7 73,187,897,411
100 paardenkrachten zooveel eischte als nu voor een
van 120 geraamd is De heeren Cau en Hoogenboom
stellen hem gerust door de ondervindingin de berekenin
gen van den heer Labrijn, daar de door hem begroote
sommen in de verhooging zeiven omschreven worden.
De heer Labrijn geeft bovendien de verzekering dat
de gedane raming op goede gronden steunt en de uit
voering eer voor minder dan voor meer geld zal plaats
hebben. Hij licht dit door eenige voordeelen toe. Na
gedachtenwisseling tusschen de heeren Cau, Koole, van
der Vliet, Labrijn en Hoogenboom, zeide de heer Clercq,
dat zijn voorstel weinig adhaesie had gevonden, en
niemand het zeker inconsequent zou vinden als hij
stemde voor een stoomgemaal van 120 paardenkrachten.
De beraadslaging werd gesloten en met zestien tegen
zes besloten dat het stoomgemaal een vermogen zou
hebben van 120 paardenkrachten.
Hierna is mijne taak ten einde. Mocht ik soms,
zooals best kan gebeuren, het gevoelen van dezen of
genen niet juist hebben weêrgegeven, dan hoop ik dat
die zoo goed zal zijn zich daarover niet dik te maken.
Als leek zal ik mij troosten met vader Cats," die zei:
dat niemand 't kan voegennaar ieders genoegen.
§latcng;ciieraal.
Zitting van Vrijdag 24 September.
TWEEDE KAM EB.
{Nader verslag.)
Indiening der begrooting.
Aan de rede door don minister van financiën, uitge
sproken bij de indiening der Staatsbegrooting voor 1876,
ontleenen wij nader het volgende.
Nadat de minister door cijfers had aangetoond dat
de dienst van 1871 weder vooruitgang op dien van
1878 had opgeleverd, zoodat er een overschot'van bijna
5,600,000 is, kwam hij tot het overzicht van den ver-
moedelijken uitslag van den dienst over 1875, waarop
een tekort is te voorzien van ƒ3,750,000.
„Dit tekort zeide de minister zal dusnaar
het zich laat aanzienbij latere wettelijke bepaling, ge
dekt kunnen worden uit het overschot van den diens-
1874, berekend op ongeveer f 5,600,000; van dit laatstt
zou dan nog omstreeks 1,850,000 ter nadere beschlke
king overblijven en zoo noodig later bestemd kunnen
worden tot voorziening in het eventueel tekort van-den
dienst 1876.
„Het staat dus vast dat zonder verder ecnig buiten
gewoon middel te behoeven alle vorige diensten zijn af
gesloten of afgesloten kunnen wordenen dat evenzoo
voor den loopenden dienst meer dan het noodige aanwezig
is, om te zijner tijd tot de afsluiting te geraken. De
opmerking zij hierbij vergunddat de diensten 1874
en 1875gedurende welke jaren èn voor spoorwegen èn
voor andere buitengewone werken zoo vele millioenen
werden uitgegeven, wat 1874 betreft, ifit Indische mid
delen niets boven de gewone bijdrage van ruim
10,000,000 en wat 1875 aangaat, boven dit bedrag
slechts eene bijdrage van 3,000,000 ten behoeve van
de buitengewone uitgaven voor vestingbouw genoten.
„Thans genaderd tot de begrooting voor den dienst
1876wensch 'ik in de eerste plaats op te merken, dat
om tot eene zuivere vergelijking van deze, wat de uit
gaven betreft, met die van den dienst 1875 te geraken
van het totaal bedrag van beide, vooraf behoort te
worden afgetrokken, wat daaronder begrepen is voor:
ter zake van: 1875. 1876.
Vergoeding aan de
Amsterdamsche Kanaal
maatschappij wegens
uitbreiding der bij be
stek vastgestelde wer
ken 1,360,000.00 800,000.00
Aanleg van Staats
spoorwegen8,000,000.00 6,600,000.00
Het geheele hoofdstuk
der nationale schuld,
waarin voor 1875 een
buitengewone amorti
satie van 10,000,000
is begrepen37,163,350.56 26,792,899.56
Uitgaven wegens de
herziening van de belast
bare opbrengst der ge
bouwde eigendommen 651,000.00
Voltooiing van het
vestingstelsel 3,000,000.00 6,200,000.00
Te zamen" f 50,174,350.56 f 40,392899.56,
/oor 1876 worden de uitgaven voorgedragen tot
een gezamenlijk bedrag van 113,580,796,971
of na aftrek van bovenvermelde som
van40,392,899,56
„Voor 1875 werd
toegestaan f 120,987,722.91
zijnde na aftrek
der bovenvermelde
som van 50,174,350.56
f 70,813,372.25
zoodat, na afzondering der hierbo
ven afzonderlijk genoemde onderwer
pen voor 1876 meer wordt aangevraagd
voor den gewonen dienst f 2,374,525,061
„Van de onderwerpen, die tot deze vermeerdering
hebben bijgedragen, meen ik, na volgorde der hoofd
stukken, ae volgende te moeten aanduiden:
Voor het huis des konings wordt tot voorziening in
de behoefte aan nieuwe stallen en koetshuizen aange
vraagd f 200,000
„Van de overigens niet belangrijke verhoo
gingen voor het departement van buitenland-
sche zaken, noem ik als de voornaamste die
voor de kosten der buitenlandsche zendingen
en consulaten adf 10,500
Voor het departement van
biunenlandsche zaken worden
hoogere of nieuwe uitgaven
noodig geacht ter zake van
Verhooging der jaarwedden
van de leden van gedeputeerde
staten en de griffiers der pro
vinciën, meer31,500
Reorganisatie en verbetering
der jaarwedden van het perso-
■neel der havenmeesters, brug
wachters en dergelijke beamb
ten, meer:19,700
Aanbouw van een nieuw lo
kaal voor het departement van
justitie177,000
Verbetering en onderhoud
van rivieren en andere water
wegen enz., meer
Onderhoud van werken, thans
in beheer en onderhoud bij de
provinciën
Subsidiën voor onderwerpen,
waarvoor reeds bijdragen zijn
verleend, meer57,143
Subsidie aan de Nederlandsch-
Westphaalsche spoorwegmaat
schappij 300,000
Voor het middelbaar onder
wijs waaronder 25,000 voor
eene rijks-landbouwschool, meer 38,718
Voor lager onderwijs meer 42,000
Voor uitgaven tot bevorde
ring van kunsten en wetenschap
pen, meer69,345
Voor den bouw van een nieuw
rijksmuseum te Amsterdam 250,000
Uitgaven ten behoeve van
nijverheid en landbouw, meer 40,000
7M767?6
Waarvoor, omdat er verminderingen te
genover staanhet hoofdstuk is moeten
worden verhoogd met ongeveer f 924,000
Voor de marine wordt meer aangevraagd
ruim542,000
En voor het departement van oorlog. 342,000
Voor het departement van financiën ko
men de volgende verhoogingen in aanmer
king
Uitkeering aan de gemeenten van "js ge
deelten der personeele belasting, f 141,000
Voor het postwezen 83,000
en voor de telegraphie 22,800
246,800
Voor het departement van koloniën we
gens hoogere uitgaven voor Suriname na
aftrek van hetgeen minder wordt aange
vraagd voor Curagao106,000
Te zamen 2,371,300
Daarentegen kan voor het departement
van justitie minder worden geraamd ruim 51,800
Blijft voor verhoogingen 2,319,500
„Het verschil tusschen dit en het hierboven voor de
vermeerdering aangegeven bedrag van 2,374,525.06j
vindt zijn oorsprong in verschillende andere verhoogin
gen van minder belang.
„De vermeerdering van de raming der gewone uitga
ven wordt ongeveer opgewogen door eene, naar ik
meenop goede gronden steunende verhooging van de
raming der gewone middelen voor den aanstaanden dienst.
„De raming van de belastingende inkomsten van
domeinen, posterijen en telegrafen en loodsgelden be
draagt voor 1876 f 2,046,553 meer dan die voor 1875,
doch blijft 2,537,731.02^ beneden de som, welke te
dier zake in 1874buiten de thans niet meer voorko- j
mende vuur-, ton- en bakengelden, is verkregen. Zij
is nu gesteld op85,810,321.50
„Het aandeel van den staat in de
opbrengst der exploitatie van staats
spoorwegen isberekend naar de be
palingen der thans bestaande conces-
siën, 298,000 hooger geraamd dan
voor 1875, zijnde evenwel niet meer
dan f 113,000 boven hetgeen te dier
zake over 1874 is verkregen. Daar
voor is uitgetrokken
„De rubriek vefschillende ontvang
sten en toevallige baten wordt slechts
ruim 10,000- hooger geraamd dan
ten vorigen jare, dat is op
„Wegens de gewone bijdragen van
Nederlandsch-Indië, die voor 1875 ge- 1
steld zijn op f 10,111,685, kon thans,
in overeenstemming met de voor die
bezittingen ontworpen begrooting,
f 716,172 meer worden uitgetrokken,
„Daarenboven zou, naar het gevoe
len der regeering, uit het aanzienlijk
bedrag der batige sloten van de Indi
sche begrootingsrekeningen, waarom
trent in de bijlagen C en D de gewone
inlichtingen worden aangetroffenne
vens de aanzienlijke sommen voor
buitengewone behoeften van Indië
Transportere 101,265,077.50
per Transport 101,265,077.50
bestemdmede een bijdrage kunnen
worden afgezonderd in de som voor
1876 benoodigd tot uitvoering van art.
3 der wet van 18 April 1874 (Staats
blad n°. 64) betreffende de voltooiing
van het vestiugstelsel. Deze bijdrage
wordt voorgedragen tot een beloop^van
„Ook zal uit het fonds der koop
prijzen van domeinen, als bijdrage in
de kosten van aanleg der staatsspoor
wegen beschikbaar gesteld kunnen
worden
„Eindelijk wordtgelijk reeds is
opgemerkt, voorgesteld om tegenover
de vele buitengewone uitgaven ten
behoeve der middelen voor 1876, te
beschikken over het batig slot der
algemeene rekening van staatsontvang-
sten en uitgaven over het dienstjaar
1873, waarvooris ingetrokken de som
van
„De raming der middelen voor den
dienst 1876 bedraagt mitsdien f 108,688,077,50
„Wordt die raming, overeenkomstig
het daartoe in het wetsontwerp op de
middelen opgenomen voorstel, aange
vuld met eene machtiging tot uitgifte,
of beleening van schatkistbiljetten tot
een bedrag vanf 5,000,000,00
„Dan voorziet zij in eene som van 113,688,077,50
welke mitsdien het voor de uitgaven geraamd bedrag
van f 113,580,796,974 nog met ruim 100,000 overtreft.
„Tegen het verleenen dier machtiging, tot een zoo
matig bedrag, zal, naar ik vertrouw, geenebedenking
rijzen, vooral niet nu gebleken is, dat tot dusver alleen
nog op den dienst van het loopende jaar een tekort be
staat, dat middelen aanwezig zijn om dit geheel te
dekken en dat daarna vermoedelijk nog eene som van
minstens 1,850,000 beschikbaar zal blijven. Het even
tueel tekort op den dienst 1876 zal dan reeds dalen tot
f 3,050,000. Rekent men daarbij dat ook in 1876 de
renten der muntbiljetten ad f 5,00,000 zullen vrijvallen,
dat gewoonlijk minstens 1000,000 minder wordt uit
gegeven dan geraamd is en dat zelfs indien de midde
len niets meer opbrachten dan over 1875 te verwachten
is de raming van 1876 reeds inet ruim f 2,000,000 wordt
overtroffen, dan behoeft men voor den aanstaanden
dienst niet voor eenig werkelijk tekort te vreezen,
mits de nu geraamde uitgaven niet belangrijk door
nieuwe verhoogingen worden vermeerderd. Overigens
zal ook in 1876, zonder onverwachte groote rampen,
wel niet aan eenig werkelijk gebruik van schatkistbil
jetten behoeven gedacht te worden, daar 's rijks kassen
thans nog ruimer dan ten vorigen jare van betaal
middelen zijn voorzien.
„Mag deze toestand inderdaad gunstig heetenvooral
indien wij daarbij bedenken, dat ook in Nederland de
invloed zich doet gevoelen der zoo ingrijpende reactie
op het gebied van handel en nijverheid, men mag het
zich niet ontveinzen, dat de steeds klimmende eischen
van den publieken diens'tzoowel als de steeds zich uit
breidende reeks van groote openbare werkentot
groote voorzichtigheid nopen.
„Eene nadere beschouwing toch der onderdeelen van
deze begrooting leert dat, om in al de uitgaven te
voorzien, zoowel gewone als buitengewone, èn een
overschot van een vorigen dienst ad f 1,473,000èn een
bedrag uit batige sloten der Indische diensten ad
f5,000,000 noodig zijn zal; en dat dan nog, om het te
wachten tekort te dekken1,850,000 van een vorigen
dienst misschien moet aangesproken worden.
„Op den duur valt op zulke baten niet te rekenen,
en het is goed, dat men zich bij tijds voorbereide en
bedenke dat indien de regeering na 1876 op dezelfde
wijze als tot nog toe wil voortgaan met het bouwen
van spoorwegen en het voltooien van het. vestingstelsel,
en nog andere groote werken van algemeen nut tevens
wil ondernemen, ten slotte buitengewone middelen
onvermijdelijk zullen worden. Thans echter behoeft
daarvan nog geen sprake te zijn en kunnen wij verkla
ren dat uit eigen middelen niet slechts al de uitgaven,
die de publieke dienst vordert, zelfs als die op betrek-
kelij k ruime schaal worden aangevraagdkunnen gedekt
worden, maar dat ook zelfs uit de gewone inkomsten
een gedeelte kan bestreden worden van hetgeen én de
aanleg van spoorwegen én de voltooiing en bewapening
der vestingen vordert. Met het oog op eene naderende
toekomst, meen ik echter dat een juist beleid ons noopt,
de herziening der belastingen met vaste hand en naar
een vast beginsel te ondernemen, en te zorgen dat, zoo
latere jaren ons nieuwe eischen stellen, het krediet on
geschokt, het nationaal vermogen vermeerderd en onze
middelen ruimer en vaster zijn mogen.
„Voor het eerste zal het noodig zijn de vermindering
onzer nationale schuld nimmer uit het oog te verliezen
en waar mogelijk tot stand te brengenvoor het tweede
ken ik geen beter middel dan alles ter hand te nemen
wat handellandbouw en nijverheid in den ruimsten
zin kan bevorderen en aanmoedigen, voor het laatste
is het noodig onze belastingwetgeving te verbeteren.
Ik hoop in staat te zijn reeds in den loop van dit
jaar aan de vertegenwoordiging voorstellen aan te bieden,
die getuigenis dragen van het ernstig streven der re
geering om aan ai die eischen zooveel mogelijk vol
doening te geven.
„Bepaaldelijk wat de belastingen betreft zullen, naar
ik vertrouwweldra eenige voorstellen uwe vergade
ring bereiken die ik slechts als een eersten stap wil
beschouwd hebben op den in te slagen weg van her
ziening, waartoe dit tijdperk van welvaart en rust eene
zeer gunstige gelegenheid aanbiedt."
GEDEUKT BIJ DE GEBBOEDERS ABRAHAMS TE MIDDELBURG.
51,670
99,000
f>7 143
1,878,400.00
2,748,499.00
1 n «07 sr,7 nn
5,000,000,00
950,000,00
1,473,000,00