MIDDELBURGSCHE
204.
Zaterdag
1875.
COURANT.
28 Augustus.
Middelburg 27 Augustus.
Dit t>lad verschijnt dagelijks met uitzondering van den Zondag, den 2en Paasch- en Pinksterdag en een der Kerstdagen.
De prije per 3/m., franco ie f 8.50.
Eeeds vóór geruimen tijd werd in den boezem der
alhier bestaande Werkmans-vereeniging de wensch
levendig naar een coöperatieve credietvereeniging
en spaarbank volgens het stelsel van Schnltze Delitzsch,
op den voet der in 1869 te Goes opgerichte, welke
uitstekend werkt. Verschillende bezwaren echter ver
hinderden aan dat verlangen uitvoering te geven, doch
nadat in de laatste algemeene vergadering tot de op
richting van een zoodanige credietvereeniging besloten
was, heeft het bestuur der Werkmans-vereeniging zich
de zaak krachtig aangetrokken en hulp gezocht buiten
den boezem der vereeniging. Al spoedig werd nu de
wenschelijkheid ingezien om de op te richten crediet
vereeniging niet te maken tot een onderdeel der Werk-
mans vereeniging, maar haar toegankelijk te stellen voor
ieder, opdat alle Middelburgsche kleine industriëelen,
handelaren en werklieden gelegenheid zouden hebben
lid te worden, teneinde zich door een kleine contributie
langzamerhand eenig kapitaal te verschaffen en zich
crediet te verzekeren.
Vandaar dat in de vergadering, die gisteren avond
in het lokaal der Werkmans-vereeniging werd gehouden,
om de statuten der op te richten coöperatieve crediet
vereeniging vast te stellen, ook verscheidene personen
tegenwoordig waren, die geen lid der Werkmans-ver
eeniging zijn, maar tot het lidmaatschap der crediet
vereeniging zijn toegetreden, zoodat deze aanvankelijk
een GOtal leden telt.
Zoodra het bestuur, bestaande uit 4 hoofdbestuurders
en 6 commissarissen, met de voorbereidende maatregelen
voor een goed beheer gereed is, zal de Vereeniging
in werking treden. Tot hoofdbestuurders zijn gekozen
de heeren m'. J. W. Lasonder, Marius Fokker, B. A.
Verheij en W. J. N. Landré, die hunne werkzaamheden
onderling zullen verdeelen, en tot commissarissen de
heeren P. Krijger, K. J. Kuiler, G. van Velthoven,
A. J. Adriaanssn, W. J. Goor en C. van Karssen,
de beide laatstgenoemden geen leden der Werkmans-
vereeniging.
Omtrent de statuten der jeugdige vereeniging deelen
wij nader een en ander mede.
De Gazette van Eecloo vestigde in haar nommer van
den 22cn dezer de aandacht op eene helaas oude grief:
den ellendigen staatof liever het volslagen gemis van
alle voldoende middelen van gemeenschap in het
vierde en vijfde district van Zeeland.
De landbouwers uit de grensstreken van België be
zoeken geregeld de verkoopingen van veldvruchten
in de polders van Staats Vlaanderen, voornamelijk
teneinde zich van voeder voor hun veeop welks kwee
king zij zich in de laatste jaren bij voorkeur toeleggen,
te voorzien.
„De uitvoer van vruchten uit de polders, zoo
gaat de Gazette voort, is dientengevolge sedert korten
tijd wel vertiendubbeld. En de middelen van vervoer
Die zijn, op weinig uitzonderingen na, dezelfde ge
bleven Tusschen het Meetjesland en het Land van
Kadzand niets dan slijkerige wegen, modderpoelen,
geen enkel eindje spoorweg, gebrek aan steenwegen
overal. Tusschen het vierde en het vijfde district van
Zeeland bestaat zelfs geen gemeenscbapsweg en tusschen
de Belgische grens en de polders onder Biervliet en
Hoofdplaat, evenals tusschen die grens en de polders
onder St. Kruis, ligt nog geen enkele bestrate weg!
„Aan de vertegenwoordigers van die streek in 't bij
zonder, aan de provinciale staten van beide Vlaande-
rens en van Zeeland in 'talgemeen acht te geven:
eerst op 'tverschijnsel der toenemende uitbreidiug van
de gemeenschap tusschen beide grensgewesten en ten
tweede op de behoeften die daaruit ontstaan."
De afdeelingsvergaderingen van het taal- en letter
kundig congres te Maastricht leverden ook gisteren
Veel merkwaardigs op.
In de eerste afdeeling sprak de heer de Jonge van
Ellemeet over het woord „Knapwaarvan hij de
verschillende beteekenissen naging en aantoonde hoe
weinig menschen in den vollen zin van het woord
„knap" genoemd kunnen worden. Als een der weinige
voorbeelden haalde hij Thorbecke aan, die ondanks
het uiteenloopend gevoelen dat door velen omtrent hem
gekoesterd wordt, als geleerde, als huisvader en als
staatsman werkelijk onder de „knappe" mannen mag
gerekend worden.
Deze voordracht gaf tot eenige opmerkingen van de
heeren Beets, Heremans en mevrouw Storm- van der
Chijs aanleiding.
De heer Conradi uit Goes hield eene rede over het
verband tusschen de dramatische kunst van een land en
zijne geschiedenis. Dat Nederland b. v. geen Shakespeare
rijk was geweest, lag ten deele daaraan dat ons land in
den bloeitijd onzer letterkunde geen eigenlijke natio
nale eenheid bezeten had, maar eene vereeniging van
gewesten was geweest. De dichter leefde dus niet het
leven van een geheel volk maar van eene provincie,
dikwijls slechts van eene stad. Ook volgden onze
dichters te veel de schrijvers van het oude Rome na.
In onzen tijd hoopte de spreker dat hierin door tooneel,
journalistiek en school, die drie machtige hulp
middelen, verbetering zou komen.
Over het gesprokene werd het woord gevoerd door
de heeren Hazenbroelc en Beets, welke laatste tegen
het gevaar waarschuwde om kinderen en jongelieden in
de eerste plaats critiek, en geen bewondering, te leeren.
Het zeer teedere onderwerp van de verhouding tus
schen eene taal en hare verschillende tongvallen
feeder vooral omdat men daarmede op het brandend
terrein van den West-Vlaamschen tongval kwam, lokte
een levendig debat uit tusschen de eigenlijke taalkun
digen van 't congres. Professc Kern hield een door
wrocht betoog tegen de tongvallen. De heeren Nolet
de Brouwere van Steeland (een bekend en heftig strij
der tegen het West-Vlaamsch) en v. d. Driessche onder
steunden den heer Kern. Daarentegen wezen de heeren
Alberdingk Thijm en de Jager op enkele goedo zijden
van het particularisme in de taal. Voorzichtigheidshalve
stelde de heer Kern echter geen votum voor.
De tweede afdeeling behandelde eenige historische
onderwerpen. De heer Everts uit Rolduc wenschte dat
het Muiderslot tot Nederlandsch pantheon zou worden
ingericht. Een daartoe strekkend voorstel zal ter alge
meene vergadering worden gebracht. De heer Hamel
berg sprak nog eens over het Nederlandsch in de Zuid-
Afrikaansche republieken en de heer Vanderauwera
uit Leuven over den dichter Jacob Duijmdie op het
einde der 16e eeuw te Leiden leefde. Van den heer
van Lee kwam een voorstel in, dat door de Nederland-
sche en Belgische regeeringen personen belast zullen
worden met het afschrijven der stukken, tot de archie
ven van beide rijken behoorende, en voor beider ge
schiedenis van belang.
De heer van der Cruyssen, inspecteur van hot lager
onderwijs in België, hield in de derde afdeeling eene
toespraak over den toestand van het lager onderwijs
in zijn land, welke aan alle aanwezigen dq overtuiging
schonk dat, indien het volksonderwijs bij óns te lande
nog veel te wenschen overlaat, zulks bij onze Zuidelijke
naburen niet minder het geval is. Als het beste middel
om de nadeelige gevolgen van het schoolverzuim te
bestrijden, beschouwde de spreker de oprichting van
herhalingsscholen voor volwassenen, waartoe de Belgi
sche regeering in 1866 den stoot had gegeven. Een
ander spreker uit Zuid-Nederland, de heer v. d. Driessche,
hing, aansluitende aan de woorden van den heer v. d.
Cruysseneen droevig tafereel op van den toestand van
onderwijzers in zijn land.
In dezelfde afdeeling sprak de heer Benoit, uit Ant
werpen, over de nationaliteit in de muziek en wees op
de noodzakelijkheid hoe moeilijk dit ook schijnen
moge voor den toondichter om ook in zijne werken
de twee beginselen, het nationaal gevoel en het wereld
burgerschap, gelijkelijk tot haar recht te doen komen.
De woordenwisseling, door deze theorie uitgelokt tus
schen den spreker en de heeren Brouwers, Jacobson,
Piccardt en anderen, bewees dat de denkbeelden van
den heer Benoit wel niet algemeen gedeeldmaar toch
met groote belangstelling vernomen waren.
De tweede algemeene vergadering van het congres
bood voor de toehoorders meer genot, minder woor
denwisseling onder de „mannen van het vak" aan, dan
de afdeelingsbijeenkomsten. De heer Smiets van Roer
mond hield eene lofrede op den Maastrichtschen beeld
houwer M. Kessels (17841836), waarbij de heer Fran-
quinet de mededeeling voegde dat de Belgische regeering,
om de weduwe van dezen Nederlandschen kunstenaar
te hulp te komende nagelaten werken van haar echt
genoot gekocht heeft.
De heer O. Perier, uit Dendermonde, deed een voor
stel om aan den Belgischen minister van justitie een
brief te schrijventot bevordering van het gebruik
der Nederlandsche taal bij de Belgische rechterlijke
lichamenwelk gebruik wel bij de wet-Coremans is
ingevoerdmaar nog steeds te wenschen overlaat. De
heer Alberdingk Thijm had tegen deze inmenging in
de zaken van België bezwaar en ten slotte werd be
sloten den minister geen brief, maar afschrift van het
proces verbaal der vergadering te zenden.
Mevrouw Lina Schneider, uit Keulen, vergastte het
congres op eenige vertalingen van gedichten van de
GenestetBeets en ten Kate en werd daarvoor door
den voorzitter galant, namens de vergadering, met een
handkus bedankt.
Of na deze voordracht de heer Alberdingk Thijm
nog zijne toehoorders geboeid zal hebben met zijn be
toog over de klemtoonleer, en over den klemtoon als
toetssteen voor de afstamming van Nederlandsche woor
den magmeenen wijeenigszins betwijfeld worden.
Aan het Haagsche dagblad ontleenen wij ten slotte
de mededeelingdat als plaats van vergadering voor
het volgend congre3 Brussel is aangenomen.
In de Dinsdag te Haarlem gehouden algemeene ver
gadering van den Nederlandsehen Weerbaarheidsbond
is na goedkeuring der rekening en herbenoeming als
leden van het centraal-comité van do heeren: J. A.
Kolff, jhr. mr. J. F. H. v. d. Feltz en F. W. Klokke,
het rapport behandeld, uitgebracht door een commis
sie ten vorigen jare benoemd tot onderzoek der vraag:
„Is de vrijwillige weerbaarheid, die thans een slepend
leven leidt, wel op den goeden weg om het door haar
beoogde doel te bereiken?"
Als resultaat van dat onderzoek en van de gevoerde
besprekingen werd aangenomen de volgende motie
„De Ned. Weerbaarheidsbond huldigt hel beginsel:
iedere vereeniging oefene zich op de wijzedie ze door
locale omstandigheden geboden achtdoch alles strekke
tot bekwaam maken van het individu om in tijd van
oorlog leger en schutterij te versterken.
Tevens is o. a. bepaalddat de volgende algemeene
vergadering te Utrecht zal worden gehouden.
Men schrijft ons uit Rotterdam van 26 Augustus:
„De juristen-vereeniging is hier vergaderd. Gisteren
avond was er in de officieren-sociëteit in het Park
receptie van de rechtsgeleerde heerendie gedurende drie
dagen onze gasten zullen zijn.
„Heden had de eerste zitting plaats onder voorzitter
schap van in'. J. C. Reepmaker, advocaat alhier. Ik
ga de openingsspeech voorbijen kom terstond tot het
onderwerpdat in debat werd gebracht. Het was de
voor rechtzoekenden altijd pénibele vraagwie de pro
ceskosten moet betalen. Het praeadvies was uitgebracht
door mr. A. F. H. Hartogh. Aan de uitvoerige en over
het algemeen degelijke discussie namen deel de heeren
mrs. A. J. Swart, D. van Eek, J. A. Levy, M. J.
Pijnappel, G. de Vries, A. P. T. EijssellH. A. des
Amorie van der HoevenA. J. HooyJ. W. Tydeman
en A. F. de Savornin Lohman. Voorts natuurlijk ook
de praeadviseurdie zijn rapport te verdedigen had.
„Om tot een practisch resultaat te komen, was het
onderwerp geresumeerd in negen vraagpunten, waar
over ten slotte gestemd moest worden. Do vraago f
er proceskosten betaald moeten wordenwas onder deze
punten niet opgenomen en kwam dus ook niet in stem
ming. Dat er betaald moet worden, werd stilzwijgend