MIDDELBÜRGSCHE
COURANT.
r 223.
laandag
1875.
20 September.
BIJ DEZE COURANT BEHOORT EEN BIJVOEGSEL.
Middelburg 18 September.
OOSTERSCHE WIJSHEID.
in
Dit Wad verschijnt dagelijks met uitzondering van den Zondag, den 2en Paasch- en Pinksterdag en een der Kerstdagen.
De prijs per 3/m., franco is f 3.50.
le
n
en
ge
en
te
IJ
en
e
n.
an
sr
.al
75
Sedert eenigen tijd komen uit Indië herhaaldelijk
stemmen van vroegere landgenooten die, bij gebreke
misschien van niet uitgeputte Indische onderwerpen,
hunne pen aan Nederlandsche belangen wijden;
die daarbij meenen alle wijsheid in pacht te hebben
en op hoogst eenvoudige manier aan alle ellenden
van het moederland een einde te kunnen maken.
De heer C. Bnsken Huet beval onlangs in zijn Al
gemeen Dagblad een staatsgreep, door een der vor
sten uit het buis van Oranje uitgevoerd, als bet
eenige en gemakkelijk uitvoerbare middel aan, om,
met opruiming der staten-generaal, die grootste vij
anden van ons volkzoo noemde hij ze, Ne
derland een beslissenden stap vooruit te brengen
op de baan der ontwikkeling. Nn weder is het
een ander Indisch dagblad, de Javabode, dat aan
de Nederlandsche liberalen de les komt lezen over
hunne houding bij de jongste verkiezingen.
De toeleg der liberalen, zoo leest men in
de Javabode, om slechts op de onder wij squaestie
te letten en al het andere ter zijde te stellen, is
misdadig. Te misdadiger, omdat die moord op het
vaderland met voorbedachten rade wordt gepleegd.
Niet enkel dat verschillende deelen der natie meer
en meer tot verbittering tegen elkander worden
opgewekt; dat de huishouding van staat wordt
verwaarloosd, om alle krachten te concentreeren op
den rampzaligen strijd; maar daarenboven worden
de koloniën door zulke handelwijze vervreemd.
Heeft de hartstocht reeds zoo verblind, dat men
niet inziet met hoeveel verachting, vermengd met
medelijden, de Indo-Nederlanders het aanzien, hoe
openlijk door de liberalen wordt verkondigd, dat
slechts de onderwijsquaestie in Nederland belang
stelling opwekt? En dat terwijl Indië een strijd
voert om het bestaanterwijl Indië alle spieren en
zenuwen inspant in een oorlog, die zijn leger onder
mijnt en waarvan het einde nog niet te voorzien
is; terwijl Nederland niet tot eigen verdediging
gereed is, en voor de verdediging van Indië nog
bijna alles moet gedaan worden, terwijl overal in
Europa en ook in andere werelddeelen wind gezaaid
wordt, die misschien spoedig een ruimen oogst aan
stormen zal opleveren."
Hetgeen ons bevreemdtis dat deze zinsneden
door het Haagsche Dagblad, bet orgaan der conser
vatieven, bedachtzamen en rijpelijk overleggenden,
zonder een enkel woord van protest en zonder
eenige opmerking worden overgenomen. Of zou
het geschied zijn omdat de beschouwingen van het
Indische blad besloten worden door een paar hate
lijkheden aan het adres der heeren Moens en Ker-
dijk, die, na alles wat reeds door beter versneden
pennen hen naar het hoofd is geworpen, zich wel
niet door den flauwen spotkreet, die uit Indie tot
hen komt, van den weg hunner eerlijke overtuiging
zullen laten afbrengen?
Verwonderen doet het ons daarom, dewijl ieder
die met onze Indische landgenooten bekend is, of
ook slechts een zeker aantal hunner geschriften
gelezen heeft, in het geschrijf van den Javabode
den oppervlakkigen trant van redeneeren herkent,
die wanneer het Nederlandsche quaestiën betreft,
door Indo-Nederlanders zoo vaak wordt gevolgd,
en die door het sociëteitswoord „doorslaan" wellicht
het best gekenschetst wordt.
De in Indië gevestigde Nederlanders begrijpen
gewoonlijk van onze Nederlandsche quaestiën wei
nig. Zij zijn er aan ontgroeid, niet in den zin van
grooter worden, maar in den zin van iets, dat men
vroeger misschien geheel cf ten deele gekend heeft,
te verleeren. In hun oog is het woord Nederlandsch
synoniem met kleingeestig, doin, ouderwetsch, be
krompen, en wonen de vrije zin, het juiste door
zicht, de vastberaden wil alleen van den tienden
graad Zuider- tot ongeveer een gelijk aantal graden
Noorder-breedte op onzen aardbol. De jeugdige
ambtenaar, die eenige jaren een schier ongecontro
leerd gezag gevoerd heeft over een gewest, grooter
misschien dan een onzer provinciën, geraakt in zijn
hart overtuigd dat zijn vader, de burgemeester van
een onzer steden, die geen stap kan doen zonder
aan wethouders, gemeenteraad, commissaris des
konings, gedeputeerde staten, minister en bovendien
nog aan dat onding, de publieke opinie, rekenschap
schuldig te zijn, toch eigenlijk niet veel meer is
dan een arme sukkel, De luitenant, die een tijd
lang op een buitenpost voor officier der infanterie,
der genie, der artillerie, der administratie tegelijk
gespeeld heeft en bovendien misschien nog met het
civiel gezag bekleed is geweest, kan niet meer aan
zijn vader, den hoofdofficier van het Nederlandsche
leger, grijs geworden in de studie van de regle
menten en den kazemedienstdenken, zonder dat
het woord „slobkousendierst"hem op de lippen
komt. De ambtenaren ter Buitenzorgsche secretarie,
die over oorlog en vrede, over de moeielijkste soci
ale, politieke en technische vraagstukken met een
pennestreek een beslissend oordeel hebben nit te
spreken, denken niet zonder een onuitsprekelijk
gevoel van minachting aan de „pennelikkers", die
aan onze ministeriën bun leven achter denzelfden
lessenaar, in liet bijhouden derzelfde registers en
het regelen van denzelfden tak van dienst door
brengen.
Dat gevoel is aanstekelijk en daarom is het te
vergeven wanneer nu en dan de geest van een
Indisch journalist over hem vaardig wordt en hij
zich geroepen voelt om in de duisternis onzer
kleinsteedschheid en bekrompenheid een straal van
Indisch licht te doen vallen. Maar wij Nederlan
ders moesten wijzer zijn, dan dit oppervlakkig ge
keuvel als orakeltaal over te nemen en te verkon
digen. Van Indische specialiteiten over Indische
toestanden iets te willen leerenis wijs en goed
ofschoon zelfs zij, als men er althans eenige te
gelijk hoort, ons niet altijd veel verder brengen.
Maar dezelfde beweegreden, die ons voor Indische
zaken naar stemmen uit Indië doet luisterenmoet
ons den Indischen raadgever, die zich met onze
quaestiën komt bemoeien, met een „schoenmaker
houd je bij je leest" doen afwijzen.
Wat nu de wijze lessen van de Javabode be
treft, hebben wij slechts een paar opmerkingen te
maken. Wij hebben, tijdens de verkiezingen, ons
meer dan eens tegen de richting verzet om den
geheelen strijd tot de quaestie van het onderwijs te
beperken. Ook de Arnhemsche courant, het Han
delsblad, kwamen daartegen op en het is slechts een
bewijs voor de oppervlakkige bekendheid die in
Indië ten opzichte onzer toestanden heerschtwan
neer men zich daar de geheele liberale partij voor
stelt, met niets dan de onderwijs-quaestie vervuld
en voor alle andere belangendie voorziening
vragen, het oog sluitende.
De velerlei eischen van onzen tijd verbieden den
liberalen zich met eene enkele leus op hun vaan
del tevreden te stellen. Maar zelfs indien het zoo
was, indien wij vrijheid hadden al onze krachten
op dat éene punt te richten, zouden de „verachting
en het medelijden", waarmede Indische waanwijs
heid op onze levenstaak zoude nederziendoor
ons met een schouderophalen bejegend behooren te
worden. Wijdie de wonden onzer maatschappij
van nabij zien, die er getuige van zijn hoe, ter
wijl tienduizenden kinderen zonder onderwijs rond-
loopenhier eene school gesloten moet worden,
elders er geene opgericht kan worden wegens ge
brek aan geldaan onderwijzend personeelaan
goeden wilwij die zien hoe ons volk ten achteren
raakt bij zijne naburen en door onkunde zijn onder
gang in den strijd om het bestaan te gemoet snelt,
wij zouden meenen voor „den roem en den voor
spoed van het vaderland" niet zonder verdienste
gearbeid te hebben indien bet ons gelukken mocht
in dien toestand verbetering te brengen.
Natuurlijk kan men zich in Indië daar geen denk
beeld van maken. De redactie van de Javabode,
die millioenen Javanen onder hun mild klimaat en
met hun geringe behoeften in een staat van tevre
dene onnoozelheid ziet voortlevenzonder dat
iemand zich nog ooit over hun onder-wijs bekom
merd heeft, acht den strijd tegen het clericalisme,
dat zich van onze toekomst wil meester maken,
licht een heilloozen strijd. Wij denken er anders
over. Wij meenen dat aan dien heiligen, eeuwen
ouden strijd wel alle krachten besteed mochten
worden en dat bij deze worsteling meer reden be
staat om van een „spannen aller zenuwen en spie
ren" te sprekendan de Indo-Nederlandsche maat
schappij ons dapper leger en enkele ambtenaren
er buiten gerekend, gerechtigtUs'het te doen
over den oorlog met Atchin, welke bijna geheel
buiten haar omgaat. Ware er nog sprake van de
Javanen, die de koffie moeten planten waarmede
ook deze oorlogskosten betaald worden, wij zouden
zoo niet durven spreken!
Dat men zich in Indië over Nederlandsche be
krompenheid en denkbeeldige Indische opofferingen
opwindt en elkander wijsmaakt dat een enkele
zonnestraal van Oostersche wijsheid voldoende zou
wezen om alle Hollandsche moerassen en nevelen
te doen verdwijnenis eene zaak waarover wij ons
niet bijzonder ongerust te maken hebben. Het
ideaal dezer wereldhervormers reikt zelden verder
dan op hun ouden dag een aangenaam huis inden
Haag of in Brussel, een villa bij Arnhem, een
goed pensioen, of eenige spaarpenningenwaarmede
zij eenmaal liet verouderde Europa met oogen vol
Indische ervaring hopen te doorreizen. De leuke,
Hollandsche aard, waarop zij zoo gaarne smalen,
zit hun, huns ondanks, te diep in het bloed om
van ben gevaarlijke plannen voor ons koloniaal
gezag te duchten. Maar wanneer hun beschouwin
gen in Nederland met instemming bekend gemaakt
worden, dan achten wij het niet onnoodig eene
poging te doen om ze tot haar wezenlijke waarde
terug te brengen.
De minister van binnenlandsche zaken heeft heden
namens den koning de zitting der staten-generaal
over het jaar 1874/75 gesloten. In de sluitingsrede
werden de verschillende onderwerpendie afgedaan
waren, opgesomd, waardoor het zittingsjaar niet on
vruchtbaar kon genoemd worden. "Voorts werd er op
gewezen dat vele onderwerpen rijp waren voor behan
deling in de volgende zitting.
n.
1.
'g.
te
P-
te
ir-
en
ap
srs
na
te
18,
i.
i.
ie-
srs
R-
m.
'P
in-
le
in,
ito