MIDDELBURGSCBE COURANT. r 219. Woensdag 1875. 15 September. Middelburg 14 September. HET PROCES-JUT. Dit Wad verschijnt dagelijks met uitzondering van den Zondag, den 2» Paasch- en Pinksterdag en een der Kerstdagen. De prijs per 3/m., franco is f 3.GO. In het tweede, ons toegezonden proefnommer van het weekblad „Het Algemeen belang", redacteurs de heeren mf". Duyvis en van Gilse, wordt ons, tot onze verbazing, ten laste gelegd dat wij, tegenover het geschrift van den heer H. Nijghj'.„Project-stoom- lijn van Nederland op Braziel-la-Plata", blijken van plaatselijken naijver hebben gegeven. Wij hebben de „Boekbeschouwing" in ons nommer van 12 Augustus jl. nog eens ter hand genomen waarin wij, het eerst van alle Nederlandscbe bladen, eene uitvoerige en aanprijzende aankondiging van het werkje schreven, en den heer Nijgh uit naam van het algemeen belang dank toebrachten voor de „degelijke en duidelijke uiteenzetting van zijne denkbeelden." Naar aanleiding der optimistische verwachtingen die de schrijver omtrent den nieuwen Rotterdamschen water weg koesterdeschreven wij echtervoor 't geval dat die verwachtingen eens niet verwezenlijkt mochten wor den: „Nederland bezit in Vlissingen nog eene haven die, wat gemakkelijke, spoedige en veilige lossing der lading en wat snelle en zekere gemeenschap met cen traal Europa betreft, eigenschappen aan welke de schrijver voor zijn ontworpen lijn met reden veel hecht tegenover Rotterdam zeker in gunstige vergelijking mag gebracht worden." Ziedaar onze foutIn die regelswelke de heer Duyvis onjuist aanhaalt, schemert onze naijver door! De hesehuldiging behoeft,voor iemand die gewoon is ons blad te lezen, geen wederlegging. Wij zijn dikwijls ge noodzaakt geweest onjuiste voorstellingen omtrent Vlis singen te bestrijden, wij beschouwen het als een deel onzer roeping om telkens waar het noodig is de voordeelen der Zeeuwsche havens te doen uitkomen ook hebben wij ons wel eens verplicht geachtde voorstel lingen omtrent onze andere, door kunst in het leven geroepen waterwegen terug te brengen tot het lager niveau, waarop zij, tegenover het door de natuur ge vormde zeegat van Vlissingen en de daar gevestigde reehtstreeksche aansluiting aan het Europeesche spoor wegnet, hehooren geplaatst te worden. Maar nimmer hebben wij een woord geschreven, dat zijn oorsprong nam in naijver tegenover de groote voordeelen, welke de werkzaamheid en ondernemingsgeest der Rotterdam- sche handelarengepaard aan de in vele opzichten gunstige liggingwaardoor ook hunne stad zich onder scheidt aan Rotterdam bezorgd hebben. Wij gelooven dat voor allen, voor Rotterdam en Amsterdam, voor Vlissingen en Harlingen plaats in de wereld te vinden is; dat overal kennis, doorzicht en wakkerheid zich haan zullen weten te brekenterwijl lauwheid en flauw heid, zij mogen al dan niet van naijver vergezeld gaan, naar billijkheid ten achteren zullen blijven, ondanks de grootste voordeelen door de natuur verleend. Ah proef op deze beginselen durven wij gerust ons op ieder nommer van ons blad, waarin de Zeeuwsche of andere Nederlandsche waterwegen besproken worden, te beroepen. Den redacteuren van „Het Algemeen belang is het te vergeven indien zij niet volkomen op de hoogte zijn van hetgeen dagelijks in de Middelburg - sche courant geschreven wordt. Maar zij gelieven van ons de verzekering aan te nemen dat wij van hen geen waarschuwingen noodig hebben tegen een „kleingees- tigen naijver", die wellicht bij dezen of genen particu lier moge aangetroffen werden, of in de kolommen van een of ander onbeduidend blaadje zijne uitdrukking moge vinden, maar door ons, als een noodlottig kwaad, vermeden en betreurd wordt. In het Weekblad voorZeeuwsch Vlaanderen (Westelijk deel) wordt eene reeks artikelen over de belangen van dat gewest geopend. De schrijver werpt in het eerste daarvan een blik op de geschiedenis van het land,dat na in 1604 met Nederland vereenigd te zijn in 1830 daaraan trouw bleefen als een gevolg daarvanvan de provincie Vlaanderen werd gescheiden, waarmede het uit een oogpunt van natuurlijke grenzen en in zijn eigen belang vereenigd had moeten blijven. Deze voorliefde voor Nederland is echter, volgens den schrijver, door het vaderland slecht beloond. In het begin dezer eeuw had Aardenhnrg nog eene flinke haven, die uitkwam in het Zwin, waaraan Sluis gele gen was, dat een belangrijke^ handel dreef; Yzendijke lag aan een arm der Schelde en Biervliet aan den Braakman, waar nog vóór weinige jaren schepen kon den binnenvallen. Al die havens en kanalen zijn ver dwenen; ze zijn langzamerhand verland zonder dat daar iets tegen gedaan werd en toen de schorren rijp waren, heeft men ze ingepolderd. Millioenen schats hebben die landen in korten tijd opgebracht, doch door deze voordee len voor het rijk, zijn de gemeenten zelve hoe langer hoe meer achteruit gegaan, terwijl het rijk niet aan het openen van nieuwe waterwegen dacht. Daarenboven verloren nog vele polders, door het verlies der waterwegenoofc hunne waterloozingen en dreigden onhebouwbaar te worden. Na lange moeilijk heden, dikwijls ontstaan door de kleingeestigste tegen werking van den eenen polder tegen den ander, ver schafte het rijk eindelijk een kanaalwaarvcor de daarin sueerende polders echter eene bijdrage van f 30 per hectare, zeer duur volgens den schrijver, moesten betalen. Eindelijk zijn ook de troepen, die vóór 1830 in het land lagen, na het sluiten van den vrede daaruit ver dwenen. De voordeelendie van de garnizoenen voort kwamen, zijn met de waterwegenmet de havensmet de oude grootheid ten grave gedaald. Het land had veel van de koe, die voortdurend gemolken wordt, doch zelve maar moet zien hoe zij aan den kost komt. Deze beschouwingen worden in een volgend nommer van het Weekblad voortgezet.- Het huis van burgerlijke en militaire verzekering alhier zalnaar wij vernemenmorgen door den minister van justitie worden geïnspecteerdmet welk doel de minister per trein van 2.12 des middags alhier ver wacht wordt. Vanwege gedeputeerde staten is aan den heer J. G. Hector te Vlissingen te kennen gegeven, dat naar hun oordeel de keuze van den heer H. Engelsman Kleijn- hens tot wethouder dier gemeente in de raadszitting van 7 September jl., in overeenstemming met de bepa lingen van het reglement van orde heeft plaats gehad. Z. M. de koning is gisteren morgen uit Zwitserland in de residentie teruggekeerd. Men verneemt dat Z. K. H. prins Alexander den aanstaanden winter, om redenen van gezondheid, in Algiers zal doorbrengen. Blijkens koninklijk besluit, opgenomen in de Staats courant van heden, zal de tegenwoordige vergadering van de staten-generaal gesloten worden op Zaterdag 18 dezer, des namiddags te 2 uren. Die sluiting zal in 'skonings naam door den minister van biunenland- sche zaken geschieden. In het tijdperk van 8 Augustus tot 4 September jl. zijn, blijkens door de Staats-courant van heden opge nomen ambtsberichtendoor longziekte aangetast in Noord-Brabant 1, Zuid-Holland 64, Noord-Holland 1, Utrecht 3, Friesland 50, alzoo samen in het rijk 119 runderen. In het vorige tijdperk van vier weken waren 136 runderen door die ziekte aangetast. Het tweede nommer van het weekblad „Het Alge meen belang" bevat als hoofdartikel een opstel tot aanprijzing van de afschaffing der dienstvervanging, alsmede een buitenlandsch overzicht, beide van den heer van Gilse. Dezelfde redacteur kastijdt den heer Wenzelburger, leeraar aan de hoogere burgerschool te Delft, wegens eene door dezen in de Berlijnsche „Gegen- wart" geschrevene aankondiging van het treurspel „die Sturz des Hauses Alba", waarin eenige ongepaste hatelijkheden aan het adres der Nederlanders schijnen voor te komen. De heer van Gilse raadt den Dnitschen leeraar aan „zijne onnoodigeonware en dwaze opmer kingen voortaan achterwege te laten." De heer Duy vis, de andere redacteur van het weekblad, schreef het reeds door ons besproken opstel naar aanleiding der ontworpen stoomvaartlijn Braziel-La Platawelk artikel met eene opwekking tot wederzijdsche eendracht en waardeering eindigt. Omtrent Jut, die Rotterdammer van geboorte en eenigen tijd in militairen dienst geweest is, waar hjj goed oppaste, en zijne vrouw Christina Goedvolk, deelt de N. R. Ct. uit de bekentenissen der twee beschul digden nog het volgende mede. Alvorens zich ten huize van mevrouw van der Kou wen te hegeven, zijn zij gegaan naar mevrouw van Heusden, om te vernemen of mevrouw van der Kon wen wellicht aldaar aan huis was. Het bleek hun toen, dat integendeel mevrouw van Heusden bij mevrouw van der Kouwen den avond was gaan passeeren. Om die reden hebben zij op straat gewacht tot dat mevr. van Heusden liet huis zou verlaten. Daarop zijn zij naar binnen gegaan èn heeft Jut, terwijl zijne verloofde boven bij mevrouw was, de meid vermoord. Vervolgens ging ook hij naar boven, verhaalde dat de meid een zenuwtoeval had gekregen, en nauwelijks was me vrouw toen-beneden gekomen, ot hij viel haar met den dolk aan. Jut zelf is bij dien moord gewond, doordien mevrouw van der Kouwen onder het worstelen naar den dolk greep, dien in handen kreeg en bij het ge vest vasthield, waarop Jut het moordtuig hij bet scherp ste gedeelte moest aanvatten om het haar uit de vuist te rukken, waardoor hij eene snede in de hand bekwam. Naar zijne verklaring had hij ten gevolge der daardoor veroorzaakte pijn dien nacht niet kunnen slapen. Den volgenden morgen heeft hij de wond met pekdraad omwonden, en daar dit niet hielp, door zijne moeder een pleister er op laten leggen. Vervolgens heeft hij een handschoen aangetrokken, om de wond voor ande ren bedekt te houden. Het geroofde is niet dadelijk hij Jut's moeder aan hnis geborgen, maar eerst door Christina Goedvolk medegenomen naar het huis van een neef van mevrouw van der Kouwen, den heer van Vleuten, bij wien zij dienstbaar was. Na het huwelijk in Maart vertrokken zij naar Ame rika doch bleven daar slechts korten tijd. Zij keerden over Liverpool en Londen naar Nederland terug en vestigden zich te Vugt. Door de aanhoudende na- sporingen der politie verontrust, vluchtten zij in 1874 weder naar de Kaap de Goede Hoop, waar een broe der der vrouw woonde. Andermaal keerden zij echter naar Nederland terug. Begrijpende dat zij van het zeer verminderde geld niet meer zouden kunnen leven zonder iets uit te voeren, kochten zij het logement en koffiehuis op het Haagsche veer te Rotterdam. Nadat de aandacht der Haagsche politie reeds spoe dig daarna op Jut was gevestigd en bij een verhoor voor den commissaris van politie P. Benkman een bewijs van afschrijving van een belangrijk kapitaal op het grootboek bij hem was bevonden, werd een ge heim onderzoek naar zijne handelingen ingesteld. De justitie te Rotterdam, van een en ander ingelicht, liet ongemerkt een nauwlettend toezicht op hem houden, tot zij eindelijk de zekerheid verkreeg, dat Jut zich gereed maakte om ten derde male het land te] verlaten. Dientengevolge werd besloten, hem dit vertrek zoo mogelijk te beletten. Bij een in zijn woning ingesteld onderzoek werden echter hoegenaamd geen verdachte gouden of zilveren voorwerpen of edelgesteenten ge vonden (zooals herhaaldelijk werd verteld), maar wel een stukje beschreven papier, dat bijzonder de aan dacht der justitie trokdaar er vermoeden bestond dat het afkomstig was uit het huis der verslagene. Na een daarop gevolgd verhoor zijn zij naar de cellulaire gevangenis te Rotterdam overgebracht.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1875 | | pagina 1