B U IT EN LA N D.
Algemeen Overzicht.
lijke bankbreukdoor met den bankbreukige te hebben
samengespannen om die goederen te verduisteren of aan
den boedel te ontrekken.
In deze zaak zijn 10 getuigen door den procureur,
generaal opgeroepen. Aan de beschuldigden zijn als
verdedigers toegevoegdvoor den eerste mr. E. Fokker
voor den tweeden mr. E. F. M. Mathon en voor den
derde jhr. mr. W. H. Snouck Hurgronje, allen advocaten
alhier.
Gemengde berichten.
De heer de Jonge van Ellemeet, te Oostkapelleheeft
als bewijs van erkentelijkheid voor de goede ontvangs
welke de leden van het taal- en letterkundig congres
te Maastricht hebben genotenaan het gemeentebestuur
een brief van dankbetuiging gezonden met aanbieding
van eenige zijner geschriften voor de boekerij der ge
meente. De gemeenteraad heeft dit geschenk met
genoegen en onder dankbetuiging aanvaarden den
brief in de gedrukte notulen harer vergadering van
7 September doen opnemen.
H. M. de koningin heeft aan den heer L. Philip-
pona hare belangstelling doen berichten in zijn brochure
„Plan van bestrijding" en in het voorloopig reglement
van Multapatiorsbond.
Een dame uit Amsterdam, die in een theetuin
aan den Velperweg, bij Bronbeek, met haar dochtertje
op een schommel stond, is plotseling dood daaraf ge
stort. Zij was door een beroerte getroffen.
De sergeant R. van het 2e bataljon 3e regiment
infanterie, te Bergen op Zoom in garuizoen, heeft zich
gisteren morgen door een geweerschot van het leven
beroofd.
Slatcn -generaal.
EERSTE KAMER.
Zitting van Donderdag 23 September.
{Nader verslag.)
Het ontwerp-adres van antwoord op de troonrede
werd met algemeene stemmen aangenomennadat de
heer Cremers, op zijn vraag of in de zinsnede betref
lende Surinamein de troonrede voorkomendegeen
belofte lag, die hij niet zou kunnen goedkeuren,
ten antwoord had ontvangen van den heer van Voort-
huyzen: dat het adres geen belofte beoogde en alleen
een weerklank wilde geven: terwijl de minister van
koloniën nog zijnerzijds ophelderde dat de troonrede
geen belofte deedmaar alleen de toestand constateerde,
daar eerst later van de daartoe benoemde commissie
voorstellen te verwachten zijn omtrent het voorzien in
de behoefte aan werkkrachten.
Daarop was het woord aan den heer Duymaer van
Twist voor diens interpellatie over de spoorwegaanslui
ting te Rotterdam. De historie nagaandetoonde hij
aan hoe de Rijnspoorwegmaatschappij zich gedurende
30 jaren voortdurend aan de verplichting wist te
onttrekken, zich er telkens op nieuw toe verbond, maar
de aansluiting natuurlijk nooit tot stand bracht; ook
in 1874 bleef de R. S. M. daartoe verbonden. Maar
de overeenkomst van 5 Juli29 Juni 1875 kwam nu
de kroon op het werk zettennu gaf de staat een ver
kregen recht prijs. Men scheen bij die overeenkomst
te zijn uitgegaan van het denkbeeld dathetzij de kamers
de onteigeging verwierpen of aannamen, toch de R. SM.
van haar verplichting ontslagen zou zijnmaar de
spreker was van gevoelen dat er nog wel een andere
weg open zou zijn. In elk geval echternog daarla
tende of de regeering bevoegd was de overeenkomst te
sluiten, achtte de spreker dit zeker onstaatkundig.
Aangenaam zou het hem echter zijn als de minister
het tegendeel kon aantoonen.
Ook de heer van Eysinga meendena de rede van
den interpellant te hebben gehoord dat er inconsti
tutioneel was gehandeld en in strijd met het algemeen
belang, door deze bevreemdende oplossing van de
36jarige quaestie.
De minister van binnenlandsche zaken, ofschoon het
eenigzins onnoodig achtende daar door de interpellant geen
bepaalde vragen waren gesteld, zou echter trachten de
zaak zooveel mogelijk op te helderen en trad daartoe
eerst in een uitvoerig historisch overzicht. Hij herin
nerde hoe men in 1860 verbaasd was, toen de lijn Haag-
Gouda niet werd gekozen boven de aansluiting te Rot
terdam hoe voortdurend de vraag in overweging bleef
om die aansluiting door andere lijnen te vervangen,
hoe de R. S. M. daarop in 1867 haar verplichting
erkende en daarvoor een waarborg-kapitaal stortte.
Maar de verbinding verloor't is door niemand weer
sproken langzamerhand door den aanleg van andere
lijnenhaar belang terwijl Rotterdam en Kralingen
zich uitbreidden juist op zulk een wijze, dat het maken
van de lijn in de aangenomen richting nu een soort
wandalisme was geworden; dit erkenden ook de drie
vorige ministers van binnenlandsche zaken. Nogmaals
kwam nu, onder Thorbecke, de vraag aansluiting of
wel de lijn ZoetermeerRotterdam? Die vraag werd,
ongeacht de tallooze bezwaren van Rotterdam nog
maals ten gunste der aansluiting beslist. Doch de ver
schillende bezwaren werden overwogen en ten slotte
kwam men tot overeenstemmingde onteigeningswet werd
toen door de minister verdedigd. De minister herinnerde
hierbij echter wel, dat hij reeds toen hij het amendement-
Tak had opgemerktdat de R. S. M. zich daardoor van
haar verplichting ontslagen zou kunnen gaan rekenen,
daar die onteigening niet het rangeerstation, maar de ver
binding zelve betrof. Met genoegen vernam de minister nu
van den heer van Twist dat ook deze die aansluiting,
na het amendement Tak, onmogelijk achtte. De R. S. M.
echter hield zich, hoe het ook zij, aan de opvatting
dat de verplichting nu was vervallen: uitvoering van-
de zaak zou weder kans op een langdurig proces heb
ben gegeven* daarom streefde de regeering naar een
transactie: geen verbinding, maar een goed aequivalent.
Noch het algemeen, noch het Rotterdamsch belang
vorderden de aansluiting meer; Rotterdam bleef volhar
dend bezwaren maken; daarom meende de minister
een anderen weg te mogen volgendaarbij het algemeen
belang niet uit het oog verliezende. De R. S. M. deed
toen twee voorstellenóf een lijn CapelleSchiedam,
waarin de regeering niet wilde treden om geen schijn
te geven van rivaliteit tegen Rotterdam, en omdat
vroeger het vermoeden was geopperd dat de R. S. M.
speculeerde op de lijn naar den Hoek van Holland,
waarvoor de minister geen concessie verklaarde te
willen gevenóf het ondersteunen van de lijn Leiden
Woerdenmet bevoegdheid tot het maken der verbin
ding te Rotterdam en piet ontslag van de verplichting
tot kosteloos brievenvervoer. Dit laatste echter nam
de regeering niet aan, zoodat daarin de financieele band
ligt, die de R. S. M. aan het maken der verbinding
bindt. Bevoegd achtte de minister de regeering tot
deze overeenkomst zeker, daar er geen geldelijke ver
bintenis aan verbonden is en de onteigening is voor
behouden. Tegen het algemeen belang was zij ook
niet, daar de regeering in elk geval, krachtens de
jongste spoorweg-politiewet, de R. S. M. tot het maken
der verbinding de verplichting kon opleggen. Het alge
meen. belang is zeer goed in het oog gehoudenterwijl
daarenboven de beslissing toch altijd aan de kamers blijft.
Ten slotte besprak de minister nog de quaestie van
het waarborgkapitaal. Zulk een kapitaal de minister
haalde er een sterksprekend voorbeeld van aan werd
en wordt niet geconsigneerd, en de minister meende
dan ook dat men dergelijke redeneeringen moest over
laten aan de lieden van den Spectator, die den minister
voorstelden als een dief, die de millioenen wegwierp.
Al ware 'tmaar om te toonen, dat ook hij zich ver
antwoordelijk blijft stellen, maar tevens om nog enkele
punten te bespreken, nam daarop de minister van
financiën het woord, in de eerste plaats om te protes
teeren tegen de beschuldiging dat de regeering da staten-
generaal zou hebben willen buitensluitenin de tweede
plaats om den heer van Eysinga op te merkendat
het hier gold eene verplichting, bij concessie opgelegd,
zoodat van inconstitutioneel wel geen sprake kan zijn;
maar ook om nader aan te toonen dat het algemeen
belang niet verwaarloosd is. De toestanden zijn anders
dan jaren geleden; de minister was overtuigd dat de
aansluiting thans in het belang der R. S. M. is, die
haar dus uit eigen beweging zal tot stand brengen,
maar dat het personenvervoer haar niet meer noodig
heeft, terwijl het handelsverkeer van Rotterdam zich
meer en meer zal verplaatsen naar de overzijde van
de Maas, naar Fijenoord. Bleek dus de aansluiting
noodig, dan zou de R. S. M. er zelve wel toe overgaan,
of anderen zouden haar het werk wel uit handen nemen.
Maar tegenover alle bezwaren, stelde de minister tevens
nog eens nadrukkelijk de voordeelen der overeenkomst
in het licht en wees op het groote belang der lijn
LeidenWoerdendie nu verzekerd is, na een lange
lijdensgeschiedenis. En eindelijk merkte de minister
nog, omtrent het waarborgkapitaal, op dat dit nimmer
aan den staat had behoorden daarentegen het voordeel
door het brievenvervoer f 50,000 'sjaars bedraagt, wat
het rijk zou moeten betalen als die aansluiting tot
stand kwam.
De heer Pincoffs was door het aangevoerde geenszins
overtuigd. Eene verplichtingdie in November 1874
bleef bestaan, is nu prijs gegeven, op een wijze die
den schijn heeft als wilde men bande en buiten de
kamers omop grond dat het belang der aansluiting
zoo enorm verminderd zou zijnterwijl de minister
haar in November 1874 nog van niet weinig belang
achtte. Had men aangetoonddat de R. S. M. thans
niet meer kon aansluiten, spreker zou er vrede mee
hebben; maar dit i3 niet zoo, daar de R. S. M de
bevoegdheid behoudt. Ook het millioen, dat nu
zoo weinig waarde heeftachtte de minister daaren
tegen in 1867 van groote beteekenis. En tegenover
dat alles staat een lijn (Leiden—Woerden)waarvan
de heer van der Heim vroeger beweerde dat zij wei
nig nut heeft. De voordeelen wegen dus niet tegen
de nadeelen op en de heer Pincoffs meende dat 's lands
belang niet door de regeering is behartigd.
Met dit gevoelen stemde de heer Duijmaer van Twist
indie geen zijner bezwaren wederlegd zag en daarom
deze motie voorstelde
„De kamer, dank betuigende voor de gegeven inlich
tingen is van oordeel dat door de overeenkomst met
de R. S. M. van 5 Juli—29 Juni het algemeen be
lang niet behoorlijk is behartigd."
De behandeling dier motie werd tot de volgende
zitting verdaagd.
In den loop van het debat had nog de heer Hein
de vraag gesteldof de R. S. M. van het kosteloos
brieven-vervoer ontslagen zal zijn als de verplichting
tot aansluiting vervalt.
Zitting van Vrijdag 24 September.
Per telegraaf
De motie van den heer Duymaer van Twist werd
met 23 tegen 12 stemmen aangenomen, nadat de
voorsteller en de andere verdedigers uitdrukkelijk
hadden verklaard, dat zij geen politieke strekking had.
TWEEDE KAMER.
{Nader verslag.)
Na voorlezing van het betrekkelijk koninklijk be
sluit aanvaardde de heer Dullert het voorzitterschap
met een redewaarin hij de welwillende medewerking
der kamer inrieper op wijzende dat veel is verricht,
maar ook nog veel moest blijven liggen, zoodat de
klachten over het weinig vruchtbare der zittingen,
ofschoon overdrevenniet allen grond missen. De mid
delen daartoe schijnen moeilijk te vinden; toch meende
hij er op te mogen wijzen dat veel vruchten te wach
ten zouden zijn van zelfbeperking in spreken en van
het aannemen der gewoonte om niet te herhalen wat
eens goed gezegd is. Hij rekende echter op aller zucht
tot samenwerking, daar veel ter behandeling gereed
lag en de troonrede nog onderscheiden wetten op aller
lei gebied toezeide. Bij groot verschil van zienswijze
zouden toch, in liefde voor het land en in zucht tot
bevordering van welvaart zeker alle eensgezind zijn.
Daarop deelde de voorzitter mede welke stukken bij
de kamer zijn ingekomen.
Ten slotte werd medegedeeld dat door de sectiën
waren benoemd:
Tot haar voorzitters, de heer Wintgens, Blussé,
Gevers DeynootFransen van de Putte en Jonckbloet.
Tot haar onder voorzittersde heeren Schimmelpen-
ninck, Smidt, Mirandolle, Cremers en de Roo van
Alderwerelt.
Tot leden der commissie voor de verzoekschriften,
de heeren Bastert, van der Kaay, Corver Hooft, van
der Hoeven en Kuyper.
Tot leden der commissie van redactie voor het adres
van antwoord op de troonrede, de heeren Schimmcl-
penninck, Mackay, Tak, Kappeyne en de Bruijn Kops.
Zitting van Vrijdag 24 September.
{Per telegraaf
Uit de rede door den minister van financiën uitge
sproken bij de aanbieding der staatsbegiooting voor 1876
blijkt o. a. dat het overschot op den dienst van 1874
bedraagt ongeveer f 5,600,000en het tekort op den
dienst 1875 bijna f 3,750,000hetwelk uit het overschot
van 1874 kan worden gedekt, waarvan alsdan nog
1,850,000 beschikbaar blijven tot dekking van het
deficit op de begrooting van 1876.
Die begrooting bedraagt in uitgaaf 113,580,000,
waaronder 40,000 voor buitengewone uitgaven, dus
2,374,575 gewone uitgaven meer dan in 1875. Als
nieuwe uitgaven worden o. a. voorgesteld verhooging
van de jaarwedden aan het departement van justitie
en kosten van oprichting eener rijkslandbouwschool.
Voor het lager onderwijs is f 42,000 meer uitgetrokken
en f 40,000 meer voor nijverheid en landbouw, terwijl
voorts een post is uitgetrokken voor een rijksmuseum
te Amsterdam. Daarentegen is de begrooting van ma
rine 51,800 minder.
De middelen bedragen f 108,688,000 terwijl machti
ging wordt gevraagd tot uitgiften van 5 millioen schat
kist iljetten. Voorloopig acht de regeering geen bui-
tengewoone maatregelen ter voorziening in de behoeften
noodig. De aanbouw van spoorwegen en vestigen kan
gedeeltelijk uit de gewone middelen worden bekostigd.
De regeering wenscht het crediet te verbeteren door
amortisatie en het nationaal vermogen te verhoogen
door bevordering van landbouw handel en nijverheid.
Tot verbetering van de middelen acht zij herziening
der belastingen wenschelijk en hoopt reeds dit jaar
voorstellen te doen als een eerste stap om tot eene
herziening op ruimere schaal te geraken.
Gemeenteraad van Goes.
■Zitting van Woensdag 22 September.
Voorzitter de heer Blaaubeen.
Afwezig de heeren van Hoek en Del Baere.
Na goedkeuring der notulen van de laatste vergade
ring, deelt de voorzitter mede, dat is ingekomen een
verzoek van den leeraar P. Goedbloed om ontslagdat
op zijn voorstel wordt gesteld in handen van de com
missie van toezicht en den inspecteur van het middel
baar onderwijs, om bericht en raad.
Een ontwerp-raadsbesluit tot beslissing overeenkom
stig de beraadslagingen in beslotene vergadering omtrent
reclames en opmerkingen aangaande het kohier van
den hoofdelijken omslag, dienst 1875 wordt gelezen
en goedgekeurd.
Vervolgens wordt als factor van het te heffen bedrag
aangenomen het cijfer van 0.81881, waarna het kohier
wordt vastgesteld met algemeene stemmen.
Staande de vergadering is nog ingekomen een ge
schrift van dr. H. Japikse, houdende beklag, dat het
voorstelom hem eene toelage te verleenen voor meer
der werkzaamheden is gecombineerd met het voorstel
van toelage aan dr. L. Posthumus voor buitengewone
ijver, alsmede dat het voorstel niet in behandeling
kwamdoor een ander voorstel van mr. van Hoek. Dit
geschrift wordt verzonden aan burgemeester en wet
houders om onderzoek en rapport.
De heer de Marees van Swinderen deelt nog mede,
dat door hem in den loop van dit jaar nieuwe veror
deningen op de heffing en invordering van den hoofde
lijken omslag zullen worden ingediend, waaraan het
beginsel van eigen aangifte opnieuw ten grondslag zal
liggen.
De vergadering is daarna gesloten.
Thermometerstand.
24Sep. 's av. 11 u. 57 gr.
25 :smorg.7u.55gr.'smidd.lu.58gr.'sav.56u.6gr.
Hoewel Servië nog niet officieel den oorlog heet*'
verklaard, heeit het al den schijn dat het reeds ieitelijk