F
BUITENLAND.
Parade te Münclien,
De Üostersche quaestie.
Ingevolge daartoe gedaan verzoek wordt remissie
van hoofdelijken omslag verleend aan de heeren:
Niemandsverdriet voor 5/12 ad f 57.701
Jhr. m'. Schorer 11/12 126.96
Mr. J. H. Ketjen 8/12 110.80
Mr. J. A. Bolle 8/12 27.661
J. K. Kesteloo 9/12 4.15
J. J. van Kerkwijk 5/12 28.85
Hopmans 5/12 1.15
M. van Putten 8/12 5.54
Komt ter tafel een verzoekschrift van W. Meesters
bewaarder in het ziekengebouw, strekkende om eene
vaste bezoldiging uit de gemeentekas te erlangen,
waarop burgemeester en wethouders voorstellen afwij
zend te beschikken. Dienovereenkomstig wordt besloten.
Aan mevrouw de wede. jhr. W. D. de Jonge wordt op
haar verzoek, onder dankbetuiging eervol ontslag ver
leend als regentes van het burger weeshuis.
Aan den heer J. Karreman wordt op zijn verzoek
eervol ontslag verleend als hulponderwijzer aan de
school voor minvermogenden (tusschenschool) in te gaan
den len November e. k.
In diens plaats wordt met algemeene stemmen be
noemd de heer A. J. Bethe hulponderwijzer te Noord-
gouwe. Met dezen was op de voordracht geplaatst de
heer L. M. Eaamsdonk te Bruinisse.
Voor kennisgeving wordt aangenomen de mededee-
ling dat de heer J. H. C. Heijse de benoeming tot lid
der plaatselijke schoolcommissie heeft aangenomen.
Uit het viertal sollicitanten naar de betrekking van
vroedvrouw alhier, te weten: mej. K. J. Kasteleijn, te
Bodegraven; L. van der Meulen, te Bruinisse; M. S.
Hooftman te Sluis en A. Veenhuizen te Baflo wordt
met algemeene stemmen benoemd mej. K. J. Kasteleijn.
Burgemeester en wethouders deelen mede dat het
vergelijkend examen voor de betrekking van hoofd
onderwijzeres aan de openbare meisjesschool niet zoo
danige resultaten heeft opgeleverddat zij in staat zijn
eene voordracht te doen en dat zij nu voornemens zijn
eene nieuwe oproeping van solicitanten te doen.
Wordt voor kennisgeving aangenomen. Overeenkomstig
het voorstel van burgemeester en wethouders wordt
aan hen een crediet verleend van 700 voor het aan
schaffen van schoolmeubelen voor het nieuwe lokaal
der school voor onvermogenden.
Burgemeester en wethouders bieden aas den raad de
gemeentebegrooting voor 1876 aan. Zij wordt gesteld
in handen eener commissie, bestaande uit de heeren
Zuurdeegmr. Eethaan Macaré en jhr. mr. Schuurbe-
que Boeije tot onderzoek en rapport.
Wordt door burgemeester en wethouders rapport uit
gebracht betrekkelijk hun onderzoek naar de uitgraving
van zelkasch op het terrein der voormalige scheeps
timmerwerf „de goede Intentie". Uit dat rapport volgt
dat gebleken is, dat uit het bedoelde terrein door den
tegenwoordigen eigenaar D. Bevelander tot dusver is
uitgegraven en afgeleverd eene hoeveelheid van 500
last zelkasch, en dat burgemeester en wethouders van
gevoelen zijn dat de sasmeester het terrein vroeger
heeft onderzocht op eene wijze, die, toen hij onderzocht,
geene aanleiding gaf om te denken dat hij niet goed
onderzocht. Hij vond bij zijn onderzoek op de eene
plaats een regenbak, twee kelders en de fundamenten
van gebouwen, benevens veel puin, elders weder veel
water, waardoor hij in de uitgraving werd gehinderd
en mócht vermoeden dat daar geen zelkasch meer zou
zitten, en hij heeft daarna geene meerdere uitgravin
gen gedaan.
Ofschoon nu van achteraan blijkt dat hij beter had
kunnen en ook moeten onderzoeken en dat hij hun her
haaldelijk de stellige verzekering heeft gegeven op
hunne vraag dat hij goed had onderzocht en er
niets meer was, moeten zij verklaren dat hun onderzoek
hun niet heeft doen blijken van omstandighedendie
tot wantrouwen in de eerlijkheid van den sasmeester
leiden.
Burgemeester en wethouders hebben mitsdien geen
termen gevonden om gebruik te maken van hunne be
voegdheid om hemvolgens de instructie van den sas
meester, te schorsen of te ontslaan uit zijne betrekking
doch wel hem zeer ernstig berispt.
Ten slotte deelen zij mede, dat zij bezig zijn het
noodige onderzoek te doen voor het in kaart brengen
vaü de plaatsen waar vermoed wordt nog zelkasch
aanwezig te zijn.
Op voorstel van den heer Koole wordt beslotenom
in eene volgende vergadering deze zaak nader te be
spreken, indien alsdan blijken moge dat een of meer
dere leden dit verlangenen het rapport voor de leden
ter secretarie ter visie gelegd.
Nadat verslag was uitgebracht op de rekening van
het muziekgezelschap Kunst en Eer en dienovereen
komstig die rekening, sluitende met een nadeelig saldo
Van f 19.35, was goedgekeurd en crediet was verleend
voor de reparatie eener brandspuit tot een bedrag van
f 250, wordt de vergadering gesloten.
De wapenschouwing die door koning Bodewijk van
Beieren Zondag jl. over een deel van het Beiersche leger
werd gehouden heeft aanleiding tot zeer verschillende be
schouwingen en oordeelvellingen gegeven. Door ultra-
montaansche organen werd verzekerd, dat de koning tegen
over de jaarlijks plaats hebbende en ook nu weder aan
staande inspectie van de Beiersche troepen door den
kroonprins van het Duitsche rijk, wilde constateeren,
dat hij eigenlijk de opperbevelhebber van het Beiersche
leger is. Hoewel dit zeker overdreven is en bij den
koning zulk eene gedachte wellicht volstrekt niet is
opgekomen schijnt het echter een feit te wezen, dat
men in Berlijn niet bijzonder met het besluit van den
koning is ingenomen, althans er zeer over verbaasd is.
Mocht het werkelijk waar wezen, dat deze eenvou
dige parade aanleiding kon geven tot vermoedens of
onderstellingen van ernstigen aard, dan blijkt daaruit,
dat de toestand van het groote Duitsche rijk niet vol
komen gezond is, want als een dergelijke gebeurtenis
reeds een ernstig karakter kan hebben, hoe weinig is
er dan niet noodig om den inwendigen vrede te ver
storen? Intusschen wordt uit München zelf verzekerd,
dat de parade volstrekt geen politieke bedoeling heeft,
en dat het eigenlijk niets bijzonders is, dat de koning,
die sedert den intocht der troepen in 1871dus ruim
vier jaren geleden, geen enkele afdeeling van zijn
leger heeft gezien, eens weder eene parade laat hou
den. In militaire kringen was reeds sedert jaren de
wensch van het leger uitgesproken om voor den koning
te verschijnen. Deze wensch is eenigen tijd geleden
ter kennis van den koning gebracht en hij heeft
dien willen vervullen. Onder opperbevel van den
kommandeerenden generaal van het eerste legerkorps,
vrijheer van der Tann, hebben aan de parade deelge
nomen 12 bataljons infanterie2 regimenten kurassiers
en een regiment lichte cavalerie, 8 batterijen artillerie,
een compagnie pioniers en een afdeeling van den
geneeskundigen dienst, te zamen ongeveer 12,000 man.
In clericale kringen was men er zeer over ontsticht,
dat de koning de parade op Zondag liet houden.
ii.
Hebben wij in eene vorige studie (zie ons nommer
van Maandag jl.) een blik geworpen op de Oostersche
quaestie in 't algemeenwij stellen ons voor thans meer
in 't bijzonder de aandacht onzer lezers te vestigen op
den opstand in de Herzegowinateneinde de betee-
kenis en het verband daarvan tegenover het groote
vraagstuk te doen uitkomen. Wij doen dit aan de
hand van een bekwaam militair schrijver, Julius
von Wickede, die in de Kölnische Zeitung een drietal
zeer belangrijke opstellen, uit zijne persoonlijke erva
ring geput, aan hetzelfde onderwerp wijdde.
Een dertiental jaren geleden, in het najaar van 1862,
bereisde deze schrijver met twee vriendenop eene
officieuse zending van eene groote mogendheid wier
naam hij niet noemtde streken waar nu het vuur van
den opstand in lichtelaaie vlam staat. Zijne reis-aan-
teekeningen omtrent de bewoners dor Noordelijke pro
vinciën van het Turksche rijk zijnbij de geringe
verandering die sedert dien tijd in den toestand dezer
landen gekomen is, nog altijd van toepassing.
In Servië, Bosnië, Croatië en Herzegowina leven,
voor zoover in deze onbeschaafde landen van statistieke
opgaven sprake kan zijn, ruim drie millioen Christelijke
onderdanen der Porte, Eajahs genaamd; de helft daar
van woont in Servië, de overige anderhalf millioen in
de drie andere provinciën. Zij allen behooren, met
slechts enkele uitzonderingentot de orthodoxe Grieksch-
katholieke kerk en zijn evenals meest alle natiën
wier godsdienst onderdrukt wordt en die gedwongen
zijn te leven onder de oppermacht van een volk, dat
een anderen godsdienst belijdt, geweldige dwepers,
blindelings aan den invloed hunner popen (priesters)
overgegeven. Van afkomst zijn zij Zuid-Slaven, evenals
trouwens ook de meeste in deze streken wonende aan
hangers van den Islam en evenals de arme edellieden,
Spahi's genaamd, mede van den Maliomedaanschen gods
dienst, die in blinden godsdienstijver met hunne Chris
telijke landgenooten wedijveren. Eigenlijke Turken
vindt men alleen onder de ambtenaren, officieren en
bewoners der steden. Een onderdeel der bevolking
wordt nog gevormd door Wallachijers, ZigeunersJoden
en hier en daar eenige Duitschers.
Van den wederzijdschen haat, dien deze bewoners
van hetzelfde land doch van verschillende godsdienstige
belijdenis elkander toedragen, kan men zich nauwelijks
een denkbeeld vormen. Vijandelijkheden te vuur en te
zwaard tusschen de Spahi's en de rooversbenden van
zoogenaamd Christelijke belijdenisHeidukken genaamd,
behooren steeds tot de orde van den dag en gaan van
gruweldaden vergezeldwaar de verbeelding voor terug.
deinst. Niet alleen dat beide partijen de gemaakte
gevangenen steeds ter dood brengenmaar dit geschiedt
gewoonlijk ook op de meest barbaarsche manier. Spahi 's
en Heidukken begraven de vijanden, die in hunne
handen vallen, tot aan de schouders en gebruiken dan
hunne boven den grond uitstekende hoofden als mik
punten om er schijf op te schieten. Het afsnijden van
neuzen en oorenhet spiesen of aan de voeten ophangen
der gevangenen behoort mede tot de dagelijks voorko
mende gruweldaden. Van daar dat een opstand, wan
neer hij, zooals nu het geval is, zich meer algemeen
uitbreidt, een karakter van barbaarschheid eningekan-
kerden haat verkrijgt, dat zelfs met hetgeen men in
het ongelukkige Spanje gewoonlijk ziet, niet te verge
lijken is. Maar even zeker is het dat de Porte, niet
tegenstaande de zwakte van haar leger en het gebrek
aan krijgstucht dat veelal onder hare troepen heerscht,
hoogst waarschijnlijk wel in staat zal zijn om eenen
opstand, in een land dat onderling zoo verdeeld is met
eigen middelen te onderdrukken, indien de opstande
lingen slechts niet van buitenaf ondersteund worden.
Kans op zoodanige ondersteuning bestaat, naar
het schijnt, op dit oogenblik niet. Oostenrijk heeft
het grootste belang bij de instandhouding van het
Turksche rijk. Vormde zich op zijne grenzen een
onafhankelijke Zuid-Slavische staat, dan zou keizer
Frans Jozef niet slechts een deel zijner eigene Sla
vische provinciën zien afvallen, maar hoogstwaar
schijnlijk zou hij ook de smalle kuststreek van Dal-
matië, die aan de in opstand verkeerende landen
grenstmoeten afstaan. Wat uitgestrektheid of rijkdom
betreftheeft dit kustland zooveel niet te beduiden.
Het is echter voor Oostenrijk van het grootste belang
wegens zijne bevolking van flinke en geoefende zeelie
den. Daar vindt de Oostenrijksche marine de stof voor
hare matrozen en mariniersdaar bezit zij de eenige
geschikte zeehavensdie haar toelaten zich op de
Adriatische zee te oefenenuit te breiden en zich arse
nalen en werven te scheppen.
Wat Eusland betreft, ligt nagenoeg de eenige waar
borg dat het aan de opgestane Griekseh katholieken in
het Turksche rijk de hand niet zal bieden, in het per
soonlijk karakter van den tegenwoordigen keizer. Een
woord van czaar Alexander II zou niet slechts zijne
eigene onderdanen, de officieren en soldaten van zijn
leger, bij duizenden vrijwillig ter ondersteuning dei-
Slaven doen snellen, maar het zou ook alle Grieksch-
katholieken in de overige deelen van het Turksche
gebied onder de wapenen roepen. De voorbeelden, die
Julius von Wickede verhaalt, van den onbegrensden
eerbied, die onder alle Grieken in het Turksche rijk
voor den persoon en den naam van den czaar heerscht'
zijn inderdaad merkwaardig en doen zien dat van dezen
souverein, het geestelijk zoowel als het wereldlijk op
perhoofd zijner onderdanen cn geloofsgenootenwerke
lijk het behoud van den vrede op het oogenblik af hangt.
Alexander II verlangt echter naar geen oorlog. Wel
verliest hij, zoo min als eenig opvolger van Peter den
Groote, geenszins de roeping uit het oog die hem, als
opperhoofd aller Slavische stammen en aller Griekseh-
katholieken, in het Zuiden van zijn onmetelijk rijk
wacht. Maar tevens begrijpt hij dat het groote doel
van zijn leven en zijne regeering de verheffing van
zijn volk tot eene der eerste plaatsen in de rij der
beschaafde natiën, waartoe de vrijmaking der lijfeigenen
de eerste stap is geweest in de waagschaal gesteld
zou worden, indien hij op het oogenblik dat de binnen-
landsche hervormingen in zijn rijk nog lang niet tot
een goed einde zijn gebracht, het sein gaf tot eenen
wereld-oorlog. En dat deze ontbranden zou wanneer
Eusland thans de hand wilde uitstrekken naar de
nalatenschap van zijn altijd „zieken", doch nog immer
niet overléden buurman in het Zuiden, dit valt bij
de hoeveelheid haat en onderlingen naijver, die in schier
alle landen van Europa op het oogenblik opeengesta
peld liggen, nauwelijks een oogenblik te betwijfelen.
De „zieke man" kan dus, naar het zich laat aanzien,
ongestoord zijn zieltogenden strijd voortzetten. De ver-
schillende doctoren vertrouwen elkander te weinig en
misgunnen elkander den rijken patient te zeer, om hem
niet aan zijn lot over te laten. Maar groot en dreigend
blijft het gevaar. Het licht ontvlambare bloed der
Slavische stammen van het Oostenrijksche gebied kan
ieder oogenblik door een stoot van over de zuidelijke
grens in beweging en tot eene uitbarsting gebracht
worden. Van den anderen kant staat het te bezien
hoe lang de onmiddellijk aangrenzende Turksche vazal-
len-staten ServiëEoumanië, zich zullen laten weer
houden om zich bij de Herzegowina aan te sluiten.
Mocht het daartoe komen, dan zou de mogelijkheid om
den opstand te bedwingen voor de Porte met iederen
dag kleiner worden; bij de in dat geval aanvangende
ontbinding van het Turksche rijk zou Oostenrijk tot
zelfbehoud, onmogelijk langer onverschillig kunnen toe
zien, en de Eussische czaar zou zeker voor de roepstem
zijner geloofs- en stamgenooten niet langer doof kunnen
blijven.
GEDRUKT BIJ DE GEBROEDERS ABRAHAMS TE MIDDELBURG.