, terwijl op uitvoering van de concessie geen uitzicht k bestaat. De minister, waarschuwende tegen overdrij ving der kosten voor de schatkist, antwoordde dat arlingen reeds langs twee wegen met Duitschland verbonden is en de handel van die plaats geen derde verbinding wettigde. De lijn WinschotenAssen werd door den heer Zyl- ker voorgesteld, zijnde de kortste verbinding van Holland met Noord-Duitschland, en in het belang van Drenthe, blijkens hetadvies van prov. staten. De minis ter merkte hiertegen op, dat de lijn zou moeten worden ge voed door de lijn GroningenMeppel; het was echter z. i. niet wenschelijk afleiding van die lijn a; n te brengen, daar zij reeds het minst productief is. De veenkoloniën moeten hun middel van vervoer in een goeden water weg vinden. De lijn was dus z. i. niet van algemeen belang. De lijn WoerdenUtrecht, voorgesteld door den heer van den Berch van Heemstede die aannemende dat alles in deze zaak volkomen te goeder trouw geschiedde, toch meende dat Leiden en de andere plaatsen langs deze lijn evenveel recht hebben op spoorwegen, waar voor zij geen bijdragen leverenals vele andere streken. Zijn voorstel beoogde ook exploitatie door de Holland- sche maatschappij, en was z. i. voor die streek voor- deeliger dan de lijn LeidenWoerden. De minister bestreed dit amendement; men zou er geld mede weg werpen, daar de eenige beboette een verbinding met Woerden is. Het zou dan nu ook onbillijk zijn tevens; de concessionarissen voor de lijn LeidenWoerden, waarvoor de minister Geertsema concessie gaf, zijn bij machte en bereid tot uitvoering; 't zou dus onbillijk zijn dat de staat deze concurrentie aanlegde. Want de concessionarissen zijn solide, en hun goede trouw en loyauteit zijn volkomen en onbevlekt. Door de lijn LeidenWoerden zal het publiek belang zeer worden gebaat; den last voor dat doel nu op de schatkist te leggenterwijl men op niets wacht dan op de onteigenings wet, ging echter, meende de minister, niet aan. Spoe dig, hoopte de minister, zou de kamer deze lijnbeoor- deelen, gelijk behoort in haar geheel: bij de onteige ningswetten voor de lijn LeidenWoerden en voor de verbinding van den Rijnspoorweg met het gemeen schappelijk station te Rotterdam. De heeren Stieltjes en van den Berch bleven het amendement verdedigen. De lijn UtrechtBreda stelde de heer Bastert voor, als van groot gewicht voor Amsterdam en ook voor Gorinchem, en daarnevens voor de defensie; of schoon dus zeer gewenscht, is zij van particulieren niet te wachten, wegens de greote kosten voor bruggen. Dit amendement werd door den heer Begram verdedigd, maar door de heeren Stieltjes, van Nispen en den mi nister, als thans niet meer noodig, bestreden. De laatste onder verwijzing 'naar de groote kosten dei- overbrugging. De lijn UtrechtVenlo—Gorinchem, voorstel van den heer Begram, en door dezen verdedigd als van groot belangwerd door den minister bestreden als meer van locaal belang. Dubbelspoor naar Vlissingen amendement-van Wassenaer. Dit is door den voorsteller ingetrokken. Zitting van Dinsdag 26 October. (Per telegraaf.) De kamer heeft artikel 1 der spoorwegwet, bevat tende de verschillende door de regeering voorgestelde lijnenaangenomenmet het amendement van den heer Heydenryck om de lijn AmersfoortVeenendaal Wageningen—Nijmegen te veranderen in Amersfoort RhenenNijmegen. Voorts is aangenomen het amendement der commissie van rapporteurs om de lijn naar Maassluis door te trekken tot aan den hoek van Holland, benevens het amendement van den heer van Wassenaer van Cat- wijck, zijnde de lijn Zwaluwe's Hertogenbosch. Staatsbegrooting lS^ö. Verscheidene nieuwe atdeelingsverslagen zijn ver schenen en wel over hoofdstuk I (tevens algemeene politieke en financieele beschouwingen), hoofdstukken II, VI, VIM, en de wet op de middelen. Wat de algemeene politieke beschouwingen betreft, een groot aantal leden maakte ernstig bezwaar tegen het regeeringsbeleid van het tegenwoordig kabinet. In de eerste plaats had het niet die verzoeningsge zindheid getoond welke beantwoordde aan de gezind heid tot toenadering, die na het optreden van het ministerie door de liberale meerderheid was aan den dag gelegd. Wel verre van bij de gevolgde gedragslijn onpartijdigheid tot richtsnoer te kiezen, had het kabinet nu en dan overhelling tot de staatkunde der kerkelijke partpen aan den dag gelegd, althanswaar de wen- schen dier partpen in aanmerking kwamenin 't oog vallende bewijzen van zwakheid en weifeling gegeven. Hiermede bracht men in verband het stilzwijgen der regeering over de wijze van oplossing der quaestie van het lager onderwijs. Moest al de hooger onderwijs-wet voorgaan, daargelaten dat de spoedige afdoening dezer gewichtige aangelegenheid door de weifelende houding der regeering, met name in de quaestie van het behoud der theologische faculteit, niet was bevor derd, de regeering had inmiddels toch in hoofdtrek ken een bepaalde zienswijze omtrent een verwant onderwerp te openbaren, vooral hier waar kennis van de inzichten der regeering hoogst wenschelijk en noodig is. De aangeduide neiging van het gouvernement om de kerkelijke partijen niet voor 't hoofd te stooten, scheen ook te blijken uit de besluiten van 7 Juli jl. ten aan zien der zaken van Kampen en Hedikhuizen. Weinig kracht en vastheid van overtuiging had de regeering, meer bepaald de minister van binnenlandsehe zaken getoond in zake der spoorwegen en der kiestabel. Een enkele maal, bijv. ter gelegenheid van de verkiezing te Zutfen, viel een handeling op te merken, die, al kon men ze niet goedkeuren, toch van eenige kracht getuigde. Maar straks werd dat vertoon van kracht door nog grooter bewijs van zwakheid gevolgd. Of is zwakker houding denkbaar dan die van den minister van bin nenlandsehe zaken tegenover ambtenaren, welke zijn verkiezingscirculaire met zooveel kleinachting hebben bejegend Vooral echter meende men zich te mogen beklagen over het gemis aan constitutioneelen zin, waarvan het ministerie in den laatsten tijd blijk had gegeven. Ook al ware de overeenkomst met de Rijnspoorwegmaat schappij in het wezenlijk belang des lands, wat men verre was van toe te stemmen, dan nog zou het alles zins afkeuring verdienen, dat omtrent een aansluiting, waarover zoo dikwijls in de kamer is gehandeld en waarop men dezerzijds getoond heeft grooten prijs te stellen, beslist is zonder medewerking der staten-gene- raal, of liever dat men getracht heeft de beide wetge vende kamers ten dezen aanzien te plaatsen voor een fait accompli. Inconstituoneel noemde men ook den vorm waarin laatstelijk aan de kamers mededeeling was ge daan omtrent het aanblijven van twee ministers, wegens „het stellig weigerend" antwoord des konings op de aanvrage om ontslag. Door alzoo het geëerbiedigd hoofd van den staat te mengen in een verschil van gevoelen met een dor takken van de volksvertegen woordiging; door het in functie blijven afhankelijk te stellen van een persoonlijk welbehagen en het ingewik keld te doen voorkomen, alsof de koning het votum der eerste kamer afkeurde, werd te kort gedaan aan het groote beginsel van art 53 der grondwet. De beide ministers, ja, stelden zich ten volle verantwoordelijk voor het genomen besluit, maar waarom dan in het belang der constitutioneele beginselen de zaak niet i.nders voorgesteld? Waarom van de instemming der overige leden van het kabinet dat dan toch collec tief verantwoordelijk is voor het besluit gezwegen? Waarom, eindelijk, zich niet liever, ook wegens het kiesche der zaak, van gbheel de verklaring onthouden en dus den schijn vermeden van ijdel vertoon en zelf verheffing? De goede beginselen brengen mede, dat daarover althans een verzoek om inlichting worde afge wacht. Verscheidene leden achtten deze bezwaren tegen het regeeringsbeleid van het kabinet niet gegrond of althans aanmerkelijk overdreven. Huns inziens was op het gezegde wegens de welwillendheid waarmede het kabinet was bejegend, wel iets af te dingen. Zij hadden van die animositeit jegens tegenstanderswaar van men sprakweinig bespeurd en integendeel bij verscheidene der ministers een geest van toenadering meenen op te merkendie zelfsbijv. in koloniale zaken, wel eens bevreemding had opgewekt. Aan den anderen kant was er tot nu toe geen schijn of schaduw te bespeuren van te groote toegevendheid aan de eischen der zoogenaamde kerkelijke partijen. Ter bevordering van het bijzonder lager onderwijs was niets hoegenaamd van regeeringswege gedaan. Op bevredi ging der gemoedsbezwaren bestond zoo weinig uitzicht, dat er leden der kamer warendie den strijd op dat gebied meenden te moeten opgeven. De neutrale school was onder de hoede van het tegenwoordig bewind even veilig of, wil menevenzeer in eere als zij dit onder die van een liberaal kabinet kan zijn. In de zaak der processiën te Maastricht had de minister van justitie getoond getrouw te blijven aan de beginselenvroeger van liberale zijde voorgestaan. Met opzicht tot de financieele betrekkingen tusschen kerk en staatmoest men niet vergeten, dat de regeering een beslissing voor zich heefteenige jaren geledennaar aanleiding van een amendement van den heer van der Maesen, omtrent de uitlegging van het tweede lid van art. 168 geno men. Na de mededeeling van den 27en September jl. zag men van deze zijde, ofschoon de uitdrukkingen misschien anders hadden kunnen worden gekozen, geen strijd met goede constitutioneele beginselen. Bij de ontvouwing der bestaande grieven tegen het bewind, merkte men van een andere zij de aan, werden de bijzondere omstandigheden, die tot de optreding daarvan aanleiding hadden gegeven, te weinig in het oog gehouden. Men was den ministers dank schuldig, dat zij, toen de liberale partij niet langer gezind of niet langer bij machte was het bewind te voeren, de moeielijke en ondankbare taak op zich hadden genomen om zich met het beleid van 's lands zaken te belasten (Wordl vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1875 | | pagina 2